Waar is de geboren Koning der Joden? want wij hebben Zijn ster gezien in het Oosten, en zijn gekomen om Hem te aanbidden. Mattheüs 2:2
De menswording van de Zoon van God was een van de belangrijkste gebeurtenissen uit de wereldgeschiedenis. Toen het feitelijk plaatsvond, werd het echter niet aan de hele mensheid bekendgemaakt. Het werd op bijzondere wijze geopenbaard aan de herders van Bethlehem en aan bepaalde wijzen uit het oosten. Aan herders – analfabeten, mannen die weinig scholing genoten hadden – maakten de engelen in hun lied de geboorte van de Zaligmaker, Christus de Heere, bekend en zij haastten zich naar Bethlehem om het met eigen ogen te zien. De Schriftgeleerden, de schrijvers van de wet en de uitleggers ervan, wisten niets van de langverwachte geboorte van de Messias. Geen engelenleger liep de vergadering van het Sanhedrin binnen om te verkondigen dat Christus geboren was. En toen de overpries- ters en Farizeeën samengekomen waren om met behulp van afschriften van de wet te achterhalen waar de Christus geboren zou moeten worden, was het hun niet bekend dat Hij al gekomen was. Ook lijken ze niet meer dan een oppervlakkige belangstelling in de zaak te hebben getoond, hoewel ze hadden kunnen weten dat toen de tijd daar was waarvan de profeten gesproken hadden dat de grote Messias zou komen. Wat is de bedeling van genade toch een geheimenis: het onedele wordt uitverkoren en het aanzienlijke wordt overgeslagen! De komst van de Verlosser wordt aan herders geopenbaard die ’s nachts op hun kudden letten, maar niet aan herders die hun onwetende schapen maar lieten ronddolen. Verheerlijk hierin de soevereiniteit van God.
De blijde boodschap werd ook aan wijzen bekendgemaakt, magiërs, bestudeerders van sterren en oude profetische boeken, uit het verre oosten.
Het is niet mogelijk om te vertellen hoe ver weg hun geboorteland lag. Het zou zo ver weg geweest kunnen zijn dat de reis bijna de volle twee jaren duurde waarover zij spraken aangaande het verschijnen van de ster. Reizen ging in die tijd langzaam en was niet zonder moeilijkheden en gevaren. Ze kunnen uit Iran, India of Tartarië gekomen zijn, of zelfs uit het mysterieuze land Sinim, dat we nu kennen als China. Als dat zo is, dan moet de taal van diegenen die het Kindeke in Bethlehem aanbaden wel vreemd en raar geklonken hebben. Toch had Hij geen tolk nodig om hun aanbidding te begrijpen en te aanvaarden. Waarom werd de geboorte van de Koning der Joden aan deze buitenlanders bekendgemaakt en niet aan mensen dichter bij huis? Waarom heeft de Heere mensen verkoren die zoveel honderden kilometers weg woonden, terwijl de kinderen van het koninkrijk, in wier midden de Zaligmaker geboren werd, vreemd genoeg zo onkundig waren omtrent Zijn aanwezigheid? Zie, hier is een ander voorbeeld van de soevereiniteit van God.
In het samenkomen van zowel de herders als de oosterse wijzen om het jonge Kind heen, zie ik God Die Zijn gunsten betoont zoals het Hem behaagt. En terwijl ik het zie, roep ik uit: “Ik dank U, Vader! Heere des hemels en der aarde; dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen, en ze aan kinderkens geopenbaard hebt; ja, Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U.” Hierin zien we nog een ander voorbeeld van Gods soevereine wil. Lang geleden waren er veel weduwen in Israël in de dagen van Elia de profeet, maar tot geen van hen werd hij gezonden dan tot de vrouw in Sarepta Sidonis. Er waren er zoveel die onder de Joden wijzen genoemd werden, maar aan geen van hen verscheen de ster. Hij scheen echter wel op heidenogen en ging een uitverkoren gezelschap van de einden der aarde voor om hen aan de voeten van Immanuël neer te laten buigen.
Soevereiniteit kleedt zich in deze zaken in het gewaad van de ontferming. Het was grote ontferming die de lage staat van de herders aanziet. En het was grondeloze ontferming die een groep mensen riep uit landen die in duisternis lagen, om hen wijs te maken tot zaligheid. Ontferming met haar schitterende juwelen om was met Goddelijke soevereiniteit aanwezig in de nederige verblijfplaats van Bethlehem. Is het niet een heerlijke gedachte dat zowel rond de kribbe van de Zaligmaker als rond Zijn troon in de hoogste hemelen deze twee eigenschappen elkaar ontmoeten? Hij maakt Zichzelf bekend – en hier komt ontferming – maar alleen aan hen die Hij verkoren heeft – en hierin toont Hij dat Hij Zich zal ontfermen over wie Hij Zich ontfermt en Hij barmhartig zal zijn jegens wie Hij barmhartig is.
We zullen nu proberen een praktische les te leren uit de geschiedenis van de wijzen die uit het oosten kwamen om Christus te aanbidden. Als God de Heilige Geest ons leert, mogen we zulk onderwijs ontvangen dat ook wij aanbidders van de Zaligmaker en blijde gelovigen in Hem zullen worden.
