Een preek uitgesproken op zondag 11 mei 1890, door C.H. Spurgeon in de Metropolitan Tabernacle.
U bent opgevaren naar omhoog, U hebt gevangenen weggevoerd, U hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen, ja, ook aan opstandigen: om bij U te wonen, HEERE God! Psalm 68:19
De heuvel van Sion was uit de handen van de Jebusieten genomen. Zij hadden deze lange tijd in bezit gehouden, zelfs nadat de rest van het land reeds was onderworpen, maar uiteindelijk wist David Sion op hen te veroveren. Dit was de berg die van oudsher door de HEERE was aangewezen als de plaats voor de tempel. Daarom bracht David, onder gezang en vreugdegeroep, de ark vanuit het huis van Obed-Edom naar de plaats waar zij zou blijven staan. Dit zijn de letterlijke feiten waarop de tekst is gebaseerd. Wij hoeven niet te zoeken naar een vergezochte spirituele interpretatie, want wij kunnen eenvoudigweg verwijzen naar Efeziërs 4:8, waar Paulus, meer de betekenis dan de letterlijke bewoordingen citerend, zegt: ‘Toen Hij opvoer in de hoogte, nam Hij de gevangenis gevangen en gaf Hij gaven aan de mensen.’ Een soortgelijke betekenis vinden wij in Kolossenzen 2:15: ‘En nadat Hij de overheden en machten ontwapend had, heeft Hij hen openlijk tentoongesteld en over hen getriomfeerd.’ Niet misleid door de dwaallichten van de verbeelding, maar geleid door het heldere licht van het onfeilbare Woord, zien wij hoe wij deze tekst kunnen uitleggen. In de woorden van David horen wij een toespraak tot onze Heere Jezus Christus, met betrekking tot Zijn verheffing in heerlijkheid: ‘U bent opgevaren naar omhoog, U hebt gevangenen weggevoerd, U hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen, ja, ook aan opstandigen: om bij U te wonen, HEERE God!’
Onze Verlosser is neergedaald toen Hij als kind in de kribbe van Bethlehem kwam, en daalde nog verder af toen Hij een Man van smarten, vertrouwd met ziekte werd. Hij vernederde Zich nog dieper door gehoorzaam te zijn tot in de dood, ja, de dood aan het kruis, en daalde zelfs nog verder af toen Zijn lichaam in het graf werd gelegd. De apostel zegt terecht: ‘Nu Hij is opgevaren, wat betekent dit anders dan dat Hij ook is neergedaald in de lagere delen van de aarde?’ Zijn afdaling was lang en donker; er was geen diepte van vernedering, verzoeking of ellende die Hij niet heeft doorstaan. Omdat Hij in de plaats van zondaars stond, daalde Hij zo diep af als de gerechtigheid vereiste van hen die het gewaagd hadden Gods wet te overtreden. De diepste afgrond van verlatenheid hoorde Hem roepen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ Hij lag neer in het graf, maar Zijn gezicht was naar boven gericht, want Hij zou geen ontbinding zien.
Op de derde dag verliet Hij het graf en stond op tot het licht van de levenden. Daarmee begon Zijn glorieuze opgang. Om de werkelijkheid van Zijn opstanding te bewijzen, verbleef Hij ongeveer veertig dagen op aarde en verscheen aan vele getuigen. Maria Magdalena en Jakobus zagen Hem afzonderlijk; de elf discipelen zagen Hem gezamenlijk; de twee op de weg spraken met Hem; vijfhonderd broeders zagen Hem tegelijk. Hij gaf onweerlegbare bewijzen van Zijn lichamelijke opstanding, bewijzen die tot op de dag van vandaag als historische feiten gelden. Hij at een stuk geroosterde vis en honingraat om te tonen dat Hij geen geest was. Hij zei tot de apostelen: ‘Raak Mij aan en zie, want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals u ziet dat Ik heb.’ Iemand legde zijn vinger in de littekens van de spijkers en stak zelfs zijn hand in Zijn zijde. Hun twijfels werden gebruikt om het bewijs nog overtuigender te maken. Dat Jezus was gestorven, stond buiten kijf door de lanssteek; en dat Hij in lichamelijke vorm leefde, werd evenzeer bevestigd door de aanraking van Thomas. Zonder enige twijfel is Christus Jezus opgestaan uit de dood, als de eersteling van hen die ontslapen zijn.
