U hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; daarom heeft Uw God U gezalfd, o God, met vreugdeolie, boven Uw metgezellen. Al Uw kleding geurt van mirre, aloë en kaneel, wanneer U uit de ivoren paleizen komt, waar men U verblijdt. Ps. 45:8,
Tijdens de laatste paar zondagen hebben we over het lijden van onze Heere Jezus Christus nagedacht. We hebben Hem gevolgd toen Hij doodsangsten uitstond in de hof, toen Hij het smartelijke verraad onderging, toen Hij bij de verschillende rechtszaken tegen Hem afgemat en belasterd werd, toen Hij door de soldaten te schande werd gemaakt en bespot en toen Hij Zijn kruis droeg tijdens Zijn smartelijke gang door de straten van de stad.
Het lijkt me gepast om deze morgen tijdens deze smartelijke pelgrimsreis een pauze in te lassen. Dan kunnen wij even ademhalen en vertroost worden door het zicht op het heerlijke land waar deze doornige weg heen leidt.
Uw geest kan door een feestelijke gelegenheid zoals die van vandaag minder goed in staat zijn om diepe beschouwingen over het lijden aan te horen. Het past meer bij onze huidige vreugde volle stemming om na te denken over de heerlijkheid die op de vernedering volgde. We zullen dezelfde Persoon voor ogen hebben, maar we zien Hem in een stralender licht. We zullen de zilveren rand aan de donkere wolk van de zielsangst zien, de rijke parels die in de stormachtige diepten van Zijn lijden verborgen liggen en de hemelse dagen die uit de schoot van de zwarte nacht van Zijn doodsnood voortkwamen.
De Man van smarten is de fontein van alle vreugde voor anderen en uit kracht van Zijn overwinning bezit Hij al de vreugde die er in de hemel en op aarde is. De vreugde die Hij heeft ondervonden, stond in verhouding tot Zijn smarten. Zoals Hij eens door de diepe wateren van verdriet waadde, zo heeft Hij nu de hoogste bergen van gelukzaligheid beklommen. Voor de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld, heeft Hij het kruis verdragen en de schande veracht. Hij zit nu aan de rechterhand van de Vader (Hebr. 12:2) en daar geniet Hij van liefelijkheden, voor eeuwig. (Ps. 16:11)
Wij hebben onze grote David huilend door de beek Kedron zien gaan, zullen wij niet naar Hem kijken als Hij van vreugde voor de ark uit danst? Wij zagen Hem met doornen gekroond, zullen wij dan niet uitgaan om Hem te ontmoeten en Hem te aanschouwen met de kroon waarmee Zijn moeder Hem kroonde op de dag van Zijn bruiloft en op de dag van de vreugde van Zijn hart? (Hoogl. 3:11) O, dat onze hemelse Vader, terwijl wij deze dingen overpeinzen, het gebed van onze grote Voorspraak mocht horen. Die eens ter wille van ons uitriep: ‘Maar nu kom Ik naar U toe en spreek dit in de wereld, opdat zij ten volle Mijn blijdschap in zichzelf hebben.’ (Joh. 17:13)
Op twee manieren omschrijft onze tekst de vreugde die over onze roemrijke Koning is uitgestort. Allereerst is onze Heere door Zijn Vader verblijd: ‘U hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid, daarom heeft Uw God U gezalfd, o God, met vreugde, boven Uw metgezellen.’
Maar er is nog een andere vreugde, en die ontving Hij niet van één Persoon, maar van velen: ‘Al Uw kleding geurt van mirre, aloë en kaneel wanneer U uit de ivoren paleizen komt, waar men U verblijdt.’ Hier komen de engelen en de heiligen samen en zij laten de rivier van blijdschap van de Zaligmaker, die steeds dieper en breder wordt, alsmaar aanzwellen. Als wij aan deze stille wateren hebben gewandeld en deze groene weiden hebben betreden, zijn wij misschien bereid om met de apostel te zeggen: ‘En dit niet alleen, maar wij verheugen ons ook in God, door onze Heere Jezus Christus, door Wie wij nu de verzoening ontvangen hebben.’ (Rom. 5:11, Eng. vert.) Dan zullen we in staat zijn om met de bruid te zingen: ‘Wij zullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan de wijn; de oprechten hebben U lief.’ (Hoogl. 1:4)
1. Kom mijn broeders, laten wij dat deel van de blijdschap van onze Zaligmaker dat Hem door Zijn Vader is gegeven, overdenken.
De Verlosser bezat deze vreugde al tot op zekere hoogte toen Hij hier op aarde was. Wij zijn er niet zeker van dat het vroege leven van de Zaligmaker al vol smart was. Toen Hij groeide in wijsheid en lengte, groeide Hij ook in genade, zowel bij God als bij de mensen. Genade hebben bij God en de mensen, dat zou de jonge Jezus een ongewone mate van heilige blijdschap hebben kunnen geven. Toen Hij met Zijn openbare bediening begon, belaagden legers van smarten Hem. Zijn voorkomen, dat eens schoner dan dat van de mensenkinderen was, werd meer verdorven dan dat van enig ander mens. Door Zijn zwoegen, ontberingen en beproevingen dacht men dat Hij bijna vijftig jaar was, toen Hij nog maar twee- of drieëndertig was.
Toch was de grote Treurende niet geheel ellendig. Zelfs in de alsem en de gal waren er druppels vreugde. Bracht de goddelijke Duif toen de hemelen opengingen bij Zijn doop en de Geest neerdaalde, geen vrede en troost mee op Zijn vleugels? En toen de Vader getuigde; ‘Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb’ (Matt. 3:17), gaven deze goedkeurende woorden vanuit de geopende hemel toen geen voldoening aan de geest van de gehoorzame Zoon?
Broeders, de volmaakte natuur van onze Zaligmaker kon niet anders dan Zich buitengewoon verheugen over de glimlach van de Vader en over het neerdalen van de Heilige Geest. Toen na veertig dagen van vasten en van verzoeking de engelen Hem dienden in de woestijn, brachten zij Hem toen geen hemelse vreugde, geen troost van God? Kende Hij geen verborgen vreugde, daar op de bergtoppen, waar Hij te middernacht met God sprak? Was Hij niet verheugd als Hij liefelijk kon nodigen en als Hij liefdevolle woorden van genade uitsprak? Vast en zeker werden deze lippen, die zegeningen uitstortten, zelf gezegend en de handen die de gebrokenen van hart verbonden en die de gevangenis van de gevangenen openden, moeten Hem Zelf enige troost hebben gegeven.
