Een preek bedoeld om te worden voorgelezen op de dag des Heeren, zondag 15 januari 1893, uitgesproken door C. H. Spurgeon in de Metropolitan Tabernacle, Newington.
Daniël nu nam zich in zijn hart voor zich niet te besmetten met de gerechten van de koning of met de wijn die hij dronk. Daniël 1:8
Een groot deel van ons toekomstige leven wordt bepaald door onze vroegste levensjaren. Ik herinner mij een opmerking van de heer Ruskin, die ik ooit gelezen heb, hoewel ik hem niet letterlijk kan citeren. Hij zegt: ‘Mensen zeggen vaak: We verontschuldigen de onbezonnenheid van de jeugd,’ maar hij vervolgt: ‘Nee, die zou nooit verontschuldigd moeten worden. Ik hoor liever over een onbezonnen oude dag, wanneer een man zijn werk gedaan heeft; maar welke verontschuldiging is er te vinden voor een onbezonnen jeugd? De tijd om na te denken is aan het begin van het leven, en er is geen periode die zoveel nadenken vereist of noodzakelijk maakt als onze jonge jaren.’
Was het maar zo dat alle jonge mannen er zo over dachten! Zij zeggen vaak dat zij hun ‘wilde haver’ moeten zaaien. Nee, nee, mijn jonge vriend, denk goed na voordat je zulke zaden zaait, en overweeg wat de oogst zal zijn. Kijk of er geen beter graan te vinden is dan wilde haver, en probeer dát te zaaien. Denk dan na hoe je het zult zaaien, en wanneer je zult zaaien; want als je niet nadenkt over het zaaien,—
‘Wat zal dan de oogst zijn?’
Als er ooit een tijd is waarin een landbouwer goed moet nadenken, dan is het zeker in de vroege fase van ploegen en zaaien. Als hij dán niet nadenkt, zal het weinig helpen als hij dat later doet. Daniël was een jonge man, en hij dacht na. Zijn roem was juist dat hij zó nadacht dat hij tot een besluit kwam—en niet een oppervlakkig ‘ik zal’, maar hij ‘nam zich in zijn hart voor’, en wijdde zijn gehele persoon aan een duidelijk, bewust gevormd doel. Hij was jong, én hij was een gevangene; en dat maakt het des te opmerkelijker dat hij tot zo’n vastberaden besluit kwam. Hij was weggerukt uit het huis van zijn vader, en meegenomen naar een vreemd land; en u weet wat men dan vaak zegt: ‘Wanneer je in Rome bent, moet je doen wat Rome doet.’
Maar hier was een jongeman in Babel, die weigerde te doen wat Babel deed; een jongeling aan het hof van de koning, die niet wilde eten wat de koning at, en niet wilde drinken wat de koning dronk. Een gevangene, wiens naam zelfs veranderd was om hem zijn vaderland en zijn God te doen vergeten, want, zoals ik u eerder vertelde bij de Schriftlezing, die naamsverandering was bedoeld als een teken van een religieuze verandering.
Maar hoewel zij Daniëls naam konden veranderen, konden zij zijn aard niet veranderen, noch was hij bereid om iets op te geven waarvan hij geloofde dat het juist was. Gevangene als hij was, had hij een koninklijke ziel; en hij was even vrij in Babel als hij in Jeruzalem was geweest. Hij besloot zichzelf zo te bewaren, want:
‘Daniël nu nam zich in zijn hart voor zich niet te besmetten met de gerechten van de koning of met de wijn die hij dronk’ (Daniël 1:8,).
Och, hadden we toch een menigte jonge mannen die wisten hoe zij hun standpunt moesten bepalen! Velen zijn tegenwoordig voortdurend aan het aftasten waar zij hun voet kunnen neerzetten—en zij proberen die voet niet te plaatsen waar de grond het stevigst is, maar waar het zacht en aangenaam is voor de voeten. Moge God ons opnieuw de standvastigheid schenken die men vond bij oude, toegewijde christenen—voor wie gewoonte niets betekende, maar Gods Woord alles; voor wie het niet uitmaakte of het gehoorzamen van de waarheid verlies of winst bracht—ze deden wat juist was, en volgden wat juist was, wat het hen ook mocht kosten!
Het was precies omdat Daniël, terwijl hij nog jong, een gevangene en een student was, zó vastbesloten handelde, dat zijn latere leven zo schitterend werd. Hij zou nooit ‘een zeer geliefd man’ genoemd zijn, als hij niet eerst door genade ‘een zeer vastbesloten jongeman’ was geweest. Hij zou ook nooit gediend hebben tot het bewind van Kores, zoals wij zojuist lazen, als hij niet standvastig gebleven was onder het bewind van Nebukadnezar.