We letten eerst op hun vraag om informatie.Mogen velen van ons onderzoekers van dezelfde zaak worden – “Waar is de geboren Koning der Joden?” Ten tweede op hun bemoediging– “Wij hebben Zijn ster gezien.” Omdat zij Zijn ster gezien hadden, durfden ze vrijmoedig te vragen: “Waar is Hij?” En dan ten derde op hun voorbeeld– “Wij zijn gekomen om Hem te aanbidden.”
Hun vraag om informatie: “Waar is Hij?”
Veel zaken liggen in deze vraag opgesloten. Het is duidelijk dat, toen de wijzen dit vroegen, er in hun geest belangstelling gewektwas. De Koning der Joden was geboren, maar Herodes vroeg pas: “Waar is Hij?” toen zijn jaloezie ontstoken werd. En toen stelde hij de vraag ook nog uit een kwaadwillend gemoed. Christus was in Bethlehem geboren, dicht bij Jeruzalem. Toch waren er in al de straten van de heilige stad geen vragenstellers te bekennen: “Waar is Hij?” Hij zou de heerlijkheid van Israël worden, maar er waren in Israël maar erg weinig mensen die, net als de wijzen, de vraag stelden: “Waar is Hij?”
Geliefde toehoorders, ik weet zeker dat er vanmorgen zijn die God wil zegenen – het is een hoopgevend teken dat Hij dat doen wil – als er belangstelling in uw geest gewekt is voor het werk en de Persoon van de vleesgeworden God. Zij die begerig zijn Hem te leren kennen, vormen slechts een uitgedunde groep. Wat is dat jammer! Wanneer we ernstig over Hem preken en van Zijn smarten vertellen als de verzoening voor de zonden der mensen, voelen we ons genoodzaakt zeer bitter over de onverschilligheid van de mensheid te treuren en verdrietig klinkt het:
“Als wij Hem zagen,
zo was daar niets dat ogen kon behagen;
Hij was veracht,
d’ onwaardigste der mensen:
wie durft zich Hem tot Zaligmaker wensen?
Hij was veracht.”
Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen. De mensen zagen in Hem geen gestalte die zij zouden begeerd hebben. Toch is er een uitverkoren aantal dat naarstig naar Hem vraagt en komt om Hem aan te nemen. Hun geeft Hij macht kinderen Gods te worden. Het is daarom een gelukkige omstandigheid als er belangstelling getoond wordt.
Er wordt niet altijd belangstelling getoond voor de dingen die Christus aangaan, zelfs niet onder onze trouwe kerkgangers. Het wordt meer iets van een ongeïnspireerde gewoonte om een kerkdienst bij te wonen. U raakt eraan gewend om een deel van de dienst te blijven zitten, op een ander moment te gaan staan om te zingen en verder met ogenschijnlijke aandacht naar de dominee te luisteren tijdens diens verkondiging. Het is echter verre van gewoon om echt geïnteresseerd te zijn, om verlangend te leren waar het allemaal om gaat, in het bijzonder om te weten of u er deel aan hebt. Om te weten of Jezus uit de hemel kwam om u te redden, of Hij voor u uit de maagd Maria geboren is, om zulke persoonlijke vragen uit een diep verlangen te stellen, is verre van gewoon. Ik wenste wel dat allen die oren hebben om te horen in waarheid zouden horen. Het is een zeer bemoedigend teken als er met ernst naar het Woord geluisterd wordt. Lang geleden is eens gezegd: “Zij zullen naar Sion vragen; op de weg hierheen zullen hun aangezichten zijn.” Als iemand met intense aandacht naar het Woord van God luistert, Gods Woord onderzoekt en in diepzinnige overdenking ervan tracht het evangelie te begrijpen, dan mogen we goede hoop jegens zo iemand koesteren. Wanneer iemand ervaart dat er iets gewichtigs, iets belangrijks, iets de moeite van het weten waard in het evangelie van Jezus zit, dan worden we erin gesterkt goede dingen van zo iemand te hopen.
In het geval van de wijzen zien we niet alleen getoonde belangstelling maar ook een beleden geloof. Ze vroegen: “Waar is de geboren Koning der Joden?” Zij waren er daarom heilig van overtuigd dat Hij de Koning der Joden was en kort geleden geboren was.
Als dominee vind ik het een grote weldaad dat ik meestal te maken heb met mensen die min of meer in de dingen van God geloven. Ik wenste wel dat we meer op pad gingen naar hen die geen enkel geloof hebben en geen kennis aan Christus. En moge de dag spoedig komen waarop Jezus Christus overal erkend zal worden. Maar hier in de kerk hebben we bij de meesten van u iets om mee te beginnen. U gelooft wel iets aangaande Jezus van Nazareth, Die de geboren Koning der Joden is. Hecht maar veel waarde aan wat u nu al gelooft.