Wij lezen dat Jezus Zich in de geest verheugde en zei: ‘Vader, Ik dank U dat U deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, en ze aan jonge kinderen hebt geopenbaard. Ja, Vader, want zo was het Uw welbehagen.’ (Luk 10:21) De leer van de uitverkiezende liefde ontroerde de diepte van Zijn grote ziel en maakte dat de stromen de handen klapten. ‘HEERE, de koning is verblijd over Uw kracht. Hoe verheugd is hij over Uw heil!’ (Ps. 21:1)
Dacht u soms, broeders, dat onze Zaligmaker in deze wereld kon leven en zo veel goed kon doen zonder dat Hij Zelf uit Zijn genadedaden enige vreugde ontving? Onderwijzen, werken en mensen heilig maken, dat moet een welwillende geest vreugde geven. Het kan niet anders of het moet voor een goed mens plezierig zijn om goed te doen. Als God een behagen heeft in genade, dan moet de Afdruk van Zijn Persoon dat ook hebben. Het opwekken van een dode en hem aan de rouwende familie teruggeven, zou dat geen voldoening geven? Ontstaken de dankbare ogen van de weduwe in de poorten van Naïn geen vlammen van vreugde in Zijn hart?
Riep de dankbaarheid van Maria en Martha geen vertroosting op voor de Gever van het leven? Dacht u dat het voeden van de hongerige menigte geen verheugend werk was? Wie zou er naar die duizenden die daar feestvierden, kunnen kijken zonder zich te verheugen? Het genezen van melaatsen, het herstellen van kreupelen, blinden te laten zien en doven te laten horen, wie zou dat allemaal kunnen doen zonder zichzelf bij het uitdelen van zulke weldaden te verblijden? De hosanna’s hebben Jezus wel een aantal keren in de oren geklonken. En hoewel Hij de roep ‘Kruisig Hem, kruisig Hem!’ altijd hoorde, moet Hij toch de wonderlijke vreugde van het goeddoen hebben ervaren, want dit is een van de vreugden die van allen die zichzelf voor anderen opofferen het onvervreemdbaar bezit zijn.
Bedenk, geliefden, wat voor een karakter Hij had, en dan is het zeker dat Hij de vreugde van het goed te zijn gekend heeft. Want er is een diepe blijdschap in heiligheid, een gezegende rust in rechtvaardigheid. De heiligheid van de engelen is hun vreugde, en hoewel de Zaligmaker Zijn vrede voor een groot deel had afgelegd, bezat Hij toch een rust die voortkomt uit een ziel die onlosmakelijk met de deugd verbonden is. Beroeringen van het geweten heeft Hij nooit gekend. Nooit werd Zijn gemoed verontrust vanwege zonden die Hijzelf gedaan had, ook al werd Hij als onze Plaatsvervanger tot zonde gemaakt.
Hij leed. Let op, ik doe niets af van Zijn lijden. Ik zie hoge bergen van verdriet. Adelaarsvleugels kunnen de toppen daarvan niet bereiken en de voeten van de engelen kunnen hun spitsen niet beklimmen. Maar zie! Over de ruige steilte zie ik stromen van blijdschap naar beneden vallen en midden in de holen van de troosteloze heuvels kijk ik naar diepe meren van vreugde, ondoorgrondelijk voor stervelingen.
Broeders, we hebben alle reden om te geloven dat onze Zaligmaker hier op aarde voortdurend getroost werd door de gedachte dat Hij de wil van Zijn hemelse Vader deed. Hij zei: ‘Mijn voedsel is dat Ik de wil doe van Hem Die Mij gezonden heeft.’ (Joh. 4:34) ‘Wist u niet dat Ik moet zijn in de dingen van Mijn Vader?’ (Luk. 2:49) Bij verschillende gelegenheden verkondigde de stem uit de hemel het welbehagen dat de Vader in Zijn Eniggeborene heeft. Eens, op de heilige berg, omhulde de heerlijkheid van de hemel Hem. Tijdens Zijn hele leven was Gods tegenwoordigheid met Hem, tot op het moment dat het noodzakelijk was dat Hij door God verlaten werd. Toen riep Hij voor de eerste en de enige keer: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ (Matt. 27:46; Mark. 15:34)
Het werk te doen dat Hij van alle eeuwigheid af beoogd had, de bezigheid op zich te nemen die vooraf al zoveel blijdschap gaf, dat kon niet alleen maar smartelijk geweest zijn. Het was een Pascha met vele bittere kruiden, maar Hij heeft er vurig naar verlangd om het te eten. Het was een doop, en een bloeddoop, maar Hij was niet langer benauwd dan totdat het werk volbracht was. Van oudsher vond Hij vreugde bij de mensenkinderen, in afwachting van Zijn werk. Had Hij dan geen vreugde in Zijn werk? Broeders, laat de Heere Zelf spreken: ‘Zie, Ik kom, in de boekrol is over Mij geschreven. Ik vind er vreugde in. Mijn God, Uw welbehagen te doen; Uw wet draag Ik diep in Mijn binnenste’. (Ps. 40:8,9)
Het heerlijke perspectief dat dit grote werk opende als het zou worden volbracht, troostte onze Zaligmaker, daar ben ik van overtuigd. Denk niet dat ik het te sterk zeg, ik heb Schriftbewijs. Kijk maar in Psalm 22. Dit is de alleenspraak van Christus aan het kruis. Daar ziet u dat Hij, nadat Hij Zijn ellendige toestand betreurd heeft. Zichzelf als volgt troost: ‘Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot de HEERE bekeren; alle geslachten van de heidenen zullen voor Uw aangezicht aanbidden (…)
Alle groten der aarde zullen eten en aanbidden. Allen die in het stof neerdalen en hun ziel niet in leven kunnen houden, zullen voor Zijn aangezicht neerbukken. Het nageslacht zal Hem dienen en van de Heere vertellen aan het volgende geslacht. Zij zullen komen om Zijn gerechtigheid te verkondigen aan het volk dat geboren zal worden, want Hij heeft het gedaan.’ (Ps. 22:28, 30-32)
Met een vooruitziende blik keek Hij door de dikke duisternis die het kruis omhulde heen en zag het opgaan van de stralende zon van de eeuwige hemelse dag. Toen Hij aan het kruis hing, zag Hij niet alleen de spottende ogen van de grote menigte vijanden, maar ook de liefhebbende ogen van de miljoenen die Hij van de hel zou verlossen. Hij hoorde niet alleen het geschreeuw van het liederlijke gepeupel, maar ook de gezangen van de zielen die door Zijn bloed verlost werden. Toen Hij de leeuwen zag en ze hoorde brullen, was het toen geen troost voor de Herder dat Hij de schapen bewaard had en dat niemand van hen verloren was gegaan?