Je leest de avond van het leven in de ochtend van het leven; en je beslist hoe jouw avond zal zijn, door wat je kiest in je ochtend.
Moge God u helpen, u die het leven pas begint; want als God met u begint, en u met God begint, zal uw leven een leven zijn van gelukkige bruikbaarheid, dat eindigt in een werkelijk gezegend einde!
Ik ga nu spreken, niet zozeer over Daniël zelf, maar over het gehele onderwerp van een geest van besluitvaardigheid in een tijd als de onze. Ons eerste punt zal zijn: er zijn verleidingen die wij moeten weerstaan, net zoals Daniël die weerstond; ten tweede: er zijn juiste methoden om verleidingen te weerstaan; en ten derde: er zijn bepaalde zaken die slechts door ervaring bewezen kunnen worden, terwijl wij in het proces verkeren van het strijden tegen verleiding.
I. ER ZIJN VERLEIDINGEN DIE WE MOETEN WEERSTAAN
Er is nog nooit een mens geweest die geloof had, zonder dat hij ook beproevingen had. Waar geloof in God is, daar zal het te zijner tijd ook beproefd worden; dat moet zo zijn. Het kan niet anders dan dat het huis, al is het ook gebouwd op de rots, blootgesteld zal worden aan de regen die neerdaalt, de waterstromen die komen, en de winden die tegen dat huis beuken. Hoewel het huis dan niet zal instorten, zal het toch getest worden door krachten die het ten val zouden brengen, ware het niet dat het Goddelijk ondersteund wordt.
Laten we nu eerst kijken naar de verleidingen van Daniël. In zijn geval was de verleiding heel aannemelijk. Hem werd bevolen om te eten van het voedsel dat dagelijks van de tafel van de koning kwam. Wat zou hij zich nog meer kunnen wensen? En hem werd opgedragen om te drinken van de wijn, doorgaans de beste ter wereld, die van de tafel van de koning afkomstig was. Hij had als een prins kunnen leven. Zou hij daar bezwaar tegen kunnen hebben? Hij had maar één bezwaar: het zou hem verontreinigen.
Begrijpt u wat hij daarmee bedoelde? Er waren bepaalde voedingsmiddelen die door de Babyloniërs gebruikt werden, zoals het vlees van varkens, hazen en bepaalde vissen, die volgens de wet van Mozes onrein waren. Als Daniël deze zou eten, zou hij de wet overtreden zoals die gegeven is in het boek Leviticus, en daardoor zou hij zich verontreinigen.
Denk eraan: het voedsel dat aan Israël toegestaan was, moest op een bepaalde wijze geslacht worden. Het bloed moest volledig uit het vlees verwijderd worden, want wie bloed at, verontreinigde zichzelf daarmee. Nu slachtten de Babyloniërs hun dieren niet op die manier, en het eten van vlees dat niet overeenkomstig de wet geslacht was, zou Daniël verontreinigd hebben. U weet hoe zorgvuldig de Joden tot op de dag van vandaag zijn in de wijze waarop het voedsel dat zij eten geslacht wordt.
Meer nog: gewoonlijk gebeurde het bij een koning als Nebukadnezar dat het voedsel vóór het gegeten werd aan zijn god gewijd werd. Bel-Merodach werd door Nebukadnezar zeer vereerd als god, zodat er een plengoffer van wijn werd uitgegoten voor Merodach, en een bepaald deel van het voedsel werd apart gezet als offer. Het voedsel werd feitelijk aan de afgoden geofferd.
Daniël besefte dat hij zich zou verontreinigen als hij at van vlees dat niet alleen onrein kon zijn, maar bovendien ook zekeraan afgoden gewijd was. Het zou een overtreding van Gods wet zijn. En daarom wilde Daniël het niet eten.
Maar de verleiding om toe te geven moet bijzonder sterk zijn geweest, want iemand zou kunnen zeggen: ‘Wat maakt het nu uit wat je eet of drinkt?’ Onder het christelijke verbond zou dat wellicht anders liggen; maar onder het Joodse verbond maakte het wél degelijk verschil of iemand bepaalde dingen at of dronk. Anderen zouden kunnen zeggen: “Waarom is Daniël zo overdreven precies? Er zijn hier andere Joden geweest die zonder aarzeling van het voedsel van de koning hebben gegeten. We lezen van koning Jojakim dat hij dagelijks een deel van de tafel van de koning kreeg, en hij lijkt daar geen bezwaar tegen te hebben gehad. Waarom doet deze jongeman zo moeilijk, en maakt hij zich zo anders dan de rest? Het heeft toch geen zin om zo streng te zijn, en zo principieel te doen over kleine dingen?”
