Over mijn voorouders.
Smiles, één van de beste schrijvers uit onze tijd, heeft een boek geschreven over de Hugenoten, dat zeer boeiend van stijl en uiterst belangrijk van inhoud is. Het zou met de grootste aandacht gelezen moeten worden door iedere staatsman in Europa, vooral door hen, in wie nog de zucht sluimert tot vervolging om der gerechtigheid wil, want beter dan alles wat hierover geschreven en gedrukt werd, stelt dat boek het grote feit in het licht, dat verdrukking van het geweten nadelig is voor de staat.
Velen van de Vlaamse, Hollandse en Franse Protestanten, door vervolging uit hun vaderland verdreven, vonden een toevluchtsoord in Engeland. Natuurlijk vestigde zich een groot aantal van dezen in de zuidelijke en oostelijke graafschappen, doch anderen trokken naar de middengraafschappen, ja zelfs naar Schotland en Ierland. Smiles zegt, dat Colchester uitermate toenam in bloei en voorspoed tengevolge van de vestiging der Vlaamse wevers in deze plaats.
In 1609 werden er 1300 Walen en andere personen van vreemde oorsprong gevonden. Hij vermeldt ook, dat in vele steden, waar de réfugié’s zich metterwoon gevestigd hadden, “de ambachtslieden hun weefgetouwen opsloegen, en allerlei soorten van laken vervaardigden, die gerede aftrek vonden”. Deze opmerking interesseert mij in het bijzonder, omdat ik in mijn jeugd in Essex zoveel over deze tak van nijverheid gehoord heb. Ik denk, dat onze voorvaderen arme, eenvoudige wevers zijn geweest, maar veel liever zou ik afstammen van iemand, die om des geloofs wil vervolging heeft geleden, dan het bloed van alle keizers in mijn aderen te hebben.
Een naamgenoot en wellicht een voorvader, Job Spurgeon, van Dedham, heeft beide in zijn bezittingen en in zijn persoon geleden, “om het getuigenis van een goed geweten”, zoals het in het verhaal van de Kwakers heet. In 1677 werd beslag gelegd op zijn goederen, en een gedeelte ervan verbeurd verklaard, omdat hij de afgrijselijke misdaad had begaan, een vergadering der Nonkonformisten bij te wonen te Dedham!
Zes jaar later werd van hem en drie andere godvruchtige mannen wegens een soortgelijke overtreding “borgstelling geëist voor hun goed gedrag”; en daar zij dit weigerden, werden zij naar de gevangenis teruggezonden, waar drie van hen midden in de winter, die toen uitermate streng en koud was, vijftien weken lang op stro lagen; maar de vierde, Job Spurgeon, die te zwak was om zich neer te leggen, heeft het grootste deel van die tijd op een stoel doorgebracht.
In mijn dagen van ziekte en lijden heb ik mij vaak die hedendaagse Job voorgesteld in de gevangenis te Chelmsford, en dan heb ik God gedankt, dat ik dezelfde naam droeg als deze vervolgde Spurgeon van vóór tweehonderd jaar. Zo ver ik kan nagaan was deze Kwaker uit Essex de grootvader van mijn overgrootvader, en soms gevoel ik de schaduw van zijn breedgerande Kwakerhoed over mij komen. “Genade is geen erfgoed”, maar toch – de Heere schept er behagen in om te zegenen tot in het duizendste geslacht.
Er is een lieflijke gepastheid in het overgaan van heilige trouw van grootvader op vader, en van vader op zoon. Het is mij lief te weten, dat ik God dien van ‘mijn voorouders af’. Ik kan een terugblik werpen op vier geslachten en zien, dat het Gode behaagd heeft het gebed te verhoren van de vader van onze grootvader, die God placht te smeken, dat zijn kinderen tot in het laatste geslacht voor Zijn aangezicht mochten leven; en God heeft het huis nooit verlaten, het heeft Hem behaagd de een na de ander ertoe te brengen Zijn Naam te vrezen en lief te hebben.
Het heeft mij vermaakt, toen ik las, dat een vriend in China betreffende mijn naam geschreven heeft: „De Chinezen kunnen de naam „Spurgeon” niet goed uitspreken, en zo noemen wij hem dan in deze streken: „SzePah-ng”, d.i. “de opvolger of voortzetter van honderd deugden”. Het woord “honderd” wordt in het Chinees gebruikt om een onbepaald getal uit te drukken”. Mijn godvruchtige voorouders bezaten veel meer dan honderd deugden, en ik ben God zeer dankbaar voor de genade, die mij bekwaam gemaakt heeft er één of enige van voort te zetten.