Ik acht het geen geringe zaak als een jongere gelooft dat de Bijbel waar is. Er zijn mensen die een hele strijd moeten voeren om zo ver te komen, want een niet-christelijke opleiding heeft hun geest verwrongen. Het is natuurlijk geen zaak die u zal behouden, want er zullen er velen verloren gaan die geloven dat de Heilige Schrift waar is en zo daarom schuld vermeerderen. Toch is het een voortreffelijke uitgangspositie om in te nemen, er verzekerd van te zijn dat u Gods Woord zelf hebt en niet te kampen hebt met vragen betreffende de inspiratie en de betrouwbaarheid ervan. O, moge u van de ene geloofsstaat naar de andere gaan en zo een oprechte volgeling van Jezus worden.
Deze wijzen waren zo ver gevorderd dat ze als het ware een soort hefboom hadden om hun geloof mee op een hoger plan te tillen, want zij geloofden dat de Christus geboren was en dat Hij een geboren Koning was. Veel mensen die niet behouden worden, weten toch dat Jezus de Zoon van God is. We hoeven u vanmorgen niet over te halen het socianisme vaarwel te zeggen – nee, u gelooft dat Jezus de Goddelijke Zaligmaker is. We hoeven ook geen argumenten tegen uw twijfels en onzekerheid betreffende de verzoening aan te voeren, want die brengen u niet van streek. Dit is pure goedertierenheid.
U bevindt zich zeker in een begenadigde positie. Ik hoop alleen dat u de u verleende genade hebt om deze begenadigde positie waarin God u geplaatst heeft, te benutten. Schat wat u al ontvangen hebt op zijn juiste waarde. Wanneer iemands ogen lange tijd in duisternis gezeten hebben, is hij erg dankbaar als de oogarts hem een beetje licht geeft. Hij verwacht dat zijn oog niet verminkt is en dat er bij een andere operatie misschien nog meer schellen verwijderd worden, zodat het volle licht weer in de verduisterde pupillen kan stromen. Wees dus dankbaar voor iedere vorm van licht. O ziel, die weldra naar een andere wereld overgaat en zeker verloren gaat tenzij u het Goddelijke licht hebt. U die ongetwijfeld in de buitenste duisternis geworpen zal worden, waar geween is en geklaag en tandengeknars, wees dankbaar voor een vonkje hemels licht. Koester het, bewaar het als een schat, verlang ernaar dat het tot meer mag leiden en wie weet behaagt het de Heere u te zegenen uit de volheid van Zijn genade.
Toen de grote brug over de Niagara gebouwd werd, was het moeilijk om het eerste stuk touw over de brede stroom te krijgen. Ik heb gelezen dat ze daar een vlieger opgelaten hebben, die toen op de oever aan de overkant neerkwam. De vlieger voerde een draadje met zich mee, aan het draadje zat een snoer vast, aan het snoer een touw en aan het touw een dikker stuk touw. Zo werd na verloop van tijd de Niagara overspannen en de brug afgemaakt. God werkt ook zo, stukje bij beetje. Het is heerlijk om in een mensenhart enige belangstelling voor Goddelijke zaken te zien, enig verlangen naar Christus, een tere wens om te weten wie Hij is en hoe Hij is en of Hij voor een zondaar klaarstaat. Deze honger zal tot een hunkeren naar meer leiden en die hunkering zal door een andere worden gevolgd, totdat de ziel uiteindelijk haar Heere vindt en in Hem voldoening vindt. In het geval van de wijzen – en naar ik hoop ook bij een aantal onder ons – hebben we dus getoonde belangstelling en een mate van beleden geloof.
In het geval van de wijzen zien we vervolgens toegegeven onkunde. Wijze mensen voelen zich nooit te goed om vragen te stellen – daarom zijn het wijzen. De magiërs vroegen dus: “Waar is Hij?” Mensen die de naam en de stand van wijzen behaald hebben, en ook zo beschouwd worden, denken soms dat het beneden hun waardigheid is om enige mate van onkunde toe te geven, maar de echt wijzen denken niet zo. Die zijn te goed opgeleid om onkundig van hun eigen onkunde te zijn. Velen hadden wijs kunnen zijn als ze maar beseft hadden dat ze dwazen waren.
Kennis van onze onkunde is een eerste stap naar de tempel van kennis. Sommige mensen denken dat ze het al weten en weten het daarom nooit. Hadden ze maar geweten dat ze blind waren, dan zouden ze snel ziende gemaakt zijn. Maar omdat ze zeggen: “Wij zien het,” daarom blijft hun blindheid op hen.
Geliefden, wilt u een Zaligmaker? Zou u graag zien dat al uw zonden weggedaan worden? Zou u door Jezus Christus met God verzoend willen worden? Schaam u dan niet om vragen te stellen en geef toe dat u deze dingen niet weet. Hoe zou u iets weten als de hemel het u niet leert? Hoe zou enig mens kennis van Goddelijke zaken kunnen verkrijgen, indien het hem niet van boven gegeven ware? We moeten allen door de Geest van God onderwezen worden of anders voor eeuwig dwaas blijven. De wetenschap dat we door de Heilige Geest onderwezen moeten worden, is een van de eerste lessen die de Heilige Geest Zelf ons leert. Geef toe dat u een Gids nodig hebt en doe nauwkeurig navraag naar één. Roep tot God of Hij u wil leiden en Hij zal uw Leermeester worden. Wees niet hoogmoedig of arrogant. Vraag om licht uit de hemel en u zult het ontvangen. Is het niet beter om God te vragen u te onderwijzen dan om alleen op uw eigen verstand te vertrouwen? Buig dan uw knieën, belijd uw neiging om te zondigen en zeg: “Wat ik niet weet, leer mij dat.”