De verleiding kwam dus op een bijzonder verleidelijke manier tot Daniël.
Bovendien leek die verleiding ook de weg naar eer te zijn. Toestemmen om van het voedsel en de wijn van de koning te genieten, leek de manier te zijn om carrière te maken in Babel. Men zou tegen Daniël kunnen zeggen: ‘Als je al begint met bezwaar te maken tegen wat de koning je van zijn tafel stuurt, zul je nooit ver komen aan het hof. Mensen met een geweten horen niet aan het hof thuis.’ Ik zeg dat vandaag de dag niet zo; maar ik denk wel dat ze ook geen lid van het parlement zouden moeten zijn. Het moet buitengewoon moeilijk zijn voor een mens met een zuiver geweten om daar voortdurend in- en uit te gaan.
Maar dat Daniël begon met zo’n gevoelig geweten — zo gevoelig dat het gekwetst werd door een glas wijn van de koning of een stukje vlees van diens tafel — zou voor velen overdreven lijken. Elke goedbedoelende, vaderlijke man zou gezegd kunnen hebben: ‘Jongen, jij komt nooit verder zo; jouw religie zal je alleen maar in de weg staan. Ik zie jou nooit ergens toe komen.’ Maar dat zou een grote vergissing geweest zijn, want Daniël werd een machtig heerser, en hij bloeide juist op in deze wereld dankzij diezelfde gewetensvolle houding waarvan men dacht dat die zijn vooruitgang zou dwarsbomen.
Iemand zou Daniël kunnen influisteren: ‘Het is de wet van het land. De koning, die het hoogste gezag heeft, heeft bevolen dat je elke dag dit voedsel eet en deze wijn drinkt.’ Ja, maar wat de wet ook zegt, en wat de gewoonte ook mag zijn, de dienaren van God dienen een hogere Koning, en zij hebben slechts één regel en één gewoonte: ‘Men moet aan God meer gehoorzaam zijn dan aan mensen.’ (Handelingen 5:29)
Zij zijn bereid om de meest gehoorzame onderdanen te zijn tot op een zeker punt; maar wanneer Gods wet in het geding komt, zijn zij onverzettelijk. Zij kunnen branden, maar zij kunnen niet buigen; zij kunnen sterven, maar zij kunnen de wet van de HEERE, hun God, niet verloochenen.
In het geval van Daniël zou toegeven aan deze eis gelijkgestaan hebben aan het opgeven van het afgescheiden leven. Hij besefte dat als hij voortdurend at van de overvloedige tafel van de koning, men hem zou gaan beschouwen als een Chaldeeër, gelijk aan de koning. En daarom, om zijn afgescheidenheid te behouden als behorend tot het uitverkoren volk — van wie Bileam profeteerde: ‘Zie, het is een volk dat alleen woont, en onder de heidenvolken niet wordt gerekend.’ (Numeri 23:9) — wilde Daniël niets eten van het koninklijke voedsel dat hem aangeboden werd. Had hij dat wel gedaan, dan zou hij zijn opgegaan in het Chaldeese volk, en daarmee opgehouden hebben een Israëliet te zijn, aan wie de beloften toekwamen.
En dat is precies de verleiding van deze tijd. Belijd een christen te zijn, maar ga gewoon mee met de stroom van de wereld. Draag de naam van een christen, ga naar de kerk, houd je aan de rituelen — maar breng je geloof niet in de praktijk, zeker niet in je beroep of dagelijkse handel. Gedraag je zoals de anderen. Dit is de verleiding van deze tijd: denk zoals de meerderheid denkt, spreek zoals de meerderheid spreekt, leef zoals de doorsnee ‘christelijke’ belijder leeft.
Dit is de satanische verleiding die onze kerken ondermijnt en — ik weet niet in hoeverre — schade berokkent aan ware mannen van God. Maar Daniël, hoewel sterk verzocht om mee te gaan in deze lijn, gaf niet toe. Nee: ‘Daniël nu nam zich in zijn hart voor zich niet te verontreinigen met de gerechten van de koning en met de wijn die hij dronk.’
(Daniël 1:8)
En hoe staat het met onze eigen situatie?
