Een preek uitgesproken op donderdagavond 5 maart 1868, In The Metropolitan Tabernakel, Newington
Totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam. Mattheüs 24:39
We zeggen vaak dat ‘er geen regel is zonder uitzondering’, en de stelregel dat er geen regel is zonder uitzondering heeft zeker een uitzondering in zichzelf. Want de regelen voor het Godsbestuur zijn zonder uitzondering. De regel dat God de goddelozen zal straffen kent geen uitzondering. De regel dat iedereen buiten Christus verloren is, is een regel zonder uitzondering. Maar de regel dat allen die in Christus zijn gered zullen worden, is eveneens zonder uitzondering.
1. De verwoesting die de zondvloed veroorzaakte was algemeen; het vaagde iedereen weg die zich buiten de ark bevond.
Ongetwijfeld was er in die dagen, net als nu, een onderscheid van klasse; want nooit, zolang de mensen zich op aarde hebben vermenigvuldigd, was er volmaakte gelijkheid onder de zonen van Adam. In die dagen waren velen rijk. Ze hadden schatten van goud en zilver vergaard. Ze waren rijk door handel, nijverheid of plundering, rijk door de opbrengst van de velden; ze bezaten grote stukken land, badend in het comfort en de genoegens van het leven; maar de zondvloed kwam en nam hen allen weg. Niet één van de rijken kon met zijn schatten ontkomen, noch zijn leven redden, zelfs al had hij al zijn rijkdommen in veiligheid gebracht, want de vloed kwam en voerde hen allen weg. Vlotten van het kostbaarste cederhout noch steden van het sterkste metselwerk weerstonden de verwoestende vloed; de dood bespotte allen, van de armen tot de rijken, van de rijken tot vorsten, zij werden allen door de woeste stortvloed verzwolgen.
In die tijd waren er heel arme mensen. Zij werkten hard om genoeg te verdienen om lichaam en ziel te onderhouden, maar konden dat nauwelijks; zij verdroegen dagelijks de kwellingen van de onderdrukker, de hoon van de rijken; ik lees echter niet dat hun lijden hen bespaard bleef. Nee, toen de zondvloed kwam, nam die hen allemaal mee de diepte in. De arme, die buiten de ark was, kwam net zo goed om als de vorst; de behoeftige boer stierf, weggespoeld uit zijn schamele hut, net als de vorsten uit hun paleizen. De vloed had geen medelijden met de vodden van de bedelaar, die blootsvoets door de straten trok wachtend op een kleine aalmoes; hij werd meegesleurd, net als de hoogwaardigheidsbekleders die op hem neerkeken. De vloed kwam en sleurde hen allemaal mee, de onbarmhartige golven bereidden een gelijk lot voor allen die zich buiten de enige ark van redding bevonden.
En zo zal het ook zijn in de laatste dagen. De rijken zullen niet ontsnappen vanwege alles wat ze verzameld hebben, noch zullen de armen gered worden door armoede. We lezen dat er zowel rijken als armen in de hel waren, en die zijn er nog steeds; evenmin kan rijkdom iemand uit de hel verlossen, of armoede iemand in de hemel brengen. De genade en rechtvaardigheid van God zijn onafhankelijk van rang, status of sociale toestand. Wat kan het de Heere baten hoeveel of hoe weinig goud je van jezelf hebt; Hij schat de mens niet naar zijn rijkdom, maar naar zijn ziel; wie geen vergeving heeft gekregen is verloren, of hij zich nu omgeeft in weelde of wegkwijnt door gebrek. Je moet opnieuw geboren worden; je moet in Christus geloven; in één woord, je moet de ark binnengaan, anders zal de vloed, wanneer die komt, jullie allen verzwelgen, ook al ben je nog zo rijk als Dives*, of zo arm als Lazarus.
*Dives and Lazarus is een traditioneel Engels volksliedje dat vermeld staat als Child ballad 56 en nummer 477 in de Roud Folk Song Index. Het wordt beschouwd als een kerstliedje en is gebaseerd op de parabel van de rijke man en Lazarus (ook wel “Dives en Lazarus” genoemd en te vinden in Lucas 16:19-16:31).
In die dagen waren er geleerden in de wereld, mannen die sterren en tekenen aan de hemel hadden gevonden en bestudeerd, die de geheimen van de natuur hadden doorgrond, mannen die de wetenschappen hadden doorzocht en zo ver waren doorgedrongen als ze konden, tot in de diepste uithoeken; maar toen de vloed kwam, vaagde deze hen allemaal weg. Observeer de wijsgeer, je kunt zijn laatste adem horen; daar drijft het hoofd van een antediluviaanse Salomo*, de vloed heeft iedereen weggevaagd, zowel kunstenaars als geleerden en theologen. Kennis is geen troostanker, rede is geen reddingsboei of reddingsboot; ze gaan met al hun kennis ten onder in de immense golven. En de analfabeten, die toen net zoals nu ongetwijfeld talrijk waren, waarvan de gedachten niet verder reikten dan het dagelijks leven, die niets van wetenschap of welsprekendheid kenden, werden door de vloed weggevaagd.