Merk echter wel op dat de wijzen niet tevreden waren met het toegeven van hun onkunde. In hun geval werd ook om informatie gevraagd.Ik kan niet zeggen waar ze begonnen zijn met vragen stellen. Ze dachten waarschijnlijk dat Jezus wel in de wereldstad bekend zou zijn. Was Hij niet de Koning der Joden? Waar zou Hij anders bekend moeten zijn dan in de hoofdstad? Zij gingen daarom naar Jeruzalem. Misschien hebben ze aan de wachters bij de poort gevraagd: “Waar is de geboren Koning der Joden?” De wachters zullen hen dan wel uitgelachen hebben en gezegd: “Wij hebben geen koning dan Herodes.” Daarna ontmoetten ze iemand die op straat rondhing en vroegen hem: “Waar is de geboren Koning der Joden?” Hij antwoordde hun: “Wat kunnen mij zulke dwaze vragen schelen? Ik ben op zoek naar iemand om mee te gaan drinken.” Ze vroegen het aan een handelaar, maar deze sneerde: “Koningen zijn niet belangrijk. Wat willen jullie kopen of wat hebben jullie te koop?” “Waar is de geboren Koning der Joden?” zeiden ze tegen een Sadduceeër. En die antwoordde: “Wees toch niet zo dom om op zo’n manier te praten. Of als je zo nodig moet, ga dan maar naar mijn godsdienstige vriend, de Farizeeër.” Ze kwamen een vrouw op straat tegen en vroegen haar: “Waar is de geboren Koning der Joden?” En zij zei: “Mijn arme kind ligt ziek thuis; ik heb genoeg aan mijn hoofd. Het kan mij niet schelen wie er geboren is of wie er misschien zal sterven.” Toen ze naar de hoogste kringen gingen, verkregen ze slechts gebrekkige informatie. Ze waren echter niet tevreden voordat ze alles hadden vernomen wat er bekend was. Ze wisten eerst niet waar de pasgeboren Koning was, maar ze gebruikten wel alle mogelijke middelen om Hem te zoeken en vroegen om alle beschikbare informatie.
Het is heerlijk om dat heilige verlangen van een ziel te zien die God levend gemaakt heeft. Hij roept: “Ik moet behouden worden. Ik weet wel iets van de weg ter behoudenis, en daar ben ik dankbaar voor, maar ik weet niet alles wat ik weten wil. Ik zal niet eerder rusten voordat ik alles weet. Als er onder de hemel een Zaligmaker gevonden kan worden, dan zal ik Hem vinden. Als dat Boek mij wijs kan maken tot zaligheid, dan zal ik er dag en nacht in lezen. Als er enig boek voorhanden is dat mij helpen kan, dan zal ik tot diep in de nacht blijven lezen als ik daardoor Christus mijn Zaligmaker kan vinden. Als er iemand is wiens preken tot zegen zijn geweest voor de zielen van anderen, dan zal ik aan zijn lippen hangen, dat het woord misschien ook voor mij gezegend mag worden, want ik moet en ik zal Christus hebben. Het is niet zo dat ik Hem misschien wel of niet kan krijgen, maar ik moetHem hebben. Mijn honger naar dit Brood des hemels is groot, mijn dorst naar dit Water des levens is onverzadigbaar. Zeg me, christenen, zeg me, wijzen, zeg me, beste mensen, zeg me, u allemaal: waar is de geboren Koning der Joden? Want ik moet en ik zal Christus hebben. Mijn hart gaat nu naar Hem uit.”
Merk verder op dat er met betrekking tot deze wijzen uit het Oosten voor hun zoektocht naar Christus een motief genoemdwerd. “Waar is Hij,” zeiden ze, “dat wij kunnen komen en Hem aanbidden?” Ach ziel, als u de Christus zou vinden, laat het dan uw drijfveer zijn dat u door Hem behouden kan worden en dat u dan voortaan voor eeuwig tot Zijn eer mag leven. Als het zo ver komt dat u het evangelie niet langer uit gewoonte hoort maar juist omdat u ernaar verlangt de zaligheid te verkrijgen, dan zal het niet lang duren voordat u Hem vindt. Wanneer iemand zegt: “Ik ga vanmorgen op naar het huis des Heeren en o, moge God mij daar ontmoeten,” dan zal hij er niet tevergeefs heen gaan. Wanneer een luisteraar verklaart: “Zodra ik mijn plaats in de gemeente inneem, is mijn enige gedachte: Heere, zegen mijn ziel vandaag,” dan zal hij niet teleurgesteld worden. Als we naar Gods huis gaan, krijgen we gewoonlijk wat we ervan verwachten. Sommigen komen uit gewoonte, anderen om vrienden te ontmoeten en weer anderen weten nauwelijks waarom ze gaan. Maar als u weet waarvoor u komt, dan zal de Heere, Die u het verlangen gaf, daar ook aan voldoen.