Mijn broeders, er is zeker genoeg bewijs om aan te tonen dat het hoofd van de Man van smarten rijk gezalfd was met blijdschap.
Toch kan het zijn, lieve vrienden, dat sommigen dit punt twijfelachtig vinden. We erkennen dat hier verschil van mening kan zijn. Dit geldt echter niet voor de grote vreugde die Christus verkreeg nadat Hij het kruis had verdragen en de schande veracht. Laten wij ingaan op de verborgen vreugden van onze Liefste. Aanschouw, mijn broeders, het volbrachte werk: Christus heeft de toorn van God gedragen, God is verzoend met Zijn volk, de dood is vernietigd, Christus is opgestaan van de doden, de kop van de slang is vernietigd, de macht van de zonde is onderworpen, onze Heere stijgt onder gejuich en het trompetgeschal van de aartsengel op.
De zielen in de heerlijkheid geven Hem een triomfantelijke intocht: ‘Hef uw hoofden op, o poorten, ja, verhef ze, eeuwige deuren, zodat de Koning der ere kan binnengaan.’ (Ps. 24:8) Hij gaat zitten op de troon aan de rechterhand van Zijn Vader en dan wordt Hij gezalfd met vreugdeolie boven Zijn metgezellen.
Ik had al eerder moeten aangeven dat onze Verlosser als God altijd al de overvloed van vreugde en liefelijkheden bezat, en tot in eeuwigheid zal bezitten. Maar nu spreken we over Hem in Zijn samengestelde Persoon als God en Mens en in Zijn ambtelijke karakter als Middelaar. Zijn vreugde in deze hoedanigheid, dat is het wat wij nu overdenken.
De vreugde van de opgestane Middelaar lag allereerst in het feit dat Hij nu een werk volbracht had waarover Hij van alle eeuwigheid af had nagedacht. Nog voordat de morgenster voor het eerst het aanbreken van de dag had aangeduid, voordat de rust van de ruimte ooit door een engelenvleugel was beroerd, of de stemmigheid van de stilte door het gezang van serafijnen was opgeschrikt, had Christus voorgesteld Zijn volk te redden.
De grote tweede Persoon in de goddelijke Eenheid had van eeuwigheid af, voor alle werelden er waren, het voornemen om een volk voor Zichzelf te verlossen door de prijs te betalen. Wat een vreugde moet het Hem nu geven dat Hij zeggen kan: ‘Ik heb de overtreding beëindigd, een einde gemaakt aan de zonde en een eeuwigdurende gerechtigheid aangebracht.’
Zijn hart had Zijn werk niet alleen overwogen, maar het was daar vurig op gericht. Hij had de namen van Zijn volk op Zijn borst gebonden. Hij had hen in Zijn handpalmen gegraveerd. Zijn oren waren doorboord, want Hij wilde dienen, zelfs tot de dood. Wat zult u zeggen als ik u vertel dat Hij van vóór het ontstaan van de werelden hijgde en dorstte om de wil van de Vader te doen en om Zijn volk te verlossen van hun ondergang!
Wel, broeders, dat verlangen, dat onuitblusbaar als gloeiende houtskool in Hem gloeide, is nu tot op het allerhoogst vervuld. Hoe kan het ook anders dan dat Hij gezalfd is met vreugdeolie boven Zijn metgezellen. Er is immers niemand anders die zo vastberaden een plan gemaakt heeft en het zo volmaakt heeft laten slagen.
Bedenk ook hoe groot de pijn was die Hij verdragen heeft. Wij moeten geloven dat Zijn vreugde in overeenstemming was met de pijn. Om Zijn grote levensdoel te verwezenlijken, daalde Hij af naar het kruis van de grootste beproeving. Heb ik niet op mijn armzalige manier geprobeerd om de verborgen doodsangsten van onze gezegende Zaligmaker te schilderen? Maar ik voel dat ik gefaald heb. Wat een grote vreugde is het om terug te kijken nu dit alles is doorleden! De dag is nooit zo helder als na dikke duisternis. Nooit is rust zo zoet als na een orkaan en een storm. Nooit geeft de geboorteplaats aan iemand zoveel blijdschap als aan een pelgrim die lang naar het buitenland verbannen is geweest. Zo diep als de smart is, zo hoog is de vreugde. Zo onuitsprekelijk als het verdriet is, zo onzegbaar is ook de zegen.
Herinner u, geliefde broeders, welke vijanden Hij overwonnen heeft. Dan zal het u niet verbazen dat Zijn vreugde weergaloos was. Heeft Hij de dood, die grimmige tiran, die overwinnaar van de hele mensheid, niet verslagen? Heeft hij de kop van de oude slang niet gebroken, die een heel universum van zielen in zijn vernietigende touwen had gebonden en bekneld? Had Hij niet al de boze geesten in de hel in de strijd verslagen?
Was het kwaad niet voorgoed onttroond? Zat goedheid niet op een heerlijke hoge troon? Was op die dag van het oordeel, toen de vorst der duisternis uitgeworpen werd, de deugd niet tot in de hoogste hemel verheerlijkt en de zonde neergeworpen tot in de laagste hel? ‘Zie’, zo zou Hij gezegd kunnen hebben, ‘Ik zie de duivel als een bliksem uit de hemel vallen (Luk. 10:18), de draak gebonden met een grote ketting. (Openb. 20:1,2) Zie, voor de heiligen zijn de poorten van de hel gesloten. Het graf is beroofd van zijn buit, de hemel is bevolkt met geredde zielen en de aarde gereinigd van zonde.’
Jezus, machtige Veroveraar, Uw roemrijke overwinningen moeten U, net als zij ons doen, zeker wel een gezegende zalving met vreugdeolie geven!
Onze Heere kan, nu Hij als volmaakt mens in de hemel is, met vreugde terugzien op Zijn leven, dat zonder vlek of rimpel of iets dergelijks was. Hij ziet tot Zijn voldoening dat Zijn volmaakte gehoorzaamheid heel Zijn volk gaat omvatten, totdat het door Zijn liefelijkheid liefelijk is geworden. Hij smaakt daarbij de vreugde dat Zijn bloed zo krachtig werkt dat het zelfs de vuilste mensen schoonwast en hen witter dan sneeuw maakt.