Ik bemerk hoe bijzonder de Heilige Geest er voor zorgt, dat een godvruchtige niet verward zal worden met een ongodvruchtige. Melding makende van één van de Twaalve, zegt Hij: “Judas…. niet de Iskariot” (Johs. 14:22). Er waren twee apostelen, die Judas heetten, de één, die onze Heere heeft verraden, en de ander, die de Brief van Judas heeft geschreven. Sommigen van ons, de naam Judas lezende, zouden wellicht gezegd hebben: „O!, het was de verrader, Judas Iskariot, die deze vraag stelde!” Maar de Heilige Geest wilde niet, dat deze vergissing begaan zou worden.
Dit moet ons leren, dat het geen ijdele wens is, als wij begeren, dat onze naam onbezoedeld aan het nakomelingschap overgeleverd zal worden. Wij behoorden allen te streven naar een vlekkeloos karakter; het moet onze begeerte zijn, dat in ons de belofte vervuld zal worden: “De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn.” Ik zou niet graag willen, dat mijn naam genomen werd voor die van een misdadiger, die op het schavot is gestorven. Ik zou niet wensen, dat mijn naam, al was het ook maar bij vergissing, in de kalender der eerloosheid werd gevonden.
Hoezeer ik heden ten dage ook verkeerd voorgesteld word, eens zal het geweten worden, dat ik er eerlijk naar gestreefd heb mijn Meester te verheerlijken.
Mijn tweede doopnaam – Haddon – bracht mij dikwijls mijn godvruchtige voorouders in herinnering. Toen ik zulk een menigte van checks ten behoeve van het Seminarie en van het Weeshuis had te tekenen, heb ik wel eens gewenst, dat mijn vader mij niet zo vele namen had geschonken, en ik heb er mij wel voor gewacht om mijn zonen een soortgelijke reden tot klagen te geven, want ze heten eenvoudig Charles en Thomas. Evenwel, er is zulk een lieflijke geschiedenis aan die naam “Haddon” verbonden, dat ik blij ben, dat hij mij werd gegeven.
Eer mijn grootvader predikant werd, heeft hij gedurende vele jaren een winkel gedreven. Onder andere verkocht hij ook kaas, die hij van een grossier in deze zo nuttige waar placht te kopen. Eens zei een vriend, Haddon genaamd, tot hem: “Mijnheer Spurgeon, ge moest naar de grote kaasmarkten te Derby en Leicester gaan, om daar uit de eerste hand uw inkopen te doen, dit zou veel voordeliger voor u zijn”.
“O”, zei mijn grootvader, “dat kan ik niet doen, want daar heb ik geen geld genoeg voor”. „Dat behoeft u niet in de weg te staan”, antwoordde de edelmoedige man; „waarschuw slechts wanneer de eerstvolgende markt wordt gehouden, dan zal ik u het geld voorschieten, en ge kunt het mij teruggeven, als ge de kaas verkocht hebt. Ik heb zulk een vertrouwen in uw christelijke rechtschapenheid, dat ik u zeer gaarne op die manier wil helpen”.
En zo kocht grootvader dan de kaas en verkocht ze met goede winst; en toen ging hij naar zijn vriend, die hem het geld geleend had. En nu komt het merkwaardigste van de geschiedenis. Toen de som betaald was, vroeg grootvader hoeveel hij nog aan rente verschuldigd was; maar die het geleend had, antwoordde: „O, Mijnheer Spurgeon, dat is niet mijn manier om zaken te doen! Ik had dat geld renteloos in de kast liggen, en gij hebt me een grote dienst bewezen door het op zulk een goede en nuttige wijze uit te zetten, daarom wil ik u 5 procent geven voor de moeite, die ge genomen hebt, om het zo goed voor mij te plaatsen, en als er weer kaasmarkt wordt gehouden, dan wens ik, dat ge op dezelfde voorwaarden weer uw inkopen gaat doen”.
Deze zeer bijzondere schikking heeft voortgeduurd tot de hulp van die brave man niet meer nodig was; en toen aan mijn grootvader daarna een zoon geboren werd, heeft hij hem ter herinnering aan zijn edele vriend de naam Haddon gegeven. Die zoon was mijn oom Haddon, die in mijn jeugd de Psalmen en Gezangen placht op te geven in het kerkje te Stamboume. En toen aan mijn vader een zoon geboren werd, gaf hij hem de namen Charles Haddon Spurgeon. En zonder dat ik er ook maar de wens toe te kennen gegeven heb, hebben William Olney en zijn vrienden in Bermondsey die naam “vereeuwigd”, door hun prachtig zendingshuis “Haddon-zaal” te noemen. Het is mij altijd, alsof deze aanéénschakeling van omstandigheden een nieuw voorbeeld oplevert van de belofte der Schrift: “De rechtvaardige zal in eeuwige gedachtenis zijn”.