Deze harp klinkt heel zoet van toon. Ik zou de heiligen willen afschilderen als marcherend op haar muziek, net zoals de kinderen van Israël voorwaarts gingen op de tonen van de zilveren trompetten. Israël kwam aan bij de Rode Zee; ze waren wel bang, want de Egyptenaren zaten achter hen aan. Ze hoorden zelfs het geluid van hun zwepen. De rollende golven van de zee waren voor hen, maar Israël marcheerde in vast vertrouwen door de waterdiepten, want het woord had geklonken: Vrees niet, Jehova is met Zijn volk. Zie de wolkkolom bij dag en de vuurkolom bij nacht, hoe veilig is het om die koers te volgen, zelfs door het hart van de zee. Ze betreden het zand aan de andere kant; het is een droge woestijn. Hoe zullen ze zichzelf en hun kudde kunnen onderhouden? Vrees niet, want Ik ben met u! Zie, het manna valt uit de hemel en het water ontspringt uit de rots. En zie, ze komen aan bij de Jordaan! Dat is hun laatste hindernis, en dan zullen ze het land dat hen toebehoort beërven. De Jordaan scheidt hen ervan. Wat drijft u, Jordaan, ertoe u niet terug te trekken? God is met Zijn volk, zij vrezen niet, maar gaan in tot hun rust: dit is de erfenis van alle heiligen.
Terwijl ik dacht aan het leven van het geloof, zag ik voor mijn ogen als in een visioen, een trap vol licht, en geleid door een onzichtbare hand beklom ik die tree voor tree. Toen ik een heel eind was gestegen, draaide de trap, en hij draaide nog een keer en nog eens. Ik kon niet zien waar de trap door werd vastgehouden, er waren geen draagbalken van ijzer of stenen stutten. Het leek wel alsof de trap zo in de lucht hing. Terwijl ik omhoog klom, keek ik waar de trap naar toe ging, maar ik kon niet verder zien dan de tree waarop ik stond, behalve dan dat zo nu en dan de lichtende wolken boven mij opzij gingen en ik meende de troon van de Eeuwige te zien en de hemel van Zijn glorie. De volgende stap die ik maakte leek in de lucht te zijn, maar terwijl ik manmoedig mijn voet neerzette, bleek de grond eronder zo stevig als diamant. Ik keek naar beneden naar de treden die ik had gehad en ik was verbaasd, maar ik durfde niet te talmen. Voorwaarts, zei de stem, die me aanspoorde. Ik wist, want dat had het geloof me geleerd, dat die wenteltrap tenslotte zou eindigen ver boven de zon, de maan en de sterren, in de uiterste glorie.
Zo nu en dan keek ik naar de diepten onder mij, waaruit de trap me had opgetild en ik sidderde bij de gedachte dat ik zou uitglijden van de tree waarop ik stond, of dat de volgende stap me in de diepte zou laten plonzen. Ik keek met ontzag telkens naar de plek waar ik mijn voet moest neerzetten, maar ik zag niets anders dan een gapende leegte in zwart duister gehuld, en hierin moest ik mijn voeten zetten om in het geloof een volgende tree eronder te voelen. Ik zou niet in staat geweest zijn om te volharden en ik zou in de diepste wanhoop hebben neergezeten, als ik niet het woord waarop ik vertrouwde van boven hoorde zeggen: Vrees niet, want Ik ben bij u. Ik wist dat mijn geheimzinnige gids zich niet kon vergissen. Ik voelde dat het oneindige geloofsvertrouwen me niet zou toestaan om een stap te zetten waar het niet veilig was; en daarom klom ik steeds verder en stond daar, gelukkig en verheugd, want mijn geloof ging mijn begrip te boven, en mijn werken gingen boven mijn vermogen.