Nu dit alles volkomen duidelijk was geworden, brak het moment aan voor onze Heere om Zijn reis naar huis voort te zetten, om op te stijgen en terug te keren naar de heerlijkheid vanwaar Hij was gekomen. Vanaf ‘de berg die Olijfberg heet’, terwijl Zijn discipelen Hem omringden, ‘werd Hij opgenomen’ en een wolk onttrok Hem aan hun ogen’. Het verdere verloop van Zijn hemelse reis kunnen wij niet beschrijven; hier nemen verbeelding en geloof het over, en stellen wij ons voor hoe Hij opstijgt boven alle ons bekende sferen, ver boven alle denkbare hoogten.
Hij nadert de poorten van de hemel, en de dichter heeft ongetwijfeld gelijk wanneer hij over de engelen zegt:
‘Zij brachten Zijn wagen uit de hoogte
Om Hem naar Zijn troon te dragen;
Zij sloegen met hun triomfantelijke vleugels en riepen:
Het glorieuze werk is volbracht.’
‘Hef uw hoofden op, o poorten, ja, verhef ze, eeuwige deuren, opdat de Koning der ere binnengaat’ (Psalm 24:9). Hoe hoog onze Heere is opgevaren nadat Hij de parelpoort was gepasseerd, kan zelfs Paulus ons niet volledig beschrijven. Hij zegt slechts dat Christus ‘ver boven alle hemelen is opgevaren”’ (Efeziërs 4:10) en beschrijft Hem als ‘gezet aan Gods rechterhand in de hemelse gewesten, ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij’ (Efeziërs 1:20-21), en als ‘wonend in een ontoegankelijk licht’ (1 Timotheüs 6:16).
De mens Christus Jezus is teruggekeerd naar de plaats waar Zijn Godheid vandaan kwam. U bent de Koning der glorie, o Christus! U bent de eeuwige Zoon van de Vader! U zetelt voor altijd in de hoogste hemel, op de troon, omgeven door alle heerlijkheid en bekleed met alle macht, Koning der koningen en Heere der heren. Aan Uw Naam brengen wij in nederigheid onze halleluja’s, nu en tot in eeuwigheid.
I. Nu, met betrekking tot de tekst zelf, die handelt over de hemelvaart van onze immer gezegende Heer, willen wij allereerst benadrukken dat DE TRIOMF VAN ONZE HEERE BEKRACHTIGD WERD DOOR ZIJN HEMELVAART.
Hij kwam naar deze wereld om de strijd aan te gaan met de vijanden van God en de mens. Het was een immense strijd, niet tegen vlees en bloed, maar tegen geestelijke boosheden en kwade machten. Onze Heere streed tegen de zonde, de dood, de hel, de haat tegen God en de liefde voor de leugen. Hij kwam naar deze aarde als onze Kampioen. Voor u en voor mij, geliefden, ging Hij het gevecht aan en worstelde Hij tot het uiterste, zodat Zijn zweet werd als grote druppels bloed; ja, ‘Hij heeft Zijn ziel uitgestort in de dood’ (Jesaja 53:12,). Nadat Hij de strijd had volbracht, verkondigde Hij Zijn overwinning door op te stijgen naar de troon van de Vader.
Nu was Zijn afdaling voltooid. Hij hoefde niet langer te blijven onder hen die Hem verachtten. Schande, lijden, godslastering en smaad zijn nu ver achter Hem gelaten. De zon is opgegaan; de duisternis van de nacht is verdwenen. Hij is opgevaren, buiten het bereik van de spottende Sadduceeën en de beschuldigende Farizeeën. De verrader kan Hem niet meer kussen, Pilatus kan Hem niet meer geselen, Herodes kan Hem niet meer bespotten. Hij is ver verheven boven het bereik van priesterlijke spot en vulgaire grappen.