En Zijn voorbede verspreidt over de mensen een eeuwigdurende regen van genade. Omdat Zijn hart een en al liefde was, moet Zijn vreugde wel in liefdedaden gelegen zijn. Daar Hij een fontein geworden is die voortdurend liefdegaven over de uitverkoren mensen uitstort, moet Zijn vreugde zo onveranderlijk zijn als Zijn natuur en zo ongebonden als Zijn goddelijkheid. ‘Daarom heeft Uw God U gezalfd, o God, met vreugde, boven Uw metgezellen.’
Nadat wij hebben geprobeerd uit te weiden over de vreugde, houden we nu een moment halt om de oorzaak ervan op te merken: ‘U hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; daarom heeft Uw God U gezalfd.’ Hieruit blijkt de eerste reden waarom Jezus Christus overvloed van vreugde ontvangen heeft, dat is Zijn liefde voor de gerechtigheid. Dit was onvermijdelijk vanwege Zijn vlekkeloos reine natuur.
Maar dit was ook praktijk in Zijn leven vanwege de heilige ernst en integriteit van Zijn levenswandel. Van wie anders dan alleen van onze Heere kon het zo naar waarheid gezegd worden dat de wet van God in Zijn hart was? Overvloedig bewees Hij Zijn liefde voor gerechtigheid door in Zijn dood de gerechtigheid te billijken. In eigen Persoon voldeed Hij aan de hele veroordeling van de goddelijke wraak. Hij nam de hele vloek die op overtreders rustte, op Zich.
U kunt zich toch niet voorstellen dat gerechtigheid duidelijker wordt getoond dan in de levende werken van Jezus, of dat zij vollediger gewroken wordt dan in Zijn dodelijke barensnood.
Wat is die gerechtigheid koninklijk, waarvoor zelfs de Zoon van God Zijn hoofd boog en de geest gaf. De wereld die door de zondvloed overspoeld wordt, de vlakten van Sodom die van sulfer roken, het land Egypte dat door plagen gekweld wordt, al deze verschrikkelijke dingen tonen het recht van God in gerechtigheid. Maar geen van die gebeurtenissen doet dat zo ernstig als het vrijwillige offer van Jezus. Onze Liefste hield inderdaad van gerechtigheid als Hij alle stromen van Zijn hart leeggoot om ons rechtvaardig te maken.
Zoals wij in Zijn leven en dood zien dat Hij gerechtigheid liefheeft, zo ontdekken wij het bovendien ook in de voortdurende uitwerking van Zijn werk.
Zijn Evangelie maakt mensen rechtvaardig. Geeft Hij hun niet een wettelijke gerechtigheid, vrij van aantijgingen, een werkelijke gerechtigheid die Hij in hen plant, een gerechtigheid die hen vanbuiten met fijn linnen bekleedt en vanbinnen geheel heerlijk maakt? De geest van het Evangelie dat wij preken, is het verheerlijken van al wat rein en liefelijk is en een goede naam heeft. Waar de Heere Jezus ook maar Zijn genadige macht uitoefent, daar geeft de zonde de troon op, daar verkrijgt zuiverheid de scepter en regeert genade door de rechtvaardigheid tot in het eeuwige leven door het volmaakte offer, de levende kracht van Jezus.
De tekst voegt hieraan toe: ‘U haat goddeloosheid.’ Iemands karakter is niet af als hij de zonde niet volkomen haat. ‘Wees toornig, maar zondig niet.’ (Ps. 4:5) Een mens kan nauwelijks goed zijn, als hij niet boos op de zonde is. Wie de waarheid liefheeft, moet iedere verkeerde weg haten. Wat haatte onze Heere Jezus het. toen de verzoeking kwam! Drie keer overviel zij Hem, maar steeds was het: ‘Ga weg van Mij, satan.’ (Luk. 4:8)
Wat haatte Hij de verzoeking als Hij haar bij anderen zag! Hij uitte Zijn haat meer in woorden van medelijden dan in woorden van vermaning, maar daarom was Zijn haat er niet minder hevig om. Welke woorden konden er strenger zijn en meer op woorden van Elia lijken dan deze: ‘Wee u. Schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u eet de huizen van de weduwen op, en voor de schijn bidt u lang.’ (Matt. 23:14)
Hij had zo’n afkeer van goddeloosheid dat Hij bloedde om haar tot in het hart te verwonden. Hij stierf opdat de goddeloosheid zou sterven. Hij werd begraven opdat Hij haar in Zijn graf zou begraven en Hij verrees om haar voor altijd onder Zijn voeten te vertrappen.
Christus is te vinden in het Evangelie, mijn broeders, en u weet allen hoezeer het Evangelie gekant is tegen goddeloosheid in welke vorm dan ook. In welke mooie kleding goddeloosheid zich ook mag steken en welke heilige taal zij ook mag gebruiken, de voorschriften van Jezus verdrijven net als Zijn beroemde gesel van touwen de goddeloosheid uit de tempel en staan niet toe dat zij vredig in de Kerk woont. Zo is het ook in het hart waarin Jezus regeert. Wat voor een oorlog wordt daar niet gevoerd tussen Christus en Belial?
Als onze Verlosser terug zal komen om onze Rechter te zijn, zal te zien zijn dat Hij de goddeloosheid haat, als Hij de donderende woorden ‘Ga weg, u vervloekten’ spreekt. Deze zijn niet anders dan een voortzetting van het onderwijs dat Hij Zijn hele leven over de zonde gegeven heeft. Zo warm als Zijn liefde voor zondaars is, zo heet is Zijn haat tegen de zonde. Zo volmaakt als de gerechtigheid die Hij volbracht heeft is, zo volmaakt zal elke vorm van goddeloosheid vernietigd worden.
Daarom heeft God, Uw God, U, glorierijke Held van het goede en Vernietiger van het kwade, gezalfd met vreugdeolie boven Uw metgezellen.
Geliefden, wij moeten een andere gedachte die de tekst geeft wat langer overdenken. Door middel van een vergelijking verwijst de tekst naar de aard van deze vreugde. ‘God, Uw God, heeft U gezalfd met vreugdeolie boven Uw metgezellen.’ Wie zijn Zijn metgezellen? Veronderstel nu eens dat Zijn metgezellen de koningen en prinsen van deze wereld zijn, want de psalm beschrijft Christus als Koning. Welnu, is Hij niet boven hen allen gezalfd met vreugdeolie?
