De vissen, die met de stroom meedrijven zijn dood. Levende vissen mogen dan soms een eind met de stroom meegaan, dode vissen kunnen niet anders. Deze vissen zijn in overvloed te vinden in alle soorten water; dode zielen met betrekking tot het enige ware leven; die gaan altijd mee, daar waar de stroom hen heen drijft. Hun eerste vraag is: Wat is de gewoonte? Er wordt weinig tot geen rekening gehouden met Gods wet; de wetten van de samenleving daarentegen hebben een bepaalde macht over hen, die zij niet durven tegen te staan. Als de stroom hen in een draaikolk voert, dan draaien zij maar wat graag mee; en voert hij hen naar stilstaand water, dan blijven zij ook stil liggen. De goed of afkeuring van een medemens is hun richtsnoer; men zou haast zeggen: zij durven geen adem te halen, zonder toestemming van hun buurman. Is dit verstandig? Wij zullen, ieder voor zich, aan God rekenschap moeten geven; hoort dan ook niet iedereen zelf te weten wat hij doen moet? Als wij in gezelschap van anderen zondigen, dan wordt het kwaad er niet minder kwaad om, noch de straf minder zwaar. Het lijdelijk volgen van de stroming van de wereld kost totaal geen moeite, maar leidt tot vele zonden; een heilig en Gode welgevallig leven daarentegen wordt niet beoefend zonder strijd en tranen. Een ieder mag zichzelf wel afvragen: welke koers vaar ik? Zeil ik mee met de grote vloot, die de zwarte vlag in top voert, onder aanvoering van Admiraal Apollyon, waarvan het schip de naam “Gewoonte” draagt? Als die vloot vergaat, moet ik noodwendig mee omkomen. Het is dus beter, om mijzelf zo snel mogelijk af te scheiden en een andere vlag in top te hijsen, en een andere Meester te gaan dienen. Grijp moed, mijn ziel! Durf tegen de stroom in te zwemmen. Het is de weg tot het leven. Het water lijkt u tegen te zijn, maar het zal u wassen en reinigen, totdat u de bron, de eeuwige bron, bereikt zult hebben, om bij uw God te zijn. O, U, die de God bent van de smalle weg! wilt U mij bijstaan op de reis naar het Hemelse Vaderland.