‘Geen wrede speer,
Geen kruis en spijkers meer;
De hel beeft voor Zijn aangezicht,
De hemelen aanbidden Hem.’
Nu was ook het werk van onze Heere volbracht. Wij mogen er zeker van zijn dat het doel van Zijn liefde veilig is gesteld, anders zou Hij niet zijn teruggekeerd naar Zijn rustplaats. De liefde die Hem hierheen bracht, zou Hem hier hebben gehouden indien niet alles wat nodig was voor onze redding volledig was volbracht. Onze Heere Jezus is geen plotselinge enthousiasteling die overhaast een onderneming begint om vervolgens te verslappen voordat deze voltooid is. Hij laat een werk dat Hij eenmaal is begonnen, niet onafgemaakt. Omdat Hij kon zeggen: ‘Ik heb het werk volbracht dat U Mij gegeven hebt om te doen’ (Johannes 17:4), en vervolgens is opgevaren naar de Vader, durf ik met zekerheid te stellen dat alles wat nodig was om de machten der duisternis te overwinnen, door Hem volbracht en doorstaan is; alles wat vereist werd voor de redding van Zijn verlosten, is volledig tot stand gebracht. Wat het plan ook was met de dood van Christus, het zal volledig worden uitgevoerd; want indien Hij de voltooiing ervan niet verzekerd had, zou Hij niet zijn teruggekeerd.
Ik geloof niet in een verslagen en teleurgestelde Verlosser, noch in een goddelijk offer dat zijn doel niet bereikt. Ik geloof niet in een verzoening die bewonderenswaardig groot is, maar dodelijk ondoeltreffend. Het verheugt mij mijn Heere te horen zeggen: ‘Alles wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen’ (Johannes 6:37). Wat het doel van de Christus van God ook was in het grote gebeuren van het kruis, het moet volledig worden volbracht; het is nauwelijks eerbiedig om zelfs maar een gedeeltelijke mislukking te veronderstellen. Jezus heeft ervoor gezorgd dat Zijn werk op geen enkel punt zal worden gedwarsboomd. Niets van al Zijn beloften is onvolbracht gebleven. ‘Het is volbracht’ (Johannes 19:30) is van toepassing op elk onderdeel van het Goddelijke werk; en daarom is Hij opgevaren naar de hemel. Er zijn geen losse draden in het kleed van Christus. Nogmaals, de liefde die onze Heere hierheen bracht, zou Hem hier hebben gehouden, indien Hij niet absoluut zeker was geweest dat al Zijn werk en strijd voor onze verlossing volledig was volbracht.
Verder, nu wij hier het einde van de vernedering van onze Heere en de voltooiing van Zijn werk aanschouwen, dienen wij te beseffen dat Zijn hemelvaart naar de Vader ook een symbolische betekenis heeft. Iedere gelovige is met Hem opgewekt en heeft deel aan het erfdeel. Toen Hij opstond en hoog opvoer, wees Hij ons de weg. Uiteindelijk zal Zijn volk met de Heere worden opgenomen in de lucht, en zo zullen zij voor altijd bij de Heere zijn (vgl. 1 Thessalonicenzen 4:1). Hij heeft een trap gemaakt voor Zijn heiligen om op te klimmen naar hun gelukzaligheid, en Hij heeft deze zelf betreden om ons te verzekeren dat de nieuwe en levende weg voor ons openstaat. Bij Zijn hemelvaart nam Hij al Zijn volk met zich mee. Zoals Levi in de lendenen van Abraham was toen Melchizedek hem ontmoette, zo waren alle heiligen in de lendenen van Christus toen Hij ten hemel voer.
Niemand van hen zal nalaten te komen waar het Hoofd is binnengegaan, anders zou Jezus het Hoofd zijn van een onvolmaakt en verminkt lichaam. Hoewel u geen ander middel hebt om tot de heerlijkheid te komen dan het geloof in Jezus, zal die weg u daar zonder mankeren brengen. Hij zal niet alleen niet in de heerlijkheid zijn en ons achterlaten, maar Hij kan dat ook niet, omdat wij één zijn met Hem; en waar Hij is, moet ook Zijn volk zijn. Wij zijn in de hoogste heerlijkheid in Jezus als onze vertegenwoordiger, en door het geloof worden wij samen met Hem opgewekt en samen gezet in de hemelse gewesten, zelfs in Hem (vgl. Efeziërs 2:6).