Koningen zijn blij met hun rijk, met de omvang en de bevolking ervan. Onze Koning echter kijkt van de ene kust naar de andere, van de rivier tot zelfs tot aan het einde van de aarde, en aan Zijn rijk komt geen einde. Prinsen verheugen zich in de roem en eer die zij door hun positie en hun daden kunnen verwerven. Maar voor de Heere Jezus verdwijnt de roem van vorsten in het niets. Zijn Naam zal voor eeuwig blijven bestaan, in alle generaties zullen de mensen Hem prijzen. Vorsten verheugen zich in de rijkdommen en schatten die hun gebied hun oplevert.
Maar Christus ontvangt van Zijn volk zo’n rijkdom aan liefde en eerbetoon, dat de rijkdom van Croesus daarmee vergeleken maar armoedig is. ‘De dochter van Tyrus zal komen met een geschenk; de rijken onder het volk zullen om Uw gunst smeken.’ (vs. 13) Koningen verblijden zich gewoonlijk in de overwinningen die zij behaald hebben. Hij Die uit Edom komt, in besprenkelde kleren uit Bozra, Die voorttrekt in Zijn grote kracht, heeft meer vreugde dan zij. Zij pochen op de vastheid van hun troon, maar ‘Uw troon, o God, is voor eeuwig en altijd.’ (vs. 7)
Sommige koningen zouden bij zichzelf kunnen denken dat hun macht onoverwinnelijk is en hun wil wet. Maar voor de Naam van Jezus zal elke knie zich buigen en Zijn vijanden zullen als het beste van de lammeren zijn: zij zullen verdwijnen, in rook zullen zij verdwijnen. (Ps. 37:20) Goede koningen verblijden zich erin als hun heerschappij weldadig is en als hun onderdanen gelukkig zijn. Onze Koning kan Zich zeker beroemen op de gunsten die Hij met Zijn scepter uitgestrooid heeft.
Maar de tijd is te kort om het contrast met de anderen volledig uit te werken. Koningen van de aarde, u kunt uw kronen afnemen en in de tegenwoordigheid van Jezus ongekroond blijven want op Zijn hoofd zijn vele kronen. U, edellieden en machtige mannen, u kunt uw waardigheid en eretekenen afleggen, want in de tegenwoordigheid van Hem Die boven Zijn metgezellen is, bent u zonder eer en zonder waardigheid.
Mijn broeders, waar worden Zijn metgezellen gevonden? Zoek onder de wijzen, maar wie zal de blijdschap van de vleesgeworden Wijsheid overtreffen? Want de wijsheid van de mensen brengt verdriet voort. Ga en reis naar beroemde mensen, maar van wie zal de naam met Zijn vermaarde Naam vergeleken kunnen worden? Waar is er elders een naam die zoveel vreugde in zich heeft? Zoek machtigen uit, wie heeft een arm met macht als de Zijne?
Ga en zoek onder goede en uitstekende mensen, die door hun liefdadigheid hun geslacht gezegend hebben. Wie onder hen is zo gezalfd als de Man van Nazareth? Als een appelboom onder de bomen van het woud, zo is mijn Liefste onder de zonen. (Hoogl. 2:3) Zo hoog als de hemel boven de aarde is, zo hoog is Hij verheven boven alle andere mensen. Hij is inderdaad met vreugdeolie gezalfd boven Zijn metgezellen.
Ik heb gezien dat sommige uitleggers dit vers als volgt vertalen: ‘Vreugdeolie voor Zijn metgezellen.’ Deze vertaling is wellicht onjuist, maar zij heeft een gedachte in zich die zeer waar, liefelijk en troostrijk is. Als de heiligen Zijn metgezellen zijn en Hij Zich niet schaamt om hen broeders te noemen, dan was de vreugdeolie eerst op Zijn hoofd uitgegoten, opdat hij op de zoom van Zijn kleding neer zou dalen en opdat alle heiligen in Zijn vreugde zouden delen.
We hebben genoeg gezegd over het eerste punt, denk ik. Hier vinden we stof tot lange overdenkingen. Onderzoek en leer. mijn broeders, hoe de Heere onze God Zijn Zoon Jezus heeft verheerlijkt.
2. Wenden wij ons nu tot de vreugde die de Kerk Hem gegeven heeft. ‘Al Uw kleding geurt van mirre, aloë en kaneel, wanneer U uit de ivoren paleizen komt waar men U verblijdt.’ Zijn kleding is van zeer kostbare en aromatische geuren doortrokken. Dit is het werk van Zijn Kerk. In de zinsnede ‘ivoren paleizen’ wordt verwezen naar de kostbare bouwwerken, opgericht door sommige oosterse koningen, die vanbinnen en vanbuiten bekleed waren met ivoor. Wij lezen over Achab dat hij een ivoren paleis bouwde. En uit de lippen van Amos kwam de ernstige bedreiging dat ‘de ivoren huizen zullen vergaan.’ (Amos 3:15)
De ivoren huizen verwijzen hier naar het majesteitelijke hof, veronderstel ik. Of, meer in overeenstemming met onze uitleg van deze morgen, naar de harten van de gelovigen. Of, nog beter, naar de kerken. Die lijken op ivoren paleizen, vanwege hun heerlijkheid en majesteit, vanwege hun rijkdom en vanwege hun reinheid. De deugden van de heiligen, hun liefde, hun lofprijzing, hun gebeden, hun geloof, dat alles is als mirre, kaneel en aloë.
De kleding van de Zaligmaker is daar zo mee geparfumeerd dat Hij als Hij in Zijn triomfwagen rijdt overal zoete geuren verspreidt. Het is een grote en vaste waarheid dat Christus intense voldoening in Zijn Kerk heeft. ‘Hij zal Zich over u verblijden met vreugde. Hij zal zwijgen in Zijn liefde. Hij zal Zich over u verheugen met gejuich.’ (Zef. 3:17)
Hij vindt voldoening in Zijn volk omdat het het voorwerp van Zijn keuze is. Het is waar dat er van nature niets in hen te vinden is, van nature zijn zij erfgenamen van de toorn net als de anderen. Maar nu Hij Zijn liefde op hen gericht heeft en vastbesloten is om hen tot Zijn volk te maken, heeft Hij vanwege Zijn keuze vreugde in de mensen die Hij uitgekozen heeft. Niets in ons kon de vreugde van de Zaligmaker als eerste veroorzaken. Ongetwijfeld zijn wij nu Zijn werk en Hij heeft vreugde in de werken van Zijn handen. Als Hij echter iets in ons zag toen wij als gebroken potscherven op de mesthoop van onze val weggeworpen waren, dan was het alleen iets wat in Zijn eigen ogen bestond.
