En zijn moeder zeide tot hem: Uw vloek zij op mij, mijn zoon. Genesis 27:13
Kijk nu eens naar de zonde van Rebekka. Ook zij was een oprecht gelovige vrouw. We moeten niet hard van haar denken, en evenmin haar fout goedpraten. Zij zag op de zegen die ging langs de lijn van Abraham, als iets van onschatbare waarde, als iets kostbaars. Ze wilde dat Jakob die zou krijgen. Bovendien wist ze dat Jakob die móést krijgen, want God had uitdrukkelijk gezegd dat het zo moest. Zij dacht aan de woorden van God, en het strekte haar tot eer dat ze die in haar hart had bewaard. Toch was ze bezorgd, en wilde ze voorkomen dat dit woord werd verijdeld. Daar lag haar zwakke punt. Ze kon het niet aan God overlaten Zijn eigen besluit uit te voeren. Ze maakte zich er zo veel zorgen over, dat zij besliste dat haar eigen zoon, de zoon van wie ze zoveel hield, de zegen moest krijgen — en daarvoor wilde ze zichzelf opofferen, en alles wat ze had. Ik zie het graag dat een moeder iets wil verliezen als haar zoon maar wordt gered. Iets daarvan zit ook in Rebekka, ook al was het op de verkeerde plaats dat ze ermee aankwam toen ze zei: ‘Uw vloek zij op mij, mijn zoon.’ Als het hem maar om de zegen te doen is, gebiedt ze hem die te zoeken, en als dat met verlies gepaard gaat, is zij er helemaal op voorbereid dat te dragen. Haar gebrek was dat ze uit een handige familie kwam. Wij zouden haar een slimme vrouw noemen, een echte moeder van de Joden, zoals Jakob er de vader van was. Hun voorzaten schenen hun het stempel van de zonde opgedrukt te hebben – en zij maakte er gebruik van om, zoals ze dacht, te voorkomen dat Gods bedoeling werd gedwarsboomd, en haar lievelingszoon van de zegen beroofd.