Onze Heere is opgevaren naar de hoogste hemel. Ik heb dit reeds eerder gezegd, maar ik herhaal het graag, opdat u dit wezenlijke punt niet zult missen: onze Heere Jezus bevindt Zich niet op een ondergeschikte plaats in het land der heerlijkheid. Hier op aarde was Hij een dienaar, maar daar is Hij dat niet. Weliswaar pleit Hij nog steeds voor ons, doch Zijn huidige voorspraak gaat niet gepaard met inspanning, roep of tranen. Hij pleit met gezag. Hij is een priester op Zijn troon, die Zijn pleidooi combineert met de autoriteit van Zijn persoonlijke verdiensten. Zoals Hij zelf zegt: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’ (Mattheüs 28:18); daarom is Hij ook in Zijn voorbede voor ons verheerlijkt. Hij is Heer over alle plaatsen en over alles; Hij bestuurt het wiel van de voorzienigheid en leidt de vlucht van de engelen; Zijn koninkrijk heerst over alles. Hij is verheven boven elke naam die genoemd wordt, en alle dingen zijn aan Hem onderworpen. O, wat een Christus hebben wij om op te vertrouwen en lief te hebben!
Daarom worden wij in de tekst opgeroepen om veel te denken aan Zijn gezegende Persoon. Wanneer wij spreken over wat Christus heeft gedaan, moeten wij niet alleen denken aan het werk, maar nog meer aan de Werker. Wij mogen de Weldoener niet vergeten te midden van de weldaden die wij door Hem ontvangen. Let goed op hoe David het zegt. Voor hem is de Heere de eerste en de belangrijkste. Hij ziet Hem, hij spreekt tot Hem: ‘U bent opgevaren naar omhoog, U hebt gevangenschap gevangen genomen, U hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen’ (Psalm 68:19). Drie keer spreekt hij Hem aan met het persoonlijke voornaamwoord ‘U’. Overdenk het feit dat Hij, de Zoon van David, die omwille van ons naar de aarde kwam, in een kribbe lag en aan de borst van een vrouw werd gevoed, nu is opgevaren naar de hemel, naar de oneindige heerlijkheid. Hij die de vermoeiende wegen van Palestina bewandelde, regeert nu als Koning in Zijn paleis. Hij die zuchtte, hongerde, huilde, bloedde en stierf, is nu boven alle hemelen.
Zie uw Heere aan het kruis – aanschouw de vijf verschrikkelijke wonden en alle schandelijke geseling en bespotting die Hem werden aangedaan! Zie hoe dat gezegende lichaam, door de Heilige Geest bereid tot woning van de tweede Persoon van de aanbiddelijke Drie-eenheid, zo werd mishandeld! Maar aan dit alles is een einde gekomen. ‘U bent opgevaren naar omhoog.’ Hij die de schande van de aarde was, is nu het wonder van de hemel. Ik zag U in het graf liggen, in linnen doeken gewikkeld en met specerijen gebalsemd, maar U bent opgevaren naar de hoge hemel, waar de dood U niet meer kan raken. De Christus die hier werd begraven, zit nu op de troon. Het hart dat hier werd gebroken, klopt nu in Zijn borst, even vol liefde en nederigheid als toen Hij onder de mensen verkeerde. Hij is ons niet vergeten, want Hij is Zichzelf niet vergeten, en wij zijn een deel van Hemzelf. Hij denkt nog steeds aan Golgotha en Gethsemane. Zelfs wanneer u overweldigd wordt door de buitengewone pracht van Zijn verheven staat, geloof dan toch dat Hij een broeder blijft, geboren voor de nood.