Wat zijn de verleidingen waaraan wij, als gelovige mannen en vrouwen, blootstaan? Ik kan niet op individuele situaties ingaan; maar ik kan mij voorstellen dat er hier vanavond iemand is die zich in een positie bevindt waarin van hem gevraagd wordt iets te doen dat hij als onjuist beschouwt. En hij zegt: ‘Als ik het weiger, word ik ontslagen. Ik weet dat anderen het doen, en dus moet ik het ook maar doen.’
Mijn beste jonge vriend, laat mij je Daniël voorhouden, die zich in zijn hart voornam om het voedsel van de koning niet te eten. Laatst sprak ik met een heer die de beheerder was van het vermogen van een van de rijkste mannen van Engeland, en die nu nog altijd het beheer voert over het geld dat deze man aan zijn kinderen heeft nagelaten. Die kinderen zijn inmiddels volwassen, maar zij stellen hem nog steeds aan als beheerder, en betalen hem royaal om hun enorme vermogen te beheren.
Ik vroeg hem hoe hij het vertrouwen van die familie had weten te winnen, zodat zij hem zo’n grote verantwoordelijkheid toevertrouwden. Hij antwoordde dat hij zich herinnerde dat hij, toen hij nog maar een jongen was, op een dag door het hoofd van het bedrijf werd gevraagd: ‘Zeg even dat ik er niet ben.’ En hij had geantwoord: ‘Het spijt me, meneer, maar dat kan ik niet zeggen, want het zou niet waar zijn.’
Natuurlijk werd de baas boos, en zei dat hij zijn ‘principes’ beter thuis kon laten, anders zou hij het nooit ver schoppen in het leven. Maar vanaf dat moment vroeg diezelfde baas hem nooit meer om te liegen, en toen men op zoek was naar iemand voor de vertrouwensfunctie van boekhouder, werd hij gekozen. En omdat men wist dat hij trouw en oprecht was, kreeg hij het vertrouwen van zijn meerdere — en van dat moment af werd hij opgewaardeerd.
Soms zul je merken dat eerlijkheid en trouw de sleutel zijn tot zegen. Ik zou je niet willen aanmoedigen tot integriteit uit louter eigenbelang; maar als de duivel je influistert dat eerlijkheid je zal ruïneren, zeg ik: wees standvastig in het goede, spreek altijd de waarheid, wees recht door zee — want je zult merken dat eerlijkheid op de lange termijn de beste weg is. Wie de waarheid spreekt, zal er uiteindelijk het meeste baat bij hebben. Wie draait, uitvluchten zoekt, of met alle winden meewaait, belandt uiteindelijk in een wereld van moeilijkheden en verwarring. Wees standvastig zoals Daniël was. De HEERE geve u daartoe de kracht!
Tegenwoordig komt de verleiding tot het volk van God op een andere manier. Sommigen proberen ons te verleiden om de zaak van God te dienen met behulp van amusement. Christenen worden uitgenodigd om naar gelegenheden te gaan — laat ik het mild uitdrukken — zeer twijfelachtige plaatsen. Soms wordt dit kwaad zelfs binnengebracht in de godsdienst zelf, totdat — zoals een broeder vanavond heel terecht in zijn gebed opmerkte — men het theater heeft binnengebracht in het huis van God. En werkelijk, dat hebben zij gedaan; zij hebben chaos en de oude duisternis teruggebracht — de oerdonkere nacht.
Och, dat God opnieuw zou spreken, zoals in het begin: ‘Laat er licht zijn!’ (Genesis 1:3,) — en dat Hij deze werken der duisternis voor eens en voor altijd zou verdrijven! Ik dring er bij iedere christenman hier op aan: neem het besluit dat, ook al doen anderen deze dingen, u — zoals Daniël — zich in zijn hart voorneemt ‘zich niet te verontreinigen met de gerechten van de koning en met de wijn die hij dronk.’
Ook vandaag is er de verleiding van liefde voor intellectuele nieuwigheid. In plaats van het oude, vertrouwde Evangelie, en het oude, vertrouwde Boek — waarvoor God zij gedankt tot in eeuwigheid — moeten wij nu de wetenschap, die in veel gevallen slechts op vermoedens berust, in de plaats stellen van Gods openbaring. De gedachten van mensen moeten dan de verheven gedachten van God overschaduwen en begraven.
Ik zie hoe predikanten en gemeenten worden misleid en afgeleid door deze verleiding. Wat mij betreft — en als niemand anders het wil zeggen, dan zeg ík het: Ik neem mij in mijn hart voor mij niet te verontreinigen met dit deel van het voedsel van de koning, noch met de wijn die hij dronk.
