En het geschiedde toen Mozes van de berg Sinaï afging… zo wist Mozes niet dat het vel zijns aangezichts glinsterde. Exodus 34:29
Waar het geheel op uitkomt, is denk ik dit: het gezicht van Mozes glinsterde, als een symbool, om te laten zien dat de wet van God met veel heerlijkheid is omgeven. Zij heeft een heel eigen heerlijkheid door haar geestelijkheid, haar heiligheid, haar volmaaktheid, haar rechtvaardigheid, haar onveranderlijkheid, haar macht over het geweten, enzovoort. Zij heeft een uitnemende heerlijkheid omdat God Zelf die heeft gegeven, en daarom houdt zij stand als de heilige regel van het heelal. Dat is echter niet wat Paulus onder de heerlijkheid van de wet verstaat. Hij tekent de heerlijkheid van wat ‘tenietgedaan wordt’, de heerlijkheid van de ceremoniële wet, die afgedaan heeft. Het einde van de wet is Christus tot rechtvaardigheid. De wet is ons gegeven om ons op Christus te wijzen, ons tot Christus uit te drijven, onze tuchtmeester tot Christus te zijn, om ons ervan te overtuigen dat we Christus nodig hebben, en ons elke hoop te ontnemen behalve die welke begint en eindigt met Christus. De heerlijkheid van de wet is Christus. Mozes komt met een heerlijkheid op zijn gezicht die de kinderen van Israël niet konden begrijpen en er evenmin aldoor naar konden kijken. Over de wet ligt de heerlijkheid van Christus verbreid, zoals het gezicht van Mozes was bedekt met licht. Dat is de diepste en geheimste zin van het heilige licht dat straalde van Mozes’ gezicht.