Wij geloven in de voorzienigheid van God, maar we geloven er niet half zoveel van. Herinner u dat de Almachtige overal Zijn dienaars heeft, elk op hun plaats bij ieder punt van de weg. Vroeger, in de tijd van de postkoetsen, waren er altijd pleisterplaatsen onderweg, waar de paarden verwisseld konden worden om de post van de koning verder te brengen. Het is prachtig om te zien hoe God Zijn rustplaatsen heeft met boodschappers van Zijn voorzienigheid. Als er een moe is geworden, is er altijd een ander om zijn plaats in te nemen. Soms ontvalt u een vriend, en als hij dood is en begraven, zegt u: Wat moet ik nu doen? Welnu, God weet hoe de bedoelingen van Zijn voorzienigheid doorwerken; Hij zal een ander doen opstaan. En hoe precies op tijd is de voorzienigheid! U en ik maken afspraken en komen er een half uur te laat. Maar God mist nooit een afspraak. God is nooit voor die tijd ergens, hoewel wij vaak wensen dat Hij dat maar was; maar Hij is ook nooit te laat, niet een seconde. Toen de kinderen Israels uit Egypte gingen, konden alle Farao’s, zelfs die welke al in hun Pyramide begraven lagen, als ze al tot leven gekomen waren, hen niet zelfs een halve minuut langer in slavernij houden. Zo zegt de Heere, laat Mijn volk gaan.
Het was hun tijd, ze moesten gaan. Alle koningen van de aarde en alle prinsen, zijn onderworpen aan het koninkrijk van Gods voorzienigheid, en Hij kan hen zo doen bewegen, als Hij dat wil. Zoals de poppenspeler aan de touwtjes trekt en zijn poppen beweegt, zo beweegt God alles wat op de aarde is, en ook de engelen in de hemel, in overeenstemming met Zijn wil en Zijn welbehagen. En nu, u die beeft, waarvoor bent u bang? Vrees niet, want Ik ben met u. Alle geheimzinnige gebeurtenissen van de voorzienigheid werken mee, ons ten goede. Raak de snaren weer aan, u die in moeilijkheden verkeert, en ontdek dat mijn harp geen raar instrument is.
God weet precies hoe Hij kracht moet geven als de moed ons in de schoenen zinkt, als Hij al niet openlijk ons komt bevrijden uit onze problemen. Er verscheen Hem een engel uit de hemel, en die engel gaf Hem kracht; dat wordt gezegd van onze Heere. Ik twijfel er niet aan dat er vaak onzichtbare geesten door God worden gezonden van de hemel om ons weer moed te geven als we het dreigen te begeven. Hebt u dat nooit gevoeld? Een uur geleden zat u nog op de grond te huilen alsof uw hart zou breken, en daarna boog u uw knieën in een plechtig gebed en legde de zaak neer voor de Heere. Toen u daarna opstond, voelde u zich alsof u de problemen met vreugde weer het hoofd kon bieden; u was terneergeslagen en ging eronder gebukt, zoals een kind bij een afstraffing, maar u richtte zich weer op. U wist dat het uw Vader was die u sloeg, en dus rebelleerde u niet langer, maar u ging de wereld in, vastbesloten om die moeilijkheid het hoofd te bieden, waarvan u dacht dat het u zou breken. Maar nu voelde u dat u in staat was die te weerstaan.
Ik heb wel eens gelezen dat men in Duitsland speciale baden neemt, en dat men zich nadien voelt alsof men van ijzer is. Gelukkig zijn zij die een bad nemen in het bad van een belofte als deze: Ik ben met u! Stop uw hele ziel in dat troostrijke element; dompel u erin onder en u zult voelen dat uw krachten zich vernieuwen, zodat u de moeilijkheden kunt dragen, die u voorheen zouden hebben overmeesterd.