We hebben nog altijd gelovigen nodig van de oude stempel, die met overtuiging het vers zingen dat wij daarnet nog zongen:
‘Al komt elk menselijk systeem
Mijn geloof misleiden met bedrog,
Noem ik het leugen en ijdelheid,
En bind het Evangelie aan mijn hart.’
Moge God ons vele Daniëls van dit soort zenden! Daarbij komt nog een andere verleiding van deze tijd: de verleiding tot algemene laksheid. Mensen — zelfs christenen — doen dingen die een christen niet zou moeten doen. En zij verontschuldigen zich dan door te verwijzen naar het voorbeeld van andere christenen, of door te zeggen: ‘Wij zijn niet zo precies als onze voorouders waren.’
Maar — is God dan veranderd? Is er niet geschreven: ‘De HEERE, uw God, is een na-ijverig God’ (Deuteronomium 4:24). Laat Hij zijn volk zondigen, en heeft Hij daar welbehagen in? Zijn wij dan vergeten dat er geschreven staat: ‘Wees heilig, want Ik ben heilig’ (1 Petrus 1:16)? Bestaat er geen afzondering meer van de wereld? En is het dan niet meer waar dat: ‘Als iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem’? (1 Johannes 2:15) Of bestaat deze oproep niet meer? ‘Ga daarom uit hun midden weg en zonder u af, zegt de Heere, en raak het onreine niet aan, en Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot een Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Heere, de Almachtige‘ (2 Korinthe 6:17–18).
Ik smeek u, broeders en zusters: als het ooit nodig was, dan is het nu — bind alles zo vast mogelijk bijeen. De storm is zo hevig dat het nodig is om met gereefde zeilen te varen. Och, dat velen het besluit van Daniël zouden navolgen: ‘Dat zij zich niet zouden verontreinigen met de gerechten van de koning of met de wijn die hij dronk!’
Ik zou hier nog lang bij kunnen stilstaan, maar ik heb u het algemene principe gegeven — u kunt het verder zelf toepassen. Christenen hebben voedsel om van te eten waarvan de wereld niets weet. Wij hebben onze ‘her-schepping’ — dat is hoe men recreatie eigenlijk moet verstaan: her-schepping. Wij gaan tot onze Schepper, en Hij maakt ons opnieuw. Wij kennen nachten van heilige vreugde, en dagen van goddelijke blijdschap. Er is een Koning, van Wiens spijs wij met vreugde eten, en van Wiens wijn wij met blijdschap drinken. Maar wat betreft twijfelachtige dingen, wereldse zaken en alles wat leidt tot afval van de levende God, zeggen wij: Door Zijn genade hebben wij ons voorgenomen ons daaraan niet te verontreinigen.
II. Er zijn juiste methoden om verleiding te weerstaan
De eerste daarvan is: het hart moet vastbesloten zijn. ‘Daniel nu nam zich in zijn hart voor zich niet te verontreinigen met de gerechten van de koning, en met de wijn die hij dronk.’ Hij overwoog de zaak van alle kanten, en nam in zijn hart een vast besluit. Nog voordat hij iets vroeg aan Hananja, Misaël en Azarja, had hij zijn keuze al gemaakt.
Och, wat hebben wij behoefte aan mensen met een vastberaden hart! Wat is het nodig dat iemand zijn kompas goed afleest, en zijn schip stuurt waarheen het behoort te gaan. Moge God u genade schenken, jonge man, om uw vlag stevig aan de mast te nagelen, en vastberaden het juiste pad te bewandelen — of de wind nu gunstig is of tegen. De genade van God is een grote stabilisator van het hart. Waar die neerdaalt, worden mensen standvastig en overtuigd, want de HEERE onderwijst hen ten goede (vgl. Jesaja 48:17).
Het volgende is: het leven moet aantrekkelijk zijn. Daniel werd geholpen bij het uitvoeren van zijn besluit door zijn persoonlijk karakter. ‘God gaf Daniël genade en barmhartigheid bij het hoofd van de hovelingen.’ (Daniël 1:9) Wanneer iemand gunst en liefde ontvangt, en hij is een goed mens, dan is er iets in hem dat de ander aantrekt. Er is iets beminnelijks aan hem — anders zou men geen genegenheid voor hem voelen. Het is nutteloos als iemand zegt: ‘Ik heb een besluit genomen,’ en dat dan koppig probeert op te dringen, terwijl zijn leven in alle opzichten liefdeloos, ongenadig en hard is. Zeker, wees gerust een martelaar als dat nodig is — maar martel niet iedereen om u heen! Er zijn mensen die zo volhardend zijn geworden dat hun hele persoonlijkheid alleen nog uit stugheid bestaat.