Geliefden, mensen hebben altijd grote aandacht voor dat wat hun veel gekost heeft. Zo heeft Jezus, sinds Hij op die triomfantelijke dag Zijn handen op het hout uitstrekte en de prijs voor Zijn volk betaalde, een oneindige troost en vreugde in hen. In het gezicht van elke gelovige ziet Hij een herinnering aan Zijn zuchten. Hij kijkt in de ogen van elke boeteling en ziet daar Zijn eigen tranen. Hij hoort de schreeuw van ieder die treurt en hoort daar opnieuw Zijn eigen zuchten. In elk wedergeboren hart ontvangt Hij de beloning voor de barensnood van Zijn ziel. Daarom, omdat wij door Zijn bloed gekocht zijn, verheugen wij Hem.
Verder, Hij verheugt Zich in ons als Zijn eigen werk, wanneer Hij ziet hoe wij dag aan dag meer op Zijn beeld gaan lijken. Een beeldhouwer brengt met zijn beitel een standbeeld uit een blok marmer waarin het verborgen ligt tevoorschijn, door hier een hoekje weg te halen, daar een splinter en hier een stukje. Kijk eens hoe hij glimlacht als hij de trekken van de goddelijke vorm tevoorschijn brengt. Als onze Zaligmaker met Zijn beitel aan de slag gaat en ons door de Geest bewerkt tot wij op Hem gaan lijken, vindt Hij zo ook veel vreugde in ons.
De schilder maakt eerst een ruw ontwerp en brengt de kleuren grofweg aan. Sommigen begrijpen niet wat hij doet. Drie of vier keer poseren, en het portret lijkt nog helemaal niet op de man die het moet gaan voorstellen. Maar de schilder ziet de omtrekken al op het doek staan. Hij ziet het door de mist en nevel van de kleuren opdoemen. Hij weet dat uit die klodders en vlekken toch iets moois tevoorschijn zal komen. Zo kan Jezus al Zijn eigen volmaaktheid in ons ontdekken, hoewel wij nu niet meer dan de omlijning van Zijn beeld zijn en hoewel geen oog behalve dat van Hem, de almachtige Kunstenaar, dat zien kan. Lieve vrienden, omdat wij het werk van Zijn handen zijn, daarom verheugt Hij Zich in ons.
Wist u niet dat wij Zijn broeders zijn? En broeders horen zich te verheugen in elkaar. Nee, wij zijn Zijn echtgenoot, en waarin vindt de bruidegom zijn troost dan in de bruid alleen? Wij zijn Zijn lichaam, en zal het Hoofd niet tevreden zijn met de leden? Wij zijn één met Hem, wezenlijk, persoonlijk, eeuwig één. Daarom is het geen wonder als wij onderlinge blijdschap onder elkaar hebben, zodat Zijn kleding ruikt naar mirre, aloë en kaneel uit het ivoren paleis van Zijn Kerk, waar men Hem verblijd heeft.
Laten wij erover nadenken hoe wij Hem kunnen verblijden. Broeders, door onze liefde voor Christus.
Ja, wij vinden haar zo koud, zo klein en inderdaad, wij moeten bedroefd belijden dat zij zo is – maar voor Christus is zij liefelijk. Wij kunnen onze liefde voor Christus nooit vergelijken met Zijn liefde voor ons, maar toch veracht Hij haar niet. Hoor Zijn eigen lofrede op Zijn Kerk in het Lied der liederen: ‘Gij hebt Mij het hart genomen. Mijn zuster, o bruid! Gij hebt Mij het hart genomen, met een van uw ogen, met een keten van uw hals. Hoe schoon is uw uitnemende liefde, Mijn zuster, o bruid! hoeveel beter is uw uitnemende liefde dan wijn, en de reuk uwer oliën dan alle specerijen.’ (Hoogl. 4:9,10)
‘Gij zijt schoon, Mijn vriendin, gelijk Thirza, liefelijk als Jeruzalem, schrikkelijk als slagorden met banieren. Wend uw ogen van Mij af, want zij doen Mij geweld aan.’ (Hoogl. 6:4, 5) Ziet u, ziet u broeders. Zijn blijdschap in u! Als u uw hoofd op Zijn borst laat leunen, ontvangt u niet alleen blijdschap, maar geeft u die ook aan Hem. Als u met liefde naar Zijn schone gelaat kijkt, ontvangt u niet alleen troost, maar geeft u ook vreugde.
Ook onze lofprijzing geeft Hem vreugde, als wij uit de grond van ons hart Zijn Naam bezingen en als wij dankbaar maar stil een lied naar Zijn troon opzenden. Zoals prinsen graag bewierookt worden, zo verheugt Christus Zich in de lof van Zijn volk.
En onze gaven, ook zij verheugen Hem. Zoals de zoon van onze goede koningin kostbare tekens van genegenheid van het volk van zijn land aanvaardt, zo bekoren de offeranden van Zijn volk onze Heere Jezus. Als wij onze tijd, onze talenten, ons bezit op Zijn altaar leggen, heeft Hij dat lief. Niet vanwege de waarde van wat wij geven, maar vanwege de reden waarom het geschenk gegeven wordt. Hij heeft veel meer vreugde in wat wij voor Hem doen dan de zoon van onze koningin hebben kan in prachtige bogen of in de glorieuze praal van gisteren.
Christus heeft het geroep van Zijn volk liever dan het gejuich van de meest enthousiaste menigte en Hij aanvaardt de nederige offeranden van Zijn heiligen liever dan tienduizenden gouden of zilveren munten. Vergeef uw vijand en u maakt Christus blij, geef iets van uw bezit aan de armen en Hij verheugt Zich. Wees het middel waardoor zielen gered worden en u laat Hem zien waarom Hij in barensnood was.
Verkondig Zijn Evangelie en u bent een liefelijke geur voor Hem. Ga naar de onwetenden en de hopelozen en probeer hen op te heffen en u heeft Hem voldoening gegeven. Ik zeg u, broeder, dat het in uw macht is om de albasten fles te breken en de kostbare olie op Zijn hoofd uit te gieten, zoals die vrouw ooit deed die wij tot op deze dag gedenken.
Het is alsof ik een grote optocht zie. Het is Jezus Christus, Die langs de tienduizenden zielen Die Hij met Zijn eigen bloed gered heeft, rijdt. Het is alsof ik Hem links en rechts zie kijken als Hij de eeuwen langsrijdt. Zie hoe de ramen van elk tijdperk bevolkt zijn! Verheerlijkte geesten zien van de toppen van de huizen in de hemel neer. De strijdende Kerk ziet van de straten van de aarde op. Menigten en menigten van zielen die Hem liefhebben en Hem Koning noemen, begroeten Hem als hun Verlosser. Ik merk op dat Zijn ogen stralen van blijdschap als Hij langs deze grote processie gaat.