*Antediluviaans is letterlijk: wat vóór de zondvloed (diluvium) bestond, en bij overdracht: wat bijzonder ouderwets is, bijv. een antediluviaanse hoed.
Net zoals kennis, los van die bijzondere kennis van Jezus Christus, ons niet zal redden van de uiteindelijke ondergang, zo is onopzettelijke onwetendheid weliswaar een excuus om te zondigen, maar nooit een excuus om ongestraft te zondigen. Er is een hel voor hen die de wil van hun Heere kenden en het niet deden, en evenzo voor hen die het niet wilden weten, maar leefden en stierven in moedwillige onwetendheid over de dingen van God. De zondvloed kwam en voerde hen allen weg. Jullie die de juiste leer aanhangen, die over godsdienst kunnen redetwisten en beweren leiders in Israël te zijn; als jullie Christus niet toebehoren, zal de vloed jullie allen wegvoeren. En u die zegt: ‘Het geloof is heel belangrijk, maar wat is het anders dan een verzameling oude stukken? Wij bestuderen onze Bijbel niet en hoeven de leerstellingen die erin staan niet te kennen.’ Ik zeg jullie, broeders, als jullie Christus niet kennen en niet in Hem gevonden worden, dan zal jullie onwetendheid jullie niet voldoende verontschuldigen; want wanneer de vuurvloed zal komen, zal die jullie allemaal meeslepen.
Ik twijfel er niet aan dat er onder hen die in de zondvloed omkwamen velen waren die zeer ijverig waren in godsdienstige zaken, misschien waren er sommigen die de dienst van een priester verrichtten te midden van hun gezinnen of zelfs voor het altaar van God. Wat betreft vorm en belijdenis, de mensen van die dagen waren niet goddeloos, ze hadden een godsdienst; zelfs de zonen van Kaïn hadden een godsdienst, en inderdaad spreken degenen die het meest verdorven van hart zijn meestal het meest over uiterlijke godsdienst.
We mogen aannemen dat het in de dagen van Noach net zo was, maar toen de zondvloed kwam, ontsnapten degenen die buiten de ark waren niet, noch priesters noch leken; ze werden allemaal meegesleurd. Ongetwijfeld waren er ook goddelozen, die God verachtten of ongelovige opmerkingen over Hem maakten. Maar de zondvloed maakte geen onderscheid tussen de huichelachtige priester en de openlijke godslasteraar; toen ze kwam vaagde ze hen allemaal weg. O jullie zonen van Levi, jullie die het priestergewaad dragen, die beweren door God gezonden te zijn om anderen te onderwijzen, met al jullie geroemde wonderkracht, als jullie niet in Jezus geloven zoals arme zondaars doen omdat ze zich bewust zijn van hun schuld, als je niet naar het kruis gaat voor verlossing, dan zal de vloed wanneer die komt, jullie allemaal wegvagen. Je zult omkomen, priester, ondanks je doopsel en de kracht van het sacrament. Je zult naar de diepten van de hel zinken met je leugenachtige vergeving van zonde op je lippen!
En jullie die de spot drijven met de godsdienst en zich erop beroemen dat jullie geen huichelaars zijn, jullie denken ongetwijfeld dat jullie eerlijk zijn, maar denk niet dat jullie schaamteloze eerlijkheid, zoals jullie het noemen, jullie zal falen op die laatste verschrikkelijke dag, want op die dag van afrekening zal de stortvloed van vuur jullie allen overspoelen. Met twijfelaars zal God dan korte metten maken, zij zullen Hem zien, Hem bewonderen en omkomen; want er zal een kort en streng oordeel over de aarde komen. Met huichelaars zal God onverbiddelijk afrekenen; want als zij Hem aanroepen, zal Hij hen niet antwoorden; als nu hun geroep tot Hem komt, zal Hij hun ellende bespotten en hun smart niet wegnemen. De zondvloed in de laatste dagen zal allen wegnemen, zowel godvruchtigen als goddelozen; want zij zijn niet in de ark gevlucht en hebben dus de enige toevlucht verlaten.
Staat u mij toe u er in deze avondvergadering plechtig aan te herinneren dat in die dagen van verwoesting enkele van de oudste mannen die ooit geleefd hebben zijn omgekomen, oudere mannen dan u, hoewel uw hoofden grijs of zelfs kaal zijn geworden, oudere vrouwen dan u, hoewel u kinderen hebt gevoed en grootgebracht en uw kleinkinderen en achterkleinkinderen in uw schoot hebt gewiegd, zij werden allemaal door de vloed meegevoerd en stierven als hadden zij nooit het zonlicht gezien. Ook de jongeren stierven; deze ene vreselijke vernietiging nam het kind weg in zijn schoonheid, de jeugd in zijn kracht, de maagd in haar bloei; de vloed nam ze allemaal mee. Zo is het ook met ons die volwassen zijn geworden en het verschil tussen goed en kwaad hebben leren kennen; als we niet in Christus gevonden worden, zal de vloed ons allemaal wegnemen.