Ik was verheugd over het woord van een geliefde zuster vanmorgen toen ik door de achterdeur naar binnen kwam. Ze zei tegen me: “Geachte dominee, mijn ziel heeft vanmorgen grote honger. Moge de Heere geven dat u brood voor me hebt.” Nou, ik geloof dat er zelfs een kant-en-klare maaltijd geserveerd zal worden. Wanneer een zondaar zeer naar Christus hongert, is Christus hem erg nabij. Het ergste van alles is dat velen van u niet komen om Jezus te zoeken. Naar Hem bent u niet op zoek. Als u Hem zou zoeken, dan zou Hij weldra aan u verschijnen.
Een jonge vrouw werd tijdens een opwekking gevraagd: “Hoe komt het dat u Christus niet gevonden hebt?” “Meneer,” zei ze, “ik denk dat het komt omdat ik Hem niet gezocht heb.” En zo is het. Niemand zal op de jongste dag kunnen zeggen: “Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet.” Voor alle gevallen op die dag geldt: als Jezus Christus niet gevonden is, dan moet dat wel komen doordat Hij niet oprecht, serieus en dringend gezocht is. Want Zijn belofte staat er: “Zoekt, en gij zult vinden.” Deze wijzen zijn in veel opzichten ons tot voorbeeld, onder andere hierin dat hun motief duidelijk voor henzelf was en dat ze het openlijk aan anderen beleden. Mogen wij allen Jezus zoeken opdat we Hem kunnen aanbidden.
De hele geschiedenis door is er bij de wijzen een intense serieusheid te bespeuren die we graag in iedereen zouden zien die nog niet in Jezus gelooft. Het waren duidelijk geen lichtzinnigen. Ze waren van ver gekomen en hadden zich veel inspanningen getroost. Ze spraken over het zoeken van de pasgeboren Koning op een heel praktische, nuchtere manier. Ze werden niet door deze of gene tegenslag afgeschrikt. Ze verlangden ernaar Hem te vinden, en dat zou ook gebeuren. Het is een grote zegen om de Geest in de harten van mensen aan het werk te zien. Die wekt hen op ernaar te verlangen dat de Zaligmaker hun Heere en Koning wordt. En op zo’n manier naar Hem te verlangen dat het hun bedoeling is om Hem te hebben. Ze zullen dan, met de hulp van de Heilige Geest, geen steen op de andere laten totdat ze kunnen zeggen: “Wij hebben Hem gevonden, van Wie Mozes in de wet geschreven heeft, en de profeten” en “Hij is mij tot een Heil geweest.”
Spreek ik op dit moment tot iemand in het bijzonder? Ik denk van wel. Enige jaren geleden was er een jongeman die op een morgen als vandaag – koud, sneeuwachtig, donker – een huis van gebed binnenging, zoals u vandaag. Toen ik hier vanmorgen binnenstapte, dacht ik aan die jongeman. Ik zei bij mezelf: “Deze morgen is zo afschrikwekkend dat ik wel een erg kleine gemeente zal hebben, maar misschien zit er onder hen iemand zoals die jongeman.’’ Eerlijk gezegd, deed het me goed om te weten dat die morgen waarop God mijn ziel zegende, de dominee ook een erg kleine gemeente had en het bitter koud was. Daarom zei ik vanmorgen bij mezelf: “Waarom zou ik me niet gewoon opgewekt aan mijn taak wijden en gewoon preken, zelfs als er slechts een handjevol mensen is?” Jezus kan Zich immers aan iemand willen openbaren, zoals Hij aan mij gedaan heeft, en die iemand zou een toebrenger van zielen kunnen worden en in de komende jaren het middel tot behoud van tienduizenden mensen. Ik vraag me af of zich dat zal voordoen bij die jongeman daarginds, want ik denk dat hij de vraag van de wijzen op zijn lippen heeft. Ik denk dat hij dat verlangen dat nu binnen in hem brandt, niet zal blussen, maar eerder dat het vonkje tot een vlam mag aanwakkeren. En moge deze dag getuige zijn van zijn voornemen om Jezus te volgen. O, heeft de Heere die jongedame gezien, of dat lieve kind, of die bejaarde man daar? Ik weet niet wie het zal zijn, maar ik zal vanmorgen God van harte loven als de roep uit de mond van velen gehoord mag worden: “Dominee, wat moet ik doen om behouden te worden? Waar is de geboren Koning der Joden?”
Hun bemoediging: “Wij hebben Zijn ster gezien”
Nadat we over de vraag van de wijzen hebben gesproken, zullen we nu letten op hun bemoediging. Iets stimuleerde deze wijzen om Jezus te gaan zoeken. Dit was het: “Wij hebben Zijn ster gezien.”