Wij vonden het fijn om gisteren de prins en de prinses gelukkig te zien, maar hun blijdschap kan niets zijn vergeleken met die van Christus als Hij in triomf langsrijdt. Wat een vreugde geeft die menigte Hem. Tienduizend maal tienduizenden – wie zal zeggen hoeveel Christus er verlost heeft? Hun aantal is te groot voor elke menselijke telling. Zij zijn met zo velen dat ik een stem als vele wateren hoor of als grote donderslagen wanneer zij in hun handen klappen en voor Zijn Naam juichen of als zij roepen: ‘Halleluja, liefelijke Prins! Rijd vol triomf en regeer voor eeuwig en eeuwig!’
Er is iets wat Christus voelt als Hij naar de menigte rondom Hem kijkt, iets wat onze prins gisteren niet kon voelen. Christus weet dat elk uit de menigte rondom Hem zijn leven voor Hem zou afleggen. Onder al degenen die Jezus met Zijn bloed gekocht heeft, onder al degenen die een vernieuwd hart hebben, is er niet één die niet voor Hem zou willen bloeden. Zij beklommen de brandstapel en zongen te midden van de vlammen. Zij gaan naar de kerker en prijzen Hem als zij in de duisternis vergaan. Zij zijn aan paardenhoeven voortgetrokken, zij zijn gestenigd, zij zijn in stukken gehouwen, zij zwerven rond in schapenvellen en geitenhuiden, en in al deze dingen verblijden zij zich omdat zij zo hun liefde tot Christus mogen tonen.
Elk oog in de dichte menigte rondom de triomfwagen van Christus straalt van een intense liefde tot Hem. Als zij juichen, juicht elk van hen luider dan zijn metgezel. Eenieder in de hele menigte voelt dat hij meer aan de grote Koning te danken heeft dan alle anderen. Ieder gezicht dat naar de Koning kijkt, heeft iets wat uniek is. Als Hij denkt aan de unieke omstandigheden van eenieder, begrijpt Hij de reden voor die unieke liefde. Hem is veel vergeven of hij is in veel beproeving geweest of er is veel kracht aan hem verleend waardoor er werk verricht kon worden. Ik weet zeker dat u en ik, als wij in die menigte staan en naar Hem kijken, waarlijk kunnen zeggen:
Dan zal ik het luidst van de menigte zingen als
de huizen van de hemel galmend weerklinken
van gejuich over soevereine genade.
U deed er goed aan om gisteren voor uw prins te juichen, maar wat heeft hij ooit voor u gedaan? Welke schuld heeft u bij hem? Is hij u niet veel meer schuldig? Maar als onze Koning rijdt tussen de blijde legers van hen die Hij met Zijn bloed kocht, dan denkt Hij: ‘Ik kocht al deze zielen met Mijn bloed.’ Als Hij naar hen kijkt, bedenkt Hij waar zij zonder Zijn genade zouden zijn. Zelfs de smarten van de hel geven Zijn ziel vreugde als Hij Zich herinnert dat Hij hen daarvan verlost heeft. Hij bedenkt ook hoe zij eens waren, hoe vol van zonden, wat voor een grote vijanden van God, hoe zij Hem kruisigden, hoe zij Zijn kostbaar bloed vertrapten.
En nu ziet Hij hen voor Hem buigen, maar al te blij als zij slechts een glimp van Hem opvangen wanneer Hij langsrijdt, maar al te graag bereid om zelf het stof van Zijn voeten te zijn, mocht Hij hen willen eren door over hen heen te rijden om zo Zelf hoger opgeheven te worden. Broeders, wij hebben de Heere Jezus Christus lief, en onze harten geven Hem zo’n ontvangst als een aardse prins nog nooit gekregen heeft.
Breng erebogen bij elkaar! Breng erebogen bij elkaar! Laten de harten hun levensbloed geven als er geen andere manier is om de banieren rood te verven! Bestrooi de straten en ontdoe u van uw kleding als de praaltocht op geen andere wijze roemrijk gemaakt kan worden! Breng de koninklijke diadeem en laat elke heilige van rijkdom en comfort afzien als Jezus op geen andere wijze kan worden gekroond! Ontledig de hemel, als Jezus op geen andere wijze door erewachten omringd kan worden! Kom, alle zonen en dochters van Zijn grote gezin, en offer uzelf als een levend offer, als er geen ander offer is!
Wij allen zijn bereid – ik spreek voor het heilige leger van Gods uitverkorenen – wij allen zijn door Zijn genade bereid Hem te volgen door watervloeden en door vlammen heen! Wij zijn bereid Hem alle eer die een hart bevatten kan, te geven. Wij zijn zowel bereid Zijn voeten te kussen als Zijn hoofd te kronen. Breng de koninklijke diadeem tevoorschijn en kroon Hem tot Heer over allen, vandaag en elke dag als Hij langsrijdt – totdat Hij het Koninkrijk terug zal geven aan God de Vader en Die Hem de gekroonde Koning der koningen en Heer der heren laat zijn.
3. Nu nog even naar een andere tekst, maar niet naar een andere preek. Het is uit het vierde vers uit het eerste hoofdstuk van het Lied van Salomo: ‘wij zullen ons verheugen en in U verblijden.’
God heeft de Koning verblijd en Zijn heiligen verblijden Hem. Laten ook wij ons verblijden. Maar laten wij erop letten dat onze blijdschap van de goede soort is. ‘Wij zullen ons verheugen en in U verblijden.’ De een is blij met zijn boerderij, de ander met zijn handel, die daar met zijn rijkdom, die vrouw met haar juwelen, de andere met haar schoonheid. ‘Wij zullen ons verheugen en in U verblijden.’
Maar waarin verblijden we ons? In Zijn liefde tot ons zullen wij, nauwkeuriger gezegd, ons verblijden. Herinnert u zich dat Jezus Christus tegen Simon Petrus zei: ‘Hebt u Mij meer lief dan dezen?’ (Joh. 21:15) Uitleggers vertalen dat op twee manieren. Sommigen denken dat Hij bedoelde: ‘Hebt u Mij meer lief dan dat u deze netten, deze visserij, deze aardse roeping van u liefheeft, met uw aardse vrienden erbij?’ Ik denk dat ik Jezus Christus deze morgen hoor spreken en Hij zegt: ‘Mijn volk. Ik heb u meer lief dan dezen.’