We weten niet hoe jong we ter verantwoording worden geroepen. Het kind kan zich nooit op zijn jeugd beroepen; ik heb in onze rechtbanken verschillende keren jongeren van ongeveer twintig jaar vrijspraak zien vragen op grond van minderjarigheid; maar het lijkt mij het meest onvergeeflijke van alle kwaden dat het excuus van minderjarigheid wordt toegepast op jongeren die alles hebben opgegeven om hun lusten te bevredigen. Maar op de Dag der Opstanding zal er voor jullie, jongeren, geen excuus van minderjarigheid zijn. Als jullie goed van kwaad kunnen onderscheiden, als jullie de leer van Jezus Christus kunnen begrijpen, als jullie die verwerpen of verwaarlozen, dan zullen jullie je daarvoor moeten verantwoorden. Nee, noch de jeugd, noch de ouderdom zal de straf kunnen ontlopen, tenzij je tot Christus komt. Voor jullie die nog jong zijn, maar ook voor u die al oud bent, geldt de algemene regel: ‘U moet opnieuw geboren worden.’ De jeugd kan ons niet verontschuldigen, noch kan ervaring ons beschermen; want net als de zondvloed zal de goddelijke toorn elke sterfelijke ziel overweldigen, tenzij we onze toevlucht nemen tot de ark van genade, het werk en de persoon van Jezus, het Offerlam van God.
Deze algemene kenmerken zal ik in meer detail uitleggen. Ik mag aannemen dat toen Noach de ark bouwde – een ongerijmd werk naar maatstaven van gezond verstand, afgezien van zijn geloof in God – er veel mensen waren die erover hoorden en zich verwonderden. Het was een heel groot schip, het grootste ooit gebouwd, een onderneming die de gemoederen van de mensen in die tijd in beroering bracht. Toen Noach dit schip bouwde, en hij deed dat op het vasteland, ver van een rivier of zee, moet dat zeker een groot wonder zijn geweest dat veel stof tot nadenken gaf aan de naburige volken. Het zou mij niet verbazen dat het nieuws ervan zich wijd en zijd verspreidde en dat er mensen waren die, toen zij ervan hoorden, zeiden: Wat een dwaas! Het verbaast me dat zijn vrienden hem niet hebben opgesloten. Toen zij deze opmerking hadden gemaakt, spotten zij er enige tijd mee en maakten er een gewoonte van om zo’n dwaze onderneming belachelijk te maken. Zo werd het een spreekwoord wanneer iemand iets heel doms deed: ‘Wat een dwaas is hij, net als de oude Noach!’ Bespotting was alles wat Noach van hen te horen kreeg.
Ze verachtten hem, bespotten hem en maakten hem belachelijk, maar de vloed kwam en nam hen allemaal weg en maakte een einde aan hun spot en hoongelach. De vloed legde hen allen het zwijgen op. Zo zal het ook zijn met ieder van jullie die de leer van Christus bespot heeft; jullie zullen er in de grote en angstaanjagende Dag des Heeren achter komen dat jullie gelach geen macht heeft over de dood en dat jullie de kwelling van de hel niet zullen ontlopen. In die vreselijke dag zal er geen plaats zijn voor ongelovigen. God zal maar al te rechtvaardig jegens jou zijn wanneer Hij je veroordeelt en er niemand is om je te redden. Het oordeel zal rechtvaardig zijn wanneer de donderklappen de doden wekken en de boeken worden geopend en voorgelezen onder de bliksemschichten, en het vonnis zal worden uitgesproken: ga heen, want jullie zijn verdoemd! Dus heb berouw, jullie spotters, bewonder en aanbid; heb vandaag nog berouw nu het nog de dag van genade is die jullie naar de hemel zal leiden, want vergeet niet dat deze dag niet eeuwig zal duren. Moge de eeuwige liefde van God ieder van ons beschermen, opdat we niet onze ondergang tegemoet gaan in het verterende vuur, zoals dat gebeurde met de spotters in Noachs tijd tijdens de allesvernietigende stroom.
Ongetwijfeld waren er anderen die, toen ze van Noach hoorden, zijn bouwwerk afkeurden. Ik kan me voorstellen dat er in die tijd scheepsbouwers waren die er naar keken en tegen hem zeiden dat de kiel niet op de juiste plaats zat; het ingenieuze plan om het grote schip van binnen en van buiten met pek te bedekken werd zeker streng veroordeeld; want dit lijkt een enorme innovatie te zijn geweest, het was namelijk geen menselijke uitvinding, maar een openbaring van God. Waarom werd er dan maar één raam gemaakt? Wij die erover lezen weten niet waarvoor dit diende, en alle schetsen die ooit van de ark van Noach zijn gemaakt lijken niet overeen te komen met de beschrijving die ervan wordt gegeven.