Welnu, de meesten van u die Christus zoeken, vinden een grote bemoediging in het feit dat u Zijn evangelie gehoord hebt. U woont in een land waar u de Bijbel hebt, waar de ordinantiën van het huis van God vrij doorgegeven worden. Dit is, als het ware, de ster van Jezus Christus. Zij zijn ervoor bedoeld om u tot Hem te leiden. Merk hierbij echter op dat het al een grote gunst was om Zijn ster te zien. Het was niet aan alle bewoners van het Oosten of het Westen gegeven om Zijn ster te zien. Deze mannen waren daarom zeer bevoorrecht. Het is niet aan de hele mensheid gegeven om het evangelie te horen. Jezus wordt niet in al onze straten verkondigd. Zijn kruis wordt zelfs niet in iedere plaats verhoogd die tot Zijn dienst is gewijd. U bent begenadigd, o mijn vriend, als u de ster gezien hebt, het evangelie dat naar Jezus wijst.
Het zien van de ster bracht voor deze wijzen een grote verantwoordelijkheidmet zich mee. Want stel dat ze Zijn ster wel hadden gezien maar er niet op uitgetrokken waren om Hem te aanbidden. Dan zouden ze groter schuld hebben gehad dan anderen die zo’n teken van de hemel niet ontvangen hadden en het dus niet hebben kunnen veronachtzamen. O, denk aan de verantwoordelijkheid die op sommigen van u rust die in uw jeugd van een Zaligmaker gehoord hebt. U, voor wie een moeder veel tranen gestort heeft, u kent de waarheid, althans in theorie. Op u rust de verantwoordelijkheid dat u Zijn ster gezien hebt.
De wijzen beschouwden de gunst om de ster te zien niet als iets waar ze het bij konden laten.Ze zeiden niet: “Wij hebben Zijn ster gezien en dat is genoeg.” Velen zeggen: “Nou, wij komen regelmatig in de kerk, is dat niet genoeg?” Er zijn mensen die zeggen: “We zijn gedoopt en de doop bracht wedergeboorte met zich mee. We komen naar het sacrament en krijgen we daardoor geen genade?” Arme mensen! De ster die naar Christus leidt verwarren ze met Christus Zelf en ze aanbidden die in plaats van de Heere. O, moge geen van u ooit zo dom zijn om te blijven bij uiterlijke ordinantiën!
Als u uw vertrouwen op sacramenten of op kerkdiensten stelt, zal God tegen u zeggen: “Breng niet meer vergeefs offer, het reukwerk is Mij een gruwel. Wie heeft zulks van uw hand geëist, dat gij Mijn voorhoven betreden zoudt?” Wat geeft God om uiterlijke vormen en plechtigheden? Wanneer ik mannen een witte toga aan zie trekken, met sjerpen en een bef, en hun gebeden zie zingen en zich neerbuigen en knielen, dan vraag ik me af wat voor god zij aanbidden. Hij zal wel meer verwant zijn aan de góden van de heidenen dan aan de machtige Heere, Die de hemel en de aarde gemaakt heeft.
Let goed op de buitengewone heerlijkheid van des Heeren daden te land en ter zee. Zie de hemel en de ontelbare sterren. Luister naar het huilen van de wind en het geruis van de orkanen. Denk aan Hem, Die van de wolken Zijn wagen maakt, Die op de vleugels van de wind wandelt. En bedenk dan of deze oneindige God lijkt op dat wezen voor wie het een zwaarwichtige zaak is of de beker wijn in de eredienst ter hoogte van iemands haardos geheven wordt of slechts ter hoogte van zijn neus!
O onverstandig geslacht, dat denkt dat de Heere opgesloten wordt in tempels met handen gemaakt, dat Hij zich bekommert om uw ambtsgewaden, uw processies, uw poses en uw kniebuigingen. U ruziet over uw rituelen, zelfs tot op de tittel en jota. Het is duidelijk dat u de glorierijke Heere niet kent als u denkt dat deze dingen Hem enig genoegen verschaffen. Nee, geliefden, we willen de Allerhoogste graag in alle eenvoud en vurigheid van geest aanbidden en zullen niet stilstaan bij de uiterlijke vorm, tenzij we dwaas genoeg zijn om te denken dat het voldoende is om de ster te zien en daarom de mensgeworden God niet kunnen vinden.
Let er goed op dat deze wijzen niet tevreden waren met wat ze zelf gedaan hadden om bij het Kind te komen.Zoals we gezien hebben, hadden ze misschien honderden kilometers afgelegd, maar ze praatten daar niet over. Ze gingen er niet verongelijkt bij zitten: “Nou, we zijn door woestijnen getrokken, over heuvels en door rivieren, en nu is het genoeg.” Nee, ze moeten en zullen de pasgeboren Koning vinden. Er is niets anders wat hun voldoening geeft. Zeg niet, geliefde toehoorder: “Ik bid nu al maanden lang, ik zoek al weken in de Schriften om de Zaligmaker te vinden.” Ik ben blij dat u dat doet, maar laat het daar niet bij. U moet tot Christus komen, want anders gaat u met al uw inspanning en al uw moeite verloren. U wilt Jezus, niets meer dan Jezus, maar ook niets minder dan Jezus. U moet ook niet tevreden zijn met in de richting te reizen die de ster u wijst. U moet bij HEM komen. Stop niet plotseling vóór het eeuwige leven. Grijp het, zoek het niet alleen en verlang er niet alleen naar, maar grijp het eeuwige leven. En rust niet eerder voordat het voor u een vaststaand feit is dat Jezus Christus de uwe is.