Hij wijst naar de geesten die eens rond Zijn troon stonden, engelen die hebben gezondigd. Zij vielen als bliksemflitsen uit de hemel en daar liggen ze in de vlammen. Christus zegt: ‘Ik had u meer lief dan dezen: dezen liet Ik vergaan, maar u heb Ik gered.’ Hij wijst naar de koningen en de prinsen van deze wereld, de grote, machtige en geleerde mensen en naar alle volken die in duisternis verkeren en zegt: ‘Ik heb u meer lief dan dezen. Ik gaf Ethiopië en Seba voor u.’
Dan kijkt Hij hoger en wijst Hij naar de hemel. Daar zitten de engelen voor de troon en Hij zegt: ‘Ik heb u meer lief dan dezen, want Ik verliet hun gezelschap voor u.’ Hij vraagt u dringend om naar hun harpen en hun liederen te luisteren en Hij zegt: ‘Ik heb u meer lief dan deze. Ik verliet al deze melodieën om uw zuchten tegemoet te treden.’ Ja, Hij wijst naar Zijn eigen troon, zo stralend van heerlijkheid dat de ogen van een sterveling er maar nauwelijks op durven rusten, en Hij zegt: ‘Ik had u meer lief dan deze, want Ik verliet de heerlijkheid van Mijn troon om u te redden met Mijn bloed.’ Heilige, wilt u zich niet bij mij voegen?
Zullen wij niet samen zeggen: ‘Zaligmaker, gezegend zij Uw onvergelijkelijke liefde! Wij zullen ons verheugen en in U verblijden!’
Sommige uitleggers lezen de tekst echter zo: ‘Hebt u Mij meer lief dan dezen?’ – ‘Hebt u Mij meer lief dan dat deze anderen Mij liefhebben?’ Jezus spreekt vandaag tot ons: ‘Ik heb u meer liefgehad dan dezen: uw moeder hield van u, groot was haar pijn toen u geboren werd en angstvallig verzorgde zij u toen zij u aan haar borst koesterde. Maar Ik heb u meer liefgehad dan deze. Uw broeders hielden van u, en uw zusters. Uit dezelfde ouders geboren, waakten zij met vreugde over u en zij waren altijd bereid u in tijden van nood te helpen, maar Ik heb u meer liefgehad dan dezen. Uw man houdt van u, houdt van u als van zijn eigen ziel, hij heeft u gekoesterd en had graag zijn eigen leven gegeven om u uw gezondheid terug te geven toen u ziek was.
Maar Ik heb u meer liefgehad dan deze. Uw kinderen hebben ook van u gehouden, zij klommen op uw knie en lachten naar u vanwege alle vriendelijkheid die u hun gaf. Zij hebben uw hoge leeftijd gesterkt en u hebt op hen als op een staf geleund, toen u van zwakte ging wankelen. Maar Ik heb u meer liefgehad dan dezen. En u hebt een kameraad gehad die u verblijdde, een lieve vriend die vanaf uw jeugd met u was en die zich nooit van u heeft afgekeerd. U had uw vertrouwelingen en uw bekenden, die met u naar het huis van God opgingen en die onderweg blijmoedig met u spraken. Maar Ik heb u meer liefgehad dan dezen.’ Het is alsof ik Hem tegen mij hoor zeggen: ‘Er zijn er in deze gemeente die hun eigen ogen voor u zouden uitrukken en aan u zouden geven.
Zij hebben u lief want u bent hun geestelijke vader, maar Ik heb u meer liefgehad dan dezen.’ Hij wijst naar alle goede mensen die ooit geprobeerd hebben u te onderwijzen, naar al degenen die u getroost hebben en die u vreugde hebben gegeven, naar al de helpers die u bijstonden op de weg naar de onsterfelijkheid en Hij zegt: ‘Ik heb u meer liefgehad dan dezen.’
Welaan, als Zijn liefde zo onvergelijkbaar is als dit, dan zullen we ons verheugen en in Hem verblijd zijn. Ik heb niets anders om mij in te verblijden, de Heere weet het. Ik kan mij niet in mijzelf verblijden, er zijn zoveel zonden en zoveel twijfels, maar ik zal mij verheugen en mij in Hem verblijden als Hij mij zo liefheeft. Hij heeft Zijn werk voor mij volbracht, mij een volmaakte gerechtigheid gegeven, mij gewassen in Zijn bloed. Zijn kleed afgenomen om mij te kleden, Zijn leven gegeven om mij te laten leven. Hij is het graf ingegaan om mij eruit te halen en Hij heeft gezegd dat ik spoedig met Hem op de troon boven de wolken zal zitten.
Ik zal mij verheugen en in Hem verblijden. Toen koning Salomo werd gekroond, verheugde heel het volk zich. Zullen wij dan treuren als Christus op Zijn troon zit? Laat het zwaarste hart nu opspringen en als u morgen weer uw lasten moet dragen, gooi ze vandaag toch af! ‘Wij zullen ons verheugen en in U verblijden.’
Ik wil niet dat er vanmorgen één christen de zijbeuken uitgaat zonder enig licht van de hemelse helderheid op zijn wangen, zonder enkele noten van de hemelse muziek in zijn oren. ‘O ja!’ zegt de christen, ‘dat zal ik. Het kruis is zwaar, maar ik die eronder loop, zal hopen. De oven is heet, maar ik zal erin zingen. De weg is ruw, maar ik zal hem met lichte voetstappen betreden, want ik zal mij verheugen en verblijden in Hem Die mij liefgehad heeft en Zichzelf voor mij gegeven heeft.’
Wel, u ziet, er is een blijde Christus in de hemel en een blijde Kerk op aarde. Daar is Christus, gezalfd door Zijn Vader, hier is Zijn volk, dat in die zalving deelt. Hier is Christus Die u blijdschap geeft en u geeft Christus blijdschap. Vervul de aarde met vreugde en de sterrenhemel met blijdschap. Hef de ladder van uw gezangen op. Laat, terwijl de onderkant op de aarde staat, de top tot in de hemel reiken. En u, engelen van God, heb vandaag gemeenschap met God en met ons door de vreugde en de vrede die de Vader ons geeft, als wij ons verheugen en in Hem verblijden.
Ik wilde dat elk van u dit onderwerp begreep, maar sommigen weten er helemaal niets van. Bedenk dat er nergens vreugde is dan in Christus. Alle vreugde die u elders krijgt, is maar een armzalige schijnvertoning. Jezus Christus moet u hebben, en wie in Hem gelooft, zal niet verloren gaan maar het eeuwige leven hebben.
De Heere geve u Zijn zegen, om Jezus’ wil.
Amen.