Ach, zei de wijze scheepstimmerman, dit ding zal nooit boven op de golven blijven drijven als de vloed plotseling komt opzetten, en het duurt zo lang om het te bouwen dat het zeker zal wegrotten op het droge. Wat waren ze wijs! Als ze in die tijd boeken hadden kunnen drukken, welke kritische commentaren zouden er dan verschenen zijn op Noachs oude houten doos, zoals ze de ark waarschijnlijk hebben genoemd! Al deze rechters hadden het aanzienlijk beter kunnen bouwen, maar zij hebben het niet gebouwd, en hoewel zij gebreken constateerden, en het op de een of andere manier zoveel beter hadden kunnen doen dan Noach, werden zij overspoeld, en werd Noach gered.
Zo is het ook nu in de wereld; we zien mensen voortdurend kijken naar de zonden van Gods volk, terwijl ze hun dagelijks brood eten. O ja, ze kunnen zeggen: er is ongetwijfeld iets in de godsdienst; maar kijk eens naar jullie onvolkomenheden en fouten, en waarlijk, mijn broeders, ze hoeven niet lang te zoeken om ze te ontdekken. Ze kunnen gemakkelijk tienduizend punten vinden waarin we wat meer gevorderd zouden kunnen zijn, en ik twijfel er niet aan dat onze berispers soms in sommige opzichten beter zijn dan wij. Menige wereldse man heeft een betere aard dan een oprechte christen. Het spijt me dat ik het moet zeggen, maar ik heb onbekeerde mensen soms veel vrijgeviger gezien dan mensen die bekeerd zijn. Ze kunnen uitblinken in sommige kwaliteiten; maar stil, want wij kennen de plechtige waarheid dat hij die anderen het scherpst en wijsgerigst bekritiseert, door de vloed zal worden meegesleurd als hij niet in Christus is, terwijl degenen die hij bekritiseert en veroordeelt, als ze nederig en gelovig in Jezus worden bevonden, gered zullen worden door het geloof in Hem. Alles hangt af van dit ene ding: binnen of buiten de ark te zijn; binnen de ark, duizenden onvolmaaktheden, maar allemaal gered; buiten de ark, duizenden uitmuntendheden, maar allen verloren op de laatste dag, zonder een enkele uitzondering.
Aan de andere kant waren er onder degenen die vader Noach en zijn schip kwamen opzoeken misschien mensen die zijn kant kozen. Ik heb nog nooit zo’n dwaas gekend, of er waren er die zijn kant kozen. Misschien waren er mensen die zeiden: ‘Nou, wees niet te hard voor hem, hij is een eerbiedwaardige patriarch, hij is een man die zijn overtuigingen volgt. Ongetwijfeld zijn zijn overtuigingen zeer dwaas, maar het is in deze dagen nog steeds aangenaam om een oprecht rechtvaardig man te zien; we zien niet graag een man die zo vooringenomen is; maar hoewel we niet anders kunnen dan wensen dat hij verstandig zou worden, is het nog steeds beter om een onverstandig man te zien, iemand die zijn overtuigingen ten uitvoer brengt, in plaats van hem kinderlijk te zien rommelen met zijn principes, zoals zovelen doen. Menigeen die de ark zag, ging naar huis met een verlicht hart, denkend:’Nu heb ik iets heel goeds gezegd, ik heb een spaak in het wiel van een van de ruziemakers gestoken, ik heb de goede oude man verdedigd; want hoewel hij door velen wordt veracht, twijfel ik er niet aan dat hij een heel goede oude man is.’ Maar ach, toen de vloed kwam, nam hij ook hen allemaal mee.
Ze waren erg vriendelijk in hun opmerkingen en namen een zeer beschamende houding aan, maar de vloed vaagde hen allen weg. Ken jij zulke mensen vandaag de dag? Wel, er zijn er vanavond in ons midden. Luister naar hun mooie praatjes, ze spreken vanuit de hoogte: ‘Ik zie deze christenen graag zo serieus, ik durf te zeggen dat ze veel goed doen; weet je, ik hoor graag een prediker zo openhartig spreken; ik zie deze mensen graag zo ijverig; in deze dagen is het heel bemoedigend om mensen ergens voor te zien ijveren, want er is zoveel vrijdenkerij, zowel in de politiek als anderszins. Daarom zien we graag mensen die ergens rotsvast van overtuigd zijn, zelfs al zijn ze iets te streng en wat bijgelovig.’
Wij danken u, mijne dames en heren, voor uw goede mening over ons, maar als u zich niet bekeert, zult u omkomen. Uw mooie opmerkingen zullen u niet behouden, en op uw verzachtende, waardige en veelomvattende godsdienstige opvattingen zult u niet kunnen vertrouwen. U mag al deze zo verdraaglijke en voortreffelijke gedachten voor uzelf houden, en we zijn blij dat u ze voor uzelf houdt. Maar toch zult gij geen deel hebben aan de verlossing van Christus. U bent verstandige mensen dat u zulke liefdevolle gevoelens koestert; maar hoe verstandig je ook bent, als je niet tot Christus komt, zul je omkomen net als de meest bijgelovige drijvers.
