De zondag is voor veel mensen een sombere, vervelende dag. Meer dan eens vermaakt het mij als ik lees hoe sommigen de Engelse zondag beschrijven. In alle ernst wordt verteld wat wij, Puriteinen, op de eerste dag van de week doen: als wij ‘s morgens wakker worden, zeggen we bij onszelf: ’Weer is die verschrikkelijk vervelende dag aangebroken’. En dan gaan we naar onze bedehuizen, waar we met een treurig gezicht neerzitten en naar heel lange preken luisteren, er worden psalmen op lelijke melodieën uitgegalmd en daarbij maken we ons zo ongelukkig mogelijk. Als we thuis komen sluiten we de luiken om de zon buiten te houden. Nooit lopen we eens de tuin in om ons in de bloemen te verlustigen. Wel, u kent het overige van dit verhaal. Ik denk, dat wij beschouwd worden als afstammelingen van die mensen, die op maandag de kat doden, omdat ze op zondag muizen had gevangen. Dat heeft men mij tenminste verzekerd. Had ik dit niet gelezen, dan zou ik het niet geweten hebben. Vaak overkomt het me, dat wanneer ik in de kranten allerlei verhalen lees, ik zeg: ’Wel, de mensen schijnen me beter te kennen, dan dat ik mezelf ken’.
O lieve vrienden, onze opvatting over de Dag des Heeren is volkomen verschillend van de afschuwelijke spotprent, die men ervan gemaakt heeft. Als ik onze zondagen moest beschrijven, dan zou ik zeggen, dat zij van licht, vreugde en zielsgenot vervuld zijn. Ik zou verhalen van vrolijk zingende harten, van het zalig vooruitzicht dat ons bezielt, om te wonen in het land, waar de samenvergaderde gemeente nooit meer uiteengaat en de sabbat nooit een einde neemt. Wij hebben ons verheugd met de blijdschap van de oogst, als wij hoorden van zondaren die verlost zijn. Deze Dagen des Heeren zijn werkelijk de bloembedden in onze tuin. De weekdagen zijn slechts de kiezelpaden, die — terwijl wij erover heen gaan — ons niet veel anders opleveren dan vermoeienis. Zalige Zondag! Wij begroeten u met de blijdschap van onze ziel!