Vastberadenheid is goed, maar laat die niet ontaarden in starheid of verstokte bekrompenheid — dat is iets dat men moet vermijden.
Geef alles op wat opgegeven kan worden — persoonlijke voorkeuren, eigenaardigheden, en onbeduidende kwesties. Maar wat betreft de dingen van God: sta vast als een rots. Daniel vond genade bij de ambtenaar die over hem was aangesteld; en er moet in hem een geest van edelmoedigheid, openhartigheid en karakteradel geweest zijn, zelfs de grote Chaldeeër kon die niet anders dan bewonderen. Och, dat wij zo’n edel karakter zouden hebben om onze geestelijke overtuigingen kracht bij te zetten!
Let op dat het protest op een beleefde manier gebracht moet worden. Hoewel Daniël zeer vastberaden was, ging hij uiterst beleefd te werk in zijn protest. Hij ging naar de overste van de hovelingen en deelde hem zijn bezwaren mee. Hij verzocht of hij zich niet hoefde te verontreinigen. Er zijn vele manieren om hetzelfde te zeggen of doen — en sommige mensen kiezen steevast de onaangenaamste vorm. Laat ons daarom bidden om wijsheid en onderscheidingsvermogen om het goede op een passende manier te doen. Vastberadenheid van doel dient vergezeld te gaan van zachtheid van optreden. Zo handelde ook de jonge Daniël.
Daarbij moet zelfverloochening gezocht worden. Het lijkt niet waarschijnlijk dat Daniël op zich een bezwaar had tegen het eten van vlees of het drinken van wijn, want elders in dit Bijbelboek blijkt dat hij dat wel deed. Maar vanwege religieuze overwegingen wilde hij niets nuttigen van de spijzen en drank van de koning. Hij zei in wezen: ‘Om duidelijk te maken dat niets wat mijn lippen aanraakt ooit aan afgoden is gewijd, wil ik slechts peulvruchten eten — linzen, bonen, erwten, en dergelijke — en wat drinken betreft, geef mij alleen water, iets wat koningen zelden drinken. Zo kan ik zeker zijn dat ik geen deel heb aan een plengoffer aan afgoden.’
Zo onthielden Daniël en zijn drie vrienden zich van luxe die zij, vermoedelijk, net zo konden waarderen als ieder ander. Zij deden dit om zich op geen enkele wijze te verontreinigen met iets wat verbonden was aan de Babylonische afgoderij.
Wanneer u volledig voor God wilt leven, dan moet u zelfverloochening verwachten — en u zult zich daarin moeten oefenen.
Wees bereid een slechte naam te dragen.
Wees bereid een ‘fanaticus’ genoemd te worden.
Wees bereid vriendschappen te verliezen.
Wees bereid tot alles, zolang u maar standhoudt voor Hem die u gekocht heeft met Zijn kostbaar bloed.
Al moest iemand duizend jaar lang door het vuur van wereld en hel gaan en toch zijn integriteit behouden, dan zou hij — ondanks al zijn verliezen — uiteindelijk als winnaar uit de strijd komen: Want hij zou in eeuwige vreugde overvloedig worden beloond voor al het lijden. Daarom vermaan ik u: zoek naar de geest van Daniël.
Vervolgens moet de proef moedig aangegaan worden. Daniël toonde zijn geloof toen hij tegen Melzar zei: ‘Stel uw dienaren toch tien dagen op de proef, en laat men ons plantaardig voedsel geven, zodat wij dat eten, en water, zodat we dat drinken. En laat dan in uw tegenwoordigheid ons uiterlijk en het uiterlijk van de andere jongemannen, die de gerechten van de koning eten, bezien worden, en doe dan met uw dienaren naar wat u ziet.’ (Daniël 1:12-13)
Daniël zei in feite: ‘Voed mij en mijn drie metgezellen met eenvoudig voedsel. Geef ons niets anders. Wij vragen niet dat u dit een jaar probeert, maar stel ons op de proef voor een korte periode — kies zelf het aantal dagen. En als wij er aan het einde van die tijd niet beter aan toe zijn dan de anderen, dan kunnen we verder spreken. Maar geef ons voorlopig deze proef.’ Een christen moet bereid zijn om beproefd te worden. Hij moet het goedvinden dat zijn geloof wordt getest. Hij zegt: ‘Laat maar komen — ik vrees het niet.’