Naast hen waren er anderen die Noach nog beter gezind waren; zij verontschuldigden en verdedigden hem niet alleen, maar werkten soms heel hard voor hem. Zij zeiden: ‘Noach is rechtvaardig; wij zijn getuige van zijn leven, wij kennen zijn daden en zijn wandel; hij is een beter mens dan zij die hem verachten en belasteren. Wij zijn er door zijn woorden van overtuigd dat zijn getuigenis waar is en wij zullen hem helpen en verdedigen. We willen de spot en onbetamelijke opmerkingen die over hem gemaakt worden niet horen; ze doen ons veel verdriet.’ Dan neem ik aan dat jullie toch in de ark zullen gaan? ‘Nou, daar zijn we het nog niet over eens, misschien doen we het later; we denken erover na. We hebben er serieus over nagedacht en we denken dat het heel raadzaam en verstandig is om het te doen, maar het komt ons nu ook niet zo goed uit, we wachten nog even.’ ‘Ach,’ zegt de een, ‘ik ben nog niet getrouwd.’ En een ander zegt: ‘Op die en die dag zal er een feest zijn, en daar moet ik bij zijn; weet je, de mens moet eten en drinken, en juist daarom kan ik nu niet in de ark gaan.’ Wat gebeurde er nu met deze mensen die hun goede voornemens bleven uitstellen? Is er iemand van hen ontsnapt? Helaas niet! Toen de zondvloed kwam, nam hij hen allen mee.
Wat, was er niemand van hen gered? Van degenen die echt rechtvaardig wilden worden, als ze maar wat meer tijd kregen? Hoe zit het met degenen die niet gered waren, die goede bedoelingen in hun hart hadden, die bijna overtuigd waren om christen te worden? Nee, niet één van hen; ze zijn allemaal omgekomen in de algemene schipbreuk, ze zijn allemaal ten onder gegaan in het algemene verderf; want goede voornemens behouden de mens niet, tenzij ze worden uitgeoefend. Bijna overtuigd zijn om christen te worden is als de man die bijna gered was, maar toch werd opgehangen; als hij die bijna gered was, maar toch in het huis verbrandde. De oude Henry Smith zegt terecht: ‘Een deur die bijna gesloten is, is open; een man die bijna eerlijk is, is een dief; een man die bijna gered is, is verloren.
Ok, neem dit toch ter harte, u die op twee gedachten hinkt; u die ontwaakt bent, maar nog niet overtuigd, u die bent wakker geschud, maar nog niet bekeerd! Noachs vrienden kwamen om, zijn dierbaarste vrienden die niet in de ark waren; toen de zondvloed kwam, sleurde hij ze allemaal met zich mee; en zo zal het ook met jullie zijn, broeders en zusters, als jullie je harten niet voor de Heere openen.
We sluiten af met deze korte samenvatting. Je hebt gehoord dat zelfs de arbeiders die voor Noach werkten – en daar ongetwijfeld loon voor kregen omdat ze anders niet zouden hebben gewerkt – ook zijn omgekomen. Ze hielpen met het zagen van het hout, het leggen van de kiel, het inslaan van de spijkers, het aanbrengen van het breeuwwerk, het bedekken van het schip met pek om het hout te verstevigen; maar nadat ze dit allemaal hadden gedaan, ontkwam niet één van hen. En zo zal het ook zijn met de kerkopziener, de penningmeester, de ouderling, de diaken, de voorganger, de predikant, de bisschop, de aartsbisschop, met allen die een ambt in de kerk hebben bekleed en iets te doen hebben gehad in het uitgebreide schip van het Evangelie van Christus. Als ze antwoorden dat ze niet met heel hun ziel in Christus geloven, zullen ze verloren gaan, net als degenen die Hem verachten en verwerpen. Dit is dus de plechtige regel: ‘Allen die buiten Christus zijn, zullen verloren gaan, allen die in Christus zijn, zullen behouden worden; alle ongelovigen zullen verloren gaan, alle gelovigen zullen in Hem behouden worden.’ Dit is een regel zonder uitzondering.
We zullen nu heel kort het tweede punt bespreken.
2. Het komt ons voor dat toen de zondvloed kwam, iedereen aan het eten en drinken was, aan het trouwen en ten huwelijk geven, en volgens onze tekst was dit ook een regel zonder uitzondering.
Is het niet heel onverklaarbaar dat mensen tot op de dag van vandaag, zonder uitzondering, zo zorgeloos zijn over hun zielen en zich zo druk maken over hun tijdelijke belangen en het eeuwige zo verwaarlozen? Onder de natuurlijke mens zijn er geen uitzonderingen op deze regel. Zij dragen nauwgezet zorg voor deze dingen, maar alle natuurlijke mensen zijn gelijk aan die van de dagen van Noach.