Laten wij ons verheugen in de hemelvaart van Christus als het teken en het symbool van Zijn overwinning. Hij heeft Zijn werk volbracht. Als U de gevangenschap niet gevangen had genomen, o Christus, zou U nooit ten hemel zijn opgevaren; en als U geen verzoening voor de zonden van de mensen had bewerkt, zou U hier nog steeds lijden! U zou uw uitverkoren taak nooit hebben opgegeven als die niet volbracht was. Zo vastbesloten was U om mensen te redden, dat U, omwille van de vreugde die U te wachten stond, het kruis hebt verdragen en de schande hebt veracht (vgl. Hebreeën 12:2); en wij weten dat alles volbracht moest worden, anders zou U nog steeds bezig zijn met uw genadige werk. De stem van de hemelvaart spreekt: CONSUMMATUM EST – ‘Het is volbracht’ (Johannes 19:30).
II. Nu ik uw gedachten in deze richting heb geleid, wil ik u er ten tweede aan herinneren dat DE TRIOMF VAN DE HEERE DE NEDERLAAG VAN AL ONZE VIJANDEN HEEFT BEVESTIGD. ‘U hebt gevangenen weggevoerd’ (Psalm 68:19) is even zeker als ‘U bent opgevaren naar omhoog’.
Broeders, wij waren eens gevangenen – gevangenen van tirannen die ons leed berokkenden en ons spoedig de dood zouden hebben gebracht. Wij waren gevangenen van de zonde, gevangenen van satan, en daardoor gevangenen onder de geestelijke dood. Wij waren gevangen in allerlei begeerten en fantasieën van ons eigen hart: gevangenen van dwaling, gevangenen van bedrog. Maar de Heere Jezus Christus heeft de gevangenschap gevangen genomen. Dat is onze troost. Vergeet echter niet dat wij hopeloze gevangenen waren van al deze machten: zij waren te sterk voor ons en wij konden niet ontsnappen aan hun wrede slavernij.
De Heere Jezus heeft door Zijn glorieuze overwinning hier op aarde al onze tegenstanders overwonnen, en bij Zijn hemelvaart heeft Hij over hen allen gezegevierd en hen als trofeeën tentoongesteld. Dit beeld kan worden geïllustreerd door de triomftochten van de Romeinse veroveraars. Zij trokken langs de Via Sacra en beklommen het Capitool, terwijl zij de verslagen vorsten met gebonden handen achter hun strijdwagens voerden. Al die machten die u gevangen hielden, zijn door Christus overwonnen. In welke vorm uw geestelijke slavernij ook bestond, u bent er volledig van bevrijd, want de Heer Christus heeft hen gevangen genomen die u gevangen hielden. Zoals de Schrift zegt: ‘Want de zonde zal over u niet heersen’ (Romeinen 6:14). Wat satan betreft, onze Heere heeft zijn hoofd verbrijzeld onder Zijn hiel (vgl. Genesis 3:15). Ook de dood is overwonnen en zijn angel is weggenomen. De dood is niet langer de koning van de vrees: ‘De angel nu van de dood is de zonde, en de kracht van de zonde is de wet. Maar God zij dank, Die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus’ (1 Korinthe 15:56-57). Wat er ook was of is dat onze ziel kan onderdrukken en in slavernij kan houden, de Heere Jezus heeft het onderworpen en tot gevangene van Zichzelf gemaakt.
Wat betekent dit voor ons? Wel, voortaan is de macht van al onze tegenstanders gebroken. Wees moedig, christenen! U kunt uw weg naar de hemel vervolgen, want de vijanden die u de doorgang versperden, zijn reeds verslagen op het slagveld. Zij dragen de tekenen van de moed van uw Leider. Het is waar dat de kudde van de Heer te zwak is om zichzelf een weg te banen, maar luister: ‘De Doorbreker trekt voor hen uit; zij breken door, trekken door de poort en gaan daardoor uit; hun Koning gaat voor hen uit, de HEERE gaat aan de spits’ (Micha 2:13). De schapen kunnen veilig volgen waar de Herder de weg baant. Wij hoeven slechts die hemelse voeten te volgen, eens doorboord, en geen van onze stappen zal wankelen. Gaat voort, soldaten van Jezus, want uw Aanvoerder roept: ‘Volg Mij!’ Zou Hij u ooit naar het kwaad leiden? Heeft Hij niet gezegd: ‘Op een leeuw en een adder zult u treden, een jonge leeuw en een slang zult u vertrappen’ (Psalm 91:13)? Uw Heere heeft Zijn voet gezet op de nek van uw vijanden: u strijdt tegen reeds verslagen vijanden. Wat een bemoediging moet deze glorieuze hemelvaart van Christus zijn voor elke beproefde gelovige!