Wilt u dan op een donsbed naar de hemel gedragen worden? Wilt u altijd beschermd zijn tegen iedere spot of afkeurende blik, en als in een feestelijke optocht de eeuwige stad binnenrijden? Indien dat zo is, bent u ernstig misleid. Moge God u moed geven — meer en meer — door geloof in Hem! Moge u bereid zijn om uw geloof aan elke juiste toets te onderwerpen — de toets van het leven, en zelfs van de dood.
III. Tot slot wil ik u laten zien dat ER BEPAALDE PUNTEN ZIJN DIE DOOR ERVARING BEWEZEN MOETEN WORDEN.
Ik spreek nu tot u, gelovigen die vasthouden aan de oude leer van het Evangelie, en die niet door moderne verleidingen van dat pad willen afwijken. Wat moet u dan bewijzen? Ik denk dat u moet laten zien dat het oude geloof u een blijmoedig en opgewekt hart geeft. Ik moet soms lachen als ik zie hoe sommigen mij beschrijven. Eén persoon noemde mij: ‘verzonken in een steeds dieper wordende neerslachtigheid.’ Een merkwaardige constatering — ik was me daar zelf helemaal niet van bewust. U die mij kent en met mij omgaat: Heeft u die zogenaamde ‘steeds dieper wordende neerslachtigheid’ opgemerkt? Preek ik als iemand die al zijn levensvreugde verloren heeft? Ik geloof van niet. Als er iemand op aarde is die gelukkiger is dan ik, dan wens ik hem dat van harte toe — maar ik wil niet met hem ruilen. Want ik ben tevreden met wat God mij toedeelt. Ik heb God in de hemel, en God op aarde. Mijn hart is vol van diepe tevredenheid in de vaste overtuiging dat wat ik geloof waar is, en dat wat ik u predik waarheid is. Ik ben bereid te verschijnen voor de rechterstoel van Christus en rekenschap af te leggen van alles wat ik heb onderwezen.
Wat ik u gevraagd heb te geloven, geloof ik zelf ook. En als ik verloren ga terwijl ik geloof in Christus — en u eveneens — dan gaan wij samen ten onder, in hetzelfde schip. Ik heb geen geheime reddingsboot gereedstaan om me afzonderlijk te redden. Ik blijf op het oude schip, en ik zal de laatste zijn die het verlaat. Maar ik zal het niet verlaten, en het schip zal niet vergaan, maar zal ons veilig brengen in de gewenste haven. Dus, geliefde vrienden: Als u vasthoudt aan deze waarheid, laat dat u dan nooit somber maken. Men spreekt graag over de ‘somberheid van het calvinisme.’ Hebt u nooit gehoord over dat ‘verschrikkelijk sombere calvinisme’? Denk aan Calvijn — een man die aan meer dan drieëntachtig lichamelijke kwalen leed, de meest gepijnigde man van zijn tijd. En toch — lees zijn leven, zijn commentaren, zijn geschriften — en zie de diepe en wonderlijke rust die zijn ziel vervulde. Er was niets sombers aan zijn calvinisme — het was voor hem vol licht, hoop en troost. Onze critici kennen ons niet — anders zouden zij ons niet op deze wijze aanvallen.
Of misschien zouden ze dat nog steeds doen — want de vijanden van de waarheid zijn altijd bereid tot laster.
Een ander punt dat wij zullen moeten bewijzen, geliefde vrienden, is dat het oude geloof heiligheid van leven bevordert.
Sommigen beweren: ‘Die mensen doen goede werken af als iets waardeloos.’ Doen wij dat? Als u goede werken aandraagt als betaalmiddel voor uw redding, dan verwerpen wij ze inderdaad. ‘Al onze gerechtigheid is als een wegwerpelijk kleed’ Zoals iemand eens zei: ‘Het kleed is er nog beter aan toe, want dat heeft tenminste nog enige waarde.’ Dit moeten wij inderdaad zeggen — maar hoewel wij goede werken verwerpen als grond voor onze rechtvaardiging, verlangen wij er des te meer naar overvloedig te zijn in goede werken tot eer van God. Ga eens naar sommige mensen en luister hoe zij spreken over goede werken; en ga vervolgens naar anderen en zie hoe zij die daadwerkelijk doen.