Toen ik er vanmiddag over nadacht, werd ik erdoor getroffen. Ik vroeg me af hoe het mogelijk was dat in de tijd van Noach niet één mens verlangde om door de ark gered te worden – niet één? Sommigen geloven dat de bevolking van de aarde in die tijd groter was dan nu. Gezien het buitengewone aantal jaren dat de mens toen leefde, waren er minder sterfgevallen, nam de bevolking sneller toe, en toch was er niet één van hen die van nature God zocht – niet één? Het was bijzonder dat er niet één was die de herhaalde profetieën van Noach geloofde en zijn toevlucht zocht in de ark. Maar is het niet nog vreemder, en toch maar al te waar, dat van alle onwedergeborenen, zolang zij niet vermaand worden door goddelijke genade, er niet één is die eraan denkt om tot Christus te vluchten? ‘En gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben‘, is een regel van algemene toepassing. Mensen willen niet tot Christus komen; ze willen liever in hun zonden vergaan dan tot Hem komen en hun vertrouwen op Hem stellen.
Ik geloof dat de reden in drie dingen gelegen is. Ten eerste in de algemene onverschilligheid van mensen voor alles wat hun ziel aangaat, een lichtzinnige zorgeloosheid over hun edelste deel, hun veiligste bezit. Maar dat is vreemd! De mens streeft er altijd naar om zijn leven te behouden, ja, hij zou alles wat hij heeft opgeven om te blijven leven. Wat een schreeuw slaakt een mens als hij in levensgevaar is! Wat een moeite doet hij om uit het brandende huis te ontsnappen! Wat een inspanning en strijd levert hij als hij dreigt te verdrinken! Hoe snel roept hij de dokter als hij ziek is; en hoe graag wil hij van hem de best mogelijke raad krijgen, zodat zijn leven gespaard kan blijven! En het behoud van zijn hoogste leven lijkt hem een zaak van absoluut geen belang!
Ieder weldenkend mens moet voelen dat zijn ware ‘ik’ bestaat uit zijn geest, zijn ziel; dat zijn lichaam niet hijzelf is, maar slechts een soort kledingstuk, dat hem draagt, een huis, waarin hij leeft; en toch besteden mensen al hun tijd, van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat, aan het vinden van kleren en voedsel voor dit uiterlijke huis, terwijl ze de bewoner, het arme schepsel, volledig vergeten. Het is vreemd, nietwaar? Toont het niet aan dat de mens door zijn zonde in sommige opzichten onder de rang van een redelijk schepsel is gezakt, zodat hij zich gedraagt als een dier? Als de mens in deze wereld nog maar een korte tijd te leven heeft, wil hij er toch gelukkig in zijn. Als iemand een paar uur in een herberg doorbrengt, wat maakt hij zich dan zorgen als er rook uit de haard komt, het tafelkleed niet schoon is, niet alles naar zijn zin is gedaan; en hoewel hij weet dat zijn betere ik voor altijd in een andere wereld moet wonen, maakt hij zich geen zorgen over die wereld, noch over de vraag of hij daar gelukkig zal zijn of niet! Het is zonderling, het is op zijn best bevreemdend, het is wonderlijk!
Het is een wonder van dwaasheid dat mensen zo onverschillig kunnen zijn voor de belangen van hun ziel, hun onsterfelijke ziel, dat ze naar bed kunnen gaan zonder te weten of ze wakker zullen worden en de nooit stervende worm in zich zullen hebben, of dat ze zullen opstaan om te genieten van de eeuwige heerlijkheid met Jezus. U en ik, broeders en zusters, we moeten allemaal bidden dat God deze dode zee zal beroeren, dat Hij met Zijn levendmakende stem zal spreken en mensen levend zal maken voor deze geestelijke dingen, anders zullen ze voor altijd omkomen in de graven van hun onverschilligheid.
De tweede reden voor deze onverschilligheid ligt ongetwijfeld in het algemene ongeloof. Is het niet vreemd dat niet één man Noach geloofde?
Noach was een eerlijk man, sommige mensen kenden hem al heel lang, ja, ik mag wel zeggen, al honderden jaren, want zo lang leefden de mensen in die tijd. Hij sprak als een eerlijk man. Hij predikte met kracht en vaardigheid, maar niemand geloofde hem, tenminste niet genoeg om de aangekondigde toorn van God te ontlopen, niet één! Dat is heel vreemd, want zoals ik al eerder zei, er werd nooit een leugen verteld, hoe ongelooflijk ook, tenzij er iemand was gevonden die hem geloofde, hoeveel meer moesten er dan gevonden worden om de waarheid aan te nemen!