Bedenk bovendien dat de overwinning van onze Heere Christus tevens de overwinning is van allen die in Hem zijn. Zoals geschreven staat: ‘En Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en de vrouw, en tussen uw nageslacht en haar Nageslacht; Dit zal u de kop vermorzelen, en u zult Het de hiel vermorzelen’ (Genesis 3:15). Het zaad van de vrouw is in de eerste plaats de Heere Jezus, maar omvat ook allen die met Hem verbonden zijn. Nog altijd zijn er twee zaden in de wereld: het zaad van de slang, dat geen deel zal hebben aan deze rust, en het zaad van de vrouw, ‘die niet uit bloed, niet uit de wil van het vlees, en ook niet uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn”’ (Johannes 1:13). In dezen is het levende en onvergankelijke zaad, ‘dat leeft en blijft tot in eeuwigheid’ (1 Petrus 1:23).
Jezus, onze Heere, vertegenwoordigt hen in alles wat Hij doet – zij stierven in Hem, werden in Hem begraven, zijn in Hem opgewekt, en op de dag van Zijn triomf hebben zij in Hem de gevangenschap gevangen genomen. Wanneer ik zie op de grote strijd die nu in de wereld woedt, vervult mij dat met vreugdevol vertrouwen. Wij strijden tegen het pausdom, tegen de islam, tegen afgoderij in haar meest gruwelijke vormen; maar de strijd is in wezen reeds gewonnen. Wij worstelen met de vreselijke ontrouw die als een kanker aan het lichaam van de kerk knaagt, en onze geest bezwijkt soms als wij de verschrikkingen van deze bijna burgeroorlog overzien. Hoe vaak zuchten wij omdat de strijd niet verloopt zoals wij zouden wensen! Toch is er geen reden tot wanhoop. God heeft geen haast zoals wij. Hij woont in de rust van de eeuwigheid en is niet de prooi van angst, zoals wij.
Wij lezen over de menigte die voedsel nodig had, dat Jezus Filippus vroeg: ‘Waar zullen wij broden kopen, zodat deze mensen kunnen eten?’ – ‘Maar dit zei Hij om hem op de proef te stellen, want Hij wist Zelf wat Hij zou gaan doen’ (Johannes 6:5-6,). Zo stelt de Heere vandaag Zijn trouwe volgelingen wellicht vele vragen, en ‘In de gelederen van Ruben waren de overleggingen van het hart groot‘ (Richteren 5:15), maar Hij weet wat Hij zal doen, en wij mogen ons hoofd gerust op Zijn borst leggen. Ook al vertelt Hij ons niet hoe Hij Zijn doel zal bereiken, Hij zal zeker niet falen. Zijn zaak zal overwinnen, want hoe zou de Heere ooit overwonnen kunnen worden? Een verslagen Christus! Wij hebben niet geleerd zo te lasteren, dus verwerpen wij die gedachte. Nee, broeders, door Zijn bloedende handen en voeten heeft Hij de strijd gewonnen. Door Zijn zijde, geopend tot aan het hart, weten wij dat Zijn hart onwankelbaar voor ons klopt. Vooral door Zijn opstanding en Zijn verhoging aan de troon van God heeft Hij de overwinning van Zijn waarheid, de overwinning van Zijn kerk, en de overwinning van Zichzelf onmiskenbaar verzekerd.
III. Laten wij ten derde opmerken dat DE TRIOMFANTE HEMELVAART VAN ONZE HEER WERD GEVIERD MET GESCHENKEN. Het was in het Oosten gebruikelijk om na een overwinning geschenken uit te delen, zoals het lied van Debora beschrijft. In het oude Rome strooiden triomferende generaals geld uit onder het volk. Soms leek het alsof iedereen in de stad rijk werd door zijn deel van de buit van de overwonnen vorsten. Zo ontving onze Heere, toen Hij ten hemel voer, geschenken voor de mensen en deelde Hij overvloedig uit.