Ik zou graag willen dat u inziet dat deze wijzen niet tevreden waren om alleen in Jeruzalem aangekomen te zijn. Ze hadden kunnen zeggen: “Ah, nu we in het land zijn waar het Kind geboren is, kunnen we er dankbaar bij gaan zitten.” Nee, maar: “Waar is Hij?” Hij is in Bethlehem geboren. Welnu, zij gingen naar Bethlehem. En dan lezen we weer niet dat zij, toen zij dat dorp bereikt hadden, tot elkaar zeiden: “Dit is een fantastische plek.
Laten we hier gaan zitten.” Niets van dat alles. Ze wilden weten waar het huis was. Ze kwamen bij het huis en de ster bleef erboven staan. Het was een mooi gezicht om het huisje te zien met de ster erboven – en dan te bedenken dat de pasgeboren Koning daar lag. Maar ook dat was niet voldoende. Ze gingen meteen het huis binnen. Ze rustten niet voordat ze het Kind Zelf hadden gezien en Hem aangebeden.
Ik bid dat u en ik altijd zo door Gods Geest geleid mogen worden dat we met niets anders tevreden zijn dan om echt Christus vast te grijpen, een gelovig oog op Christus als de Zaligmaker te slaan, als onze Zaligmaker, juist nu als onze Zaligmaker. Als er één gevaar dreigt waartegen een jonge zoeker moet strijden, dan is het wel het gevaar om het niet tot een hartelijk geloof in Jezus Christus te laten komen. Nu uw hart zo teer is als was, let er dan op dat u geen ander zegel dan dat van Christus ontvangt. Als u nu onrustig en ongetroost bent, doe dan deze gelofte: “Ik zal pas getroost worden als Jezus mij vertroost.” Het zou beter voor u zijn om nooit meer wakker gemaakt te worden dan om door Satan in slaap gewiegd te zijn – want een slaap die volgt op een gedeeltelijke overtuiging is meestal een diepere slaap dan die ooit op een mens valt. Mijn ziel, ik draag u op het bloed van Christus aan te grijpen en erin gewassen te worden. Grijp het leven in Christus aan en laat dat leven in u blijven opdat u echt Gods kind mag zijn. Laat u niet in met veronderstellingen. Wees niet tevreden met uiterlijkheden en misschientjes. Rust niet voordat u kan zeggen – en God zal u dan het geloof schenken om het te kunnen zeggen: “Hij heeft mij liefgehad, en Zichzelf voor mij overgegeven. Hij is al mijn Heil, en alle lust.”
Merk op dat de wijzen niet door het zien van de ster bij Christus vandaan werden gehouden, maar juist erdoor aangespoord om tot Christus te komen. En moge u, geliefde zoeker, vanmorgen ook aangespoord worden tot Jezus te gaan vanwege het feit dat u met het evangelie gezegend bent. U hebt een uitnodiging ontvangen om tot Jezus te gaan. U hebt de bewegingen van Gods Geest in uw geweten die u wakker schudden. Kom dan, kom, wees welkom. En laat deze ongewone winterse dag een stralende en vreugdevolle dag voor menig zoekende ziel worden.
En nu gaan we afsluiten door te letten op het voorbeeld van deze wijzen.
Ze kwamen tot Jezus en daarmee deden ze drie dingen: ze zagen, ze aanbaden, ze gaven. Dat zijn drie dingen die elke gelovige hier vanmorgen weer mag doen en die iedere zoeker voor de eerste keer zou moeten doen.
Eerst zagenze het Kindeke. Ik denk niet dat ze alleen maar zeiden: “Daar is Hij” en het daarbij lieten. Maar ze bleven staan kijken. Misschien hebben ze een paar minuten geen woord gezegd. Zijn gezicht was ongetwijfeld van een wonderbaarlijke schoonheid. Of die schoonheid voor iedereen zichtbaar was, weet ik niet, maar voor henhad Hij zeker een bovenmenselijke bekoring. De vleesgeworden God! Alle ogen waren op Hem gericht. Ze keken, keken en keken opnieuw. Ze wierpen een vluchtige blik op Zijn moeder, maar ze vestigden hun ogen op Hem. “Zij zagen het Kindeke.”
Laten ook wij vanmorgen onze gedachten onafgebroken op Jezus richten. Hij is God en Hij is Mens. Hij is de Middelaar voor zondaren. Hij is gewillig om allen aan te nemen die in Hem geloven. Ieder van ons die zijn vertrouwen op Hem stelt, zal Hij behouden, ja vanmorgen behouden. Denk aan Hem. Als u vanmiddag thuiszit, besteed dan uw tijd met aan Hem te denken. Haal Hem voor de geest. Denk na over Hem en heb eerbied voor Hem. Is het niet een wonder dat God in gemeenschap met de mens wil treden en als Baby naar deze wereld komt? Hij, Die de hemel en de aarde gemaakt heeft, ligt voor ons aan de borst van een vrouw! Voor onze verlossing is het Woord vleesgeworden.