Hier was een waarheid die waarschijnlijk klonk omwille van de zonden van de mensen, en toch werd ze door niemand geloofd, maar algemeen verworpen. Zo is het ook met het Evangelie van Christus. We komen onze medemensen vertellen dat de Zoon van God vlees is geworden om de mensheid te verlossen, dat wie in Hem gelooft zal worden gered; maar ze willen het niet geloven, hoewel honderden, ja duizenden, het hebben geprobeerd. We hebben hen verzekerd, zo ernstig als in onze macht ligt, dat het geen kunstig verzonnen sprookje is maar waarheid, de meest kostbare en bewezen werkelijkheid; En toch, zonder de genade van God, is er niemand, groot of klein, rijk of arm, die dit gelooft om het voor zichzelf te toetsen; ze schudden hun hoofd, gaan hun weg en leven en sterven allemaal in ongeloof, tenzij Goddelijke genade tussenbeide komt. Het is iets verbazingwekkends! Jezus verwonderde zich over het ongeloof van de mensen, en wij zouden ons ook moeten verwonderen over de algemeenheid van deze zonde.
Een derde reden voor deze algemene onverschilligheid was dat ze zich steeds hebben overgegeven aan wereldsgezindheid. De tekst lijkt aan te geven dat ze er niet aan dachten om zich voor te bereiden op de komende vloed, omdat ze te veel bezig waren met het kleine genot van eten. Sommigen van hen waren vraatzuchtig; anderen, die niet zoveel aten, waren des te voorzichtiger met wat ze consumeerden. Ze aanbaden, zoals Paulus zegt, hun buik als God. Helaas is veel van het lekker eten schadelijk voor de gezondheid en mensen banen zich met hun tanden een weg naar de hel. Als redeloze dieren willen ze alleen maar verzadigd worden. Anderen waren dronkaards. Wat waren ze blij met hun drinkbekers! Hoe juist beoordeelden zij een glas wijn, en rekenden zijnen ouderdom bij het jaar!
Ze waren ertoe geneigd om okshoofden van het edele vocht te verzwelgen. Ze verdronken net als de hertog Clarence in hun vaten wijn. Ongetwijfeld hadden ze hun bijzondere feestjes, diners, en weet ik wat allemaal; ze waren zo bezig met deze dingen, deze noodzakelijke behoeften van het dierlijke leven, dat ze niet dachten of niet konden denken aan iets verhevens. Zij trouwden en werden uitgehuwelijkt, dat was een ernstige zaak waar aan gewerkt moest worden; hoe konden zij van hun bruiloftsmaal afzien of hun pasgetrouwden verlaten? Deze dingen hielden al hun gedachten bezig. En toch, mijn vrienden, wat voor nut had eten en drinken wanneer ze de volgende dag zouden worden overstroomd?
En wat had het voor zin om getrouwd te zijn als ze morgen zouden verdrinken? Als zij deze dingen in het licht van het geloof hadden beschouwd, zouden zij ze hebben veracht; maar zij gebruikten alleen het vertroebelde, zinnelijke oog en hechtten daarom veel waarde aan de genoegens van het heden. Zo is het vandaag met de goddelozen. Hij verwerft rijkdom, maar wat heeft hij aan zijn schatten als hij veroordeeld wordt! Als hij zo dwaas is om een gouden doodskist te kopen, wat heeft hij er dan aan? Stel dat hij wordt neergelegd met een zak goud in elke hand, en een stapel van hetzelfde metaal tussen zijn benen, wat voor goeds zal hem dat doen? Anderen streven naar geleerdheid, maar wat is het nut van geleerdheid als je daardoor in het verderf stort?
Neem de schedel van een geleerde in je hand, wat is het verschil met de schedel van de eenvoudigste armoedzaaier die nauwelijks kon lezen? Ze vervallen allebei in dezelfde elementen: bruine gevoelloze materie. Wat heeft het voor zin om in een achtbare staat te sterven? Wat zijn een paar extra eerbetuigingen op de lijkwagen, of een langere rij rouwenden? Zal dit de ellende van de hel verlichten? Ach, mijn vrienden, u moet sterven. Waarom bereidt je jezelf niet voor op het onvermijdelijke? Och, als de mensen wijs waren, zouden ze zien dat alle aardse vreugden zijn als de zeepbellen van onze kinderen; ze glinsteren, schitteren en zijn dan verdwenen, zonder ook maar een overblijfsel achter te laten.
O, dat ze wijs genoeg waren om in de ark te gaan, om hun ogen op Christus te vestigen, zodat ze, wanneer de zondvloed komt, in Hem gered kunnen worden. Dit is dan een algemene regel, die nooit genoeg kan worden betreurd, en die het hart van elke christen zou moeten doen buigen van verdriet, dat overal en zonder uitzondering, zelfs in de aanwezigheid van het komende oordeel, en in het aangezicht van dood en hel, het hele menselijke ras onverschillig blijft, ongelovig, wereldsgezind, en zo zal blijven totdat de vloed van vuur komt en hen allemaal wegvoert. Zo zullen de mensen zich allemaal vermaken, totdat ze ten onder gaan, als de goddelijke liefde niet tussenbeide komt.