Wij wensen — zowel voor u als voor onszelf — dat wij in ons leven zó heilig en in ons spreken zó genadig zijn, dat zelfs onze tegenstanders gedwongen zullen zijn te erkennen: ‘Wat hun leer ook moge zijn, hun leven is onberispelijk.’
Wij moeten bewijzen dat wij welgedaner en gezonder zijn dan zij die zich voeden met het voedsel van de koning. Moge God ons helpen te bewijzen dat wij eerlijker, oprechter en godsvruchtiger zijn dan zij die het dierbaar geloof niet delen. Het volgende punt, geliefde vrienden, is dat wij moeten aantonen dat het oude geloof leidt tot ware naastenliefde. Tegenwoordig klinkt overal de leus: ‘Liefde voor de medemens.’ Het is merkwaardig dat juist die kerken, die deze ‘menslievende geest’ zo luid verkondigen, ons beschuldigen alsof wij alleen over God spreken en de mens zouden vergeten.
Maar goed: Welke van deze moderne kerken onderhoudt een weeshuis? Het is mooi om te praten over christelijk socialisme en plannen te maken voor de armen — maar wat heeft men werkelijk gedaan? Veel van dit soort gepraat is niets anders dan woorden, woorden, en nog eens woorden.
Toch zijn het vaak de vromen, die erkennen dat God alles is, die werkelijk om mensen geven. En zij die rotsvast geloven dat de ongelovige zondaar verloren zal gaan, zijn juist het meest bezorgd om hem tot redding te brengen. Zij die geloven dat er geen redding is dan door het kostbare bloed van Christus, zijn vastbesloten dat Hij het loon van Zijn lijden zal zien. ‘Om de moeitevolle inspanning van Zijn ziel zal Hij het zien, Hij zal verzadigd worden.’ (Jesaja 53:11)
Zij die geloven dat redding van begin tot eind genade is, zijn juist degenen die dit Evangelie met hart en ziel verkondigen, waar zij ook de gelegenheid krijgen. En wanneer God aan het einde van de tijden de balans opmaakt, dan zal — zo vertrouw ik — blijken dat de ware liefhebbers van mensen zij zijn die allereerst de ware liefhebbers van God waren.
Laat dit ook blijken uit uw daden — uit uw hulpvaardigheid, uw goedheid, uw liefde. Zodat, wanneer men u ziet — u die niets dan peulvruchten gegeten en enkel water gedronken hebt — men toch moet erkennen: ‘Hun uiterlijk was schoner en gezonder van vlees dan dat van al de jongeren die van de gerechten van de koning aten.’
Laat ons werk voor de bekering van zielen onophoudelijk zijn. Laten wij er overvloedig en bovenmatig in zijn. En dan, geliefde vrienden, laat ons bewijzen dat het oude geloof ons grote volharding schenkt in beproeving. Degene die de leer van de genade gelooft, is bij uitstek de mens die kan lijden. Wie zich toevertrouwt aan de predestinatie en de soevereiniteit van God, is in staat om lasten te dragen die een ander zouden verpletteren. En wanneer wij uiteindelijk sterven — wie zal dan het best sterven? Zal het de man zijn die vertrouwt op zijn eigen gerechtigheid, of de man die zich verlaat op een steeds veranderende filosofie die zich aanpast als een kameleon aan het licht dat op haar valt? Wie zal er beter sterven? Degene die steunt op vergankelijke, inhoudsloze gedachten? Of hij die in vertrouwen op zijn God en zijn Bijbel, zich geheel werpt op het bloed en de gerechtigheid van Jezus Christus?
Tot slot, geliefde broeders, wat er werkelijk nodig is, is dat wij die het oude geloof belijden, in een betere geestelijke gesteldheid verkeren. Moge elke genade in ons tot volle ontwikkeling komen! Moge elke gave worden toegewijd aan Gods dienst! Moge uw gehele leven gewijd zijn aan een wandel met God. En moge u zó leven, dat – wanneer men bewijzen zoekt voor de waarheid van onze heilige godsdienst – wij eenvoudig naar u kunnen wijzen en zeggen: ‘Zie wat de genade uit hen gemaakt heeft. Hun geloof in de leer der genade heeft hen gevormd zoals zij zijn; en de mensen zelf zijn het bewijs van hetgeen zij geloven.’
Moge God de woorden die ik zo gebrekkig heb uitgesproken, aan velen hier tot zegen maken.
En moge menig jongeman ertoe komen om:
‘Als een Daniël te durven leven!
Om alleen te durven staan!
Om een vast besluit te durven nemen!
Om het bekend te durven maken!’