Er is een manier waarop de Heere met Zijn volk kan zijn, en dat is de beste van allemaal, namelijk, door Zijn voelbare aanwezigheid, die vreugde en vrede geeft welke alle verstand te boven gaat. Ik zal nu niet ingaan op de vreugde, die een kind van God ondervindt als hij zich ervan bewust wordt dat God vlakbij hem is. Hij is altijd bij ons. Maar er is een speciale manier: het openen van een oog, het verbreken van het zegel van de oren, het uitschakelen van de uiterlijke zintuigen en het openen van het innerlijke, geestelijke gevoel; hierdoor wordt het innerlijk van een christen zich op een wonderlijke manier bewust van de allesdoordringende aanwezigheid van de Allerhoogste. Ik kan het niet beschrijven. Het is niet iets voor woorden; het is wat de hemel zou moeten zijn; het is een glimpje licht van het paradijs, dat valt op deze zondige wereld. Ü bent er even zeker van dat God bij u is, als u er zeker van bent dat uw lichaam dat is. Hoewel de muren niet gloeien, en hoewel de nederige vloeren niet overvloeien van licht en hoewel er geen geruis van de vleugels van engelen wordt gehoord, toch bent u als Mozes, die zijn schoenen van zijn voeten deed, want de plaats waarop u staat is heilige grond geworden voor u. Kniel neer, nu de geest uw pad gekruist heeft, en op hetzelfde moment voelt u zich opgetild totdat het buitengewone gewicht van de glorie een te grote vreugde wordt, te overweldigend voor vlees en bloed.
Er is hier iemand die al zijn aardse goederen kwijt is, hij is erg arm. Er komt een vriend bij hem die zegt: Wees niet bang, ik zal alles met u delen. U weet dat ik een behoorlijk bezit heb; vrees niet, ik ken uw verliezen, maar ik ben met u. Ik ben ervan overtuigd dat ieder mens die zo wordt behandeld, naar huis zou gaan en tegen zichzelf zeggen: Welnu, ik hoef me geen zorgen meer te maken, ik ben rijk; want de helft van wat mijn vriend heeft is al meer dan wat ik voordien had. Maar zouden niet dezelfde verliezen die u hebben geteisterd, uw vriend kunnen treffen? Zouden niet dezelfde wendingen in de handel die u arm gemaakt hebben, hem arm kunnen maken? In dat geval bent u weer net zo slecht af als voordien. Bovendien kan uw vriend van mening veranderen. Hij kan vinden dat u een te dure klant voor hem bent en hij kan een dezer dagen zijn deuren voor u sluiten. Maar God zegt tegen u: Ik ben met u. De Heere bezit veel meer dan uw vriend. Hij is veel getrouwer. Hij zal nooit boos op u worden. Hij kan niet van mening veranderen. Het is dus veel beter voor u om te weten dat God met u is, dan om te vertrouwen op een mens.
Is het niet zo? U, gelovige, u zult toch nooit een mens de voorkeur geven boven God? Zult u er de voorkeur aan geven om rust te vinden in een arme, veranderlijke, menselijke belofte, boven het onveranderlijke verbond van God? U zou dat niet durven zeggen, alhoewel ik durf te zeggen dat u zo gehandeld zou hebben als u dat kon. Ons ongeloof is zo groot, dat ik vrees dat we soms eerder de arme vleselijke arm verkiezen boven de almachtige arm van God. Wat een oneer voor ons! Maar in ons hart moeten we belijden dat Gods uitspraak: Ik ben met u, beter is dan de meest vriendelijke verzekering die onze beste vrienden ons kunnen geven. Iemand mag dan in christelijke dienst hard aan het werk zijn; zou hij niet blij zijn als God een dozijn jonge mensen vindt die mee zouden helpen?
Zou hij niet zeggen: Ja, nu kan ik in vrede sterven en zeggen: ’Heere, nu laat Gij uw dienstknecht gaan in vrede’, want er zijn zoveel anderen bezig met de goede zaak. Maar is dat wel zo? Zouden zij ook niet net zo vermoeid worden als u? Wat zijn zij, vergeleken met de noden van de wereld? Zouden zij ook niet spoedig weggenomen kunnen worden, of ontrouw blijken te zijn? Als God zegt: Ik ben met u, is dat dan niet beter dan twintigduizend van de meest intellectuele mensen, of duizenden en duizenden van de meest ijverige missionarissen? Want wat zouden zij allemaal zijn zonder God? Want de enige troost die zij u kunnen bieden, moeten ze eerst allemaal van Hem lenen. Neem deze naakte belofte van God aan, want die is voldoende en meer dan voldoende, al zouden alle bronnen van de aarde verdrogen.