Deze waarheid zal in uw ziel wel een levendige hoop opwekken. Als u het wondere leven van dat Kind volgt totdat het eindigt aan het kruis, dan geloof ik dat u daar net zo op Hem mag zien als toen Mozes de koperen slang in de woestijn omhoogstak en degenen die erop zagen genezen werden. Zo mag u door op Hem te zien van al uw geestelijke kwalen genezen worden. Hoewel het heel wat jaar geleden is dat ik voor het eerst op Hem zag, verlang ik er weer naar het oog op Hem te slaan. De vleesgeworden God! Ik krijg er tranen van in mijn ogen als ik bedenk dat Hij, Die mij voor eeuwig in de hel had kunnen vermorzelen, ter wille van mij een Kindeke wordt. Zie op Hem, u allen, en al ziende, bid Hem aan.
Wat deden de wijzen daarna? Zij aanbadenHem. We kunnen eigenlijk niet een Christus aanbidden Die we niet kennen. “Aan de onbekende God” is een armzalige aanbidding. Maar o, als u aan Jezus Christus denkt, Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid, de eeuwig-geboren Zoon van de Vader. Als u Hem naar de aarde ziet komen om Mens te worden, één van wezen met Zijn moeder, en u weet en begrijpt waarom Hij gekomen is en wat Hij gedaan heeft toen Hij kwam, dan moet u toch wel neervallend Hem aanbidden?
“Komt, knielen wij voor Jezus samen,
met vrolijk uitzicht op ons lot!
Het is volbracht, volbracht, ja, amen,
het is voor ons volbracht bij God.”
Wij aanbidden Jezus. Ons geloofsoog ziet Hem van de kribbe tot het kruis gaan en van het kruis meteen naar de troon. Daar waar de Heere woont, temidden van de onverdraaglijke glorie van Gods tegenwoordigheid staat de Man, dezelfde Man Die in Bethlehem in de kribbe lag te slapen. Daar heerst Hij als Heere der heren. Onze zielen aanbidden Hem opnieuw. U bent onze Profeet: ieder woord dat U spreekt, Jezus, geloven wij en we verlangen U te volgen. U bent onze Priester: Uw offer heeft ons gereinigd; wij zijn in Uw bloed gewassen. U bent onze Koning: beveel en we zullen gehoorzamen; ga ons voor en we zullen U nalopen. Wij aanbidden U. We zouden er meer tijd aan moeten besteden om de Christus te aanbidden. Hem moet altijd de meeste eerbied bewezen worden.
Na hun aanbidding presenteerden de wijzen hun geschenken.Eén deed zijn goudkistje open en legde het aan de voeten van de pasgeboren Koning. Een ander bood wierook aan – een van de kostbaarheden uit het land waar ze vandaan kwamen. En weer een ander legde mirre aan de voeten van de Verlosser. Dit alles gaven zij om de echtheid van hun aanbidding te bewijzen. Ze brachten aanzienlijke offers, zonder gierig te zijn.
En nu, nadat u Christus in uw ziel aangebeden hebt en Hem met het oog des geloofs gezien hebt, is het natuurlijk niet nodig dat ik u nog zeg om uzelf aan Hem te geven. Geef Hem uw hart. Geef Hem uw bestaan. Nou, u zult niet anders meer kunnen. Degene die de Zaligmaker echt van harte liefheeft, kan niet anders dan Hem zijn leven, zijn kracht, zijn alles toe te wijden. Voor sommige mensen gaat het vreselijk geforceerd wanneer zij Christus iets geven of iets voor Hem doen. Ze zeggen dan: “De liefde van Christus zou ons moeten dringen.” Ik weet echter niet of er een dergelijke tekst in de Bijbel staat. Ik ken wel deze tekst: “De liefde van Christus dringt ons.” Als zij ons niet dringt, dan komt dat omdat zij niet in ons is. Zij is niet slechts iets wat er zou moeten zijn, zij moet er zijn. Als iemand Christus liefheeft, zal hij graag naar manieren en middelen zoeken om door zijn offers zijn liefde aan te tonen. Ga naar huis, Maria, pak de albasten fles en giet de zalf uit over Zijn hoofd. En als er iemand zegt: “Waartoe dit verlies?” dan zult u een passend antwoord klaar hebben. U is veel vergeven, daarom hebt u veel lief.
Als u goud hebt, geef het. Als u wierook hebt, geef het. Als u mirre hebt, geef het aan Jezus. En als u niets van dit alles hebt, geef Hem dan uw liefde, al uw liefde, en dat zal tegelijk tot goud en specerijen worden. Geef Hem uw mond, spreek over Hem. Geef Hem uw handen, werk voor Hem. Geef uzelf aan Hem. Ik weet dat u dat wil, want Hij heeft u liefgehad en Zichzelf voor u overgegeven. De Heere zegene u. En moge deze kerstmorgen zeer gedenkwaardig zijn voor velen uit de schare hier bijeengekomen. Het is verrassend om te zien dat er zo’n geweldig aantal mensen aanwezig is en ik hoop dat de zegen in verhouding zal zijn. Om Jezus’ wil.
Amen.