Dit zal ik ter harte nemen, daarom zal ik hopen. (Klaagliederen 3:21) Lees verder Psalm 73:1—28.
In het noorden gebeurde er in één van de kolenmijnen een betreurenswaardig ongeluk. Er waren beneden een behoorlijk aantal mijnwerkers toen de mijn instortte, de schacht werd daardoor helemaal geblokkeerd. Degenen die beneden waren, zaten samen in het donker, ze zongen en baden. Ze verzamelden zich op de plek waar ze de laatste restjes lucht konden inademen. Daar zaten en zongen ze toen de lichten uitgegaan waren, want er was niet genoeg zuurstof meer voor de vlam. Het was volkomen donker. Toen zei iemand dat hij gehoord had dat er een verbinding moest zijn tussen de mijn waar zij zaten en een oude mijn waar ze jaren geleden in gewerkt hadden. Hij zei dat er een lage tunnel liep waar ze kruipend doorheen konden als ze op hun buik gingen liggen. Hij ging als eerste kijken. Het tunneltje was erg lang, maar hij ging erdoorheen, en uiteindelijk zagen ze licht, ze stonden op de bodem van de andere mijn. Hun levens waren gered. Als mijn weg naar Christus, als een heilige, geblokkeerd wordt, als ik niet recht omhoog kan kijken in de schacht om het licht van mijn Vader daar boven te zien, is er nog een andere oude weg, een open weg waar zondaren doorheen kunnen, waardoor arme dieven en hoeren kunnen. Kom, ik kruip met je mee, laag en nederig, plat op de grond. Ik kruip mee tot ik mijn Vader zie en roep, “Vader, ik ben het niet waard om nog Uw Zoon genoemd te worden, maak me als één van Uw dienaren, als ik maar dichtbij U in Uw huis kan wonen.” In je allerslechtste toestand kun je nog steeds komen als zondaar. “Christus Jezus kwam in deze wereld om zondaren zalig te maken.” Herinner dit en je zult hoop hebben.
Ter overdenking
De gelovige die valt moet zich weer bekeren en de eerste maar verlaten werken weer doen. (Openbaring 2:4–5). Dat was de weg terug voor Jona uit de diepte van de zee naar het land van de levenden (Jona 2:6—10).
Preek 654, 15 oktober 1865