3. De laatste beschouwing, die zeer troostrijk is, hoeft slechts kort behandeld te worden: namelijk, dat allen die in de ark waren, gered werden.
Niemand viel uit die door God uitgeruste schuilplaats; niemand werd eruit getrokken; niemand stierf erin; niemand werd achtergelaten om erin te vergaan. Iedereen die in de ark ging kwam er ongedeerd uit. Ze werden er allemaal in beschermd; ze werden allemaal veilig door de verschrikkelijke ramp geleid. De ark beschermde hen allen, en zo zal Jezus Christus allen beschermen die in Hem zijn. Iedereen die tot Hem komt zal veilig zijn. Niemand van hen zal omkomen, noch zal iemand hem uit Zijn hand rukken. Bedenk eens wat een bijzondere schepselen zij waren die gered werden. In die ark gingen onreine dieren, een paar van elke soort. Moge God een ieder van jullie die zich als onreine beesten hebben gedragen tot Christus brengen; als trouwe volgelingen van de zonde zijn jullie steeds verder in ogregtigheid gewandeld en hebben jullie jezelf verontreinigd, en toch, toen de beesten in de ark waren, werden zij gered, en zo zullen jullie dat ook zijn.
Gij raven, zwarte raven der zonde, als u tot Christus zult vluchten, zal Hij u niet verstoten; maar u zult veilig zijn. Indien u door de oneindige liefde en door de genade van God zult worden uitverkoren en getrokken tot de deur van de ark, zal deze achter u worden gesloten en zult u behouden worden. In die ark was de angstige haas, maar zijn angst deerde hem niet; er was het zwakke konijn, maar ondanks zijn zwakte was het volkomen veilig in de ark. Er waren zulke traag bewegende wezens als de slak; andere duisternis zoekende wezens als de weidemuis; maar ze werden allemaal gered, de muis was net zo veilig als de os, de slak was net zo veilig als de hazewindhond, de eekhoorn was net zo veilig als de olifant, de angstige haas was net zo veilig als de dappere leeuw, – ze werden niet gered om wat ze waren, maar om waar ze waren, en dat was in de ark.
Oh, wat een mengelmoes is het volk van de Heere! Wat een zonderlinge wezens! Een paar van hen zijn mannen, maar hun aantal is klein, de grote menigte van kleine kinderen, die, hoewel ze volwassen zouden moeten zijn, nog steeds heel vleselijk en louter zuigelingen in Christus zijn, in plaats van volwassen mannen. En toch zijn ze allemaal gered, allemaal veilig, hoezeer ze ook mogen verschillen; verschillend in karakter, maar gelijk in veiligheid; verschillend in ervaring, maar allemaal in Christus en één met Hem. Daarom hebben wij, gerechtvaardigd door geloof, groot en klein, vrede met God door onze Heere Jezus Christus.
‘Dat ook de oude pilaren van de aarde mogen buigen, ons verbond met God is eeuwig vast, de sterken, de zwakken, zowel als de machtelozen, allen zijn één in Christus vast.’
Toen de storm de ark teisterde, kon hij de leeuw even gemakkelijk vernielen als de muis, maar hij vernielde geen van beiden, omdat de ark de storm kon trotseren. Toen de vloed hoger kwam, steeg het schip al hoger en hoger naar de hemel, naarmate de wateren aanzwellen. Zo is het met ons; laat de stormen woeden, de zonden en smarten ons overvallen, toch zijn de zwaksten onder ons even veilig als de sterksten, omdat wij in Christus zijn. Christus zal de storm overwinnen, en ons meer en meer naar de hemel en naar God brengen.
Moge God ons de genade schenken om in Zijn vrede gevonden te worden op de dag dat de Heere verschijnt, wanneer de elementen en het uitspansel als een sluier zullen worden weggenomen. Zoals ik al zei, alles hangt af van deze vraag: Geloof je in Christus? Als je hart op Christus vertrouwt, ben je gered, wat er ook zal komen; maar als je niet in Hem blijft, ben je onherroepelijk verloren. God behoede u, om Jezus wille. Amen.
‘Kom naar de ark, kom naar de ark, kom naar Jezus!
Terwijl onheil en vernietigingen
Ons dag en nacht omringen.
De wateren zwellen aan,
De zeeën verheffen hun golvenbaan!
Kom dan naar de ark, die je toevlucht biedt,
Terwijl duisternis zich uitspreidt over al het gebied.
U allen die huilt,
Gebukt onder het juk der zonde, nog niet schuilt,
Kom tot de ark, men vindt geen enig onderscheid in haar
Een iegelijk zal vrede vinden daar.
Kom naar de ark, voordat de vloed uw wankelende voetstappen bereikt;
Want de deur die open heeft gestaan
Zal nu haastig worden dichtgedaan.’