De psalm zegt: ‘U hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen’ (Psalm 68:19). In het Hebreeuws staat: ‘U hebt geschenken ontvangen in Adam’ – dat wil zeggen, in de menselijke natuur. Onze Heere Jezus Christus bezat alles als Heere, maar als Mens, als Middelaar, heeft Hij gaven ontvangen van de Vader. Zoals geschreven staat: ‘De Koning nu der eeuwen, de onvergankelijke, de onzichtbare, de alleen wijze God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen’ (1 Timotheüs 1:17). De eeuwige Koning heeft Zijn zegevierende Generaal een deel gegeven bij de groten, en Hij heeft bepaald dat Hij de buit zal verdelen met de sterken (vgl. Jesaja 53:12). Dit waardeert onze Heere, want Hij spreekt over alles wat de Vader Hem gegeven heeft met de zekerheid dat Hij het zal bezitten.
Wanneer Paulus deze passage aanhaalt, zegt hij: ‘Daarom zegt Hij: Toen Hij opvoer in de hoogte, nam Hij de gevangenis gevangen en gaf Hij gaven aan de mensen’ (Efeziërs 4:8). Heeft Paulus de tekst verkeerd geciteerd? Ik meen van niet. Hij citeerde waarschijnlijk uit de Griekse vertaling van het Oude Testament. Maar past deze Griekse versie dan bij de Hebreeuwse? Zeker, want zoals Dr. Owen opmerkt, kan het woord dat met ‘ontvangen’ is vertaald, ook worden weergegeven als ‘geven’. En zelfs als dat niet het geval zou zijn, is het voor Christus gelijk om voor mensen te ontvangen als om aan mensen te geven, want Hij ontvangt nooit voor Zichzelf, maar geeft alles onmiddellijk door aan degenen die in Hem zijn. Paulus richt zich op de diepere betekenis van de passage en geeft ons de kern ervan. Hij beoogt niet een letterlijke weergave, maar vat de diepste les samen. Onze Heere Jezus Christus bezit niets dat Hij niet aan Zijn kerk schenkt. Hij heeft Zichzelf voor ons gegeven en blijft Zichzelf aan ons geven. Hij ontvangt de gave, maar fungeert slechts als doorgeefluik waardoor de genade van God tot ons komt. ‘Want het heeft de Vader behaagd dat in Hem heel de volheid wonen zou’ (Kolossenzen 1:19), en ‘uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, en wel genade op genade’ (Johannes 1:16,).
Wat zijn nu deze grote gaven van de hemelvaart? Ik zeg dat zij allen samen de Heilige Geest zijn. Ik wil uw aandacht vestigen op de heilige Drie-eenheid die hier zichtbaar wordt. Hoe prachtig is het om te zien hoe de Drie-eenheid samenwerkt aan de redding van mensen! ‘U bent opgevaren naar omhoog’ – daar is Jezus Christus. ‘U hebt gaven ontvangen om uit te delen onder de mensen’ – daar is de Vader, die deze gaven schenkt. De gave zelf is de Heilige Geest. Dit is de grote vrijgevigheid van Christus’ hemelvaart, die Hij aan Zijn kerk heeft geschonken met Pinksteren. Zo ziet u de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, die gezamenlijk werken tot zegen van de mensen, tot overwinning op het kwaad en tot vestiging van gerechtigheid. O mijn ziel, verheug u in de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Een van de tekortkomingen van de moderne theologie is dat zij deze goddelijke Personen naar de achtergrond dringt, zodat zij nauwelijks worden genoemd in hun onderscheiden werken en ambten. De theologie die uw ziel werkelijk kan voeden, moet doordrenkt zijn van de Godheid en eeuwige lof brengen aan de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Geliefden, de gaven waarover hier gesproken wordt, zijn die welke door de Heilige Geest worden gebracht. ‘Maar wie drinkt van het water dat Ik hem zal geven, zal in eeuwigheid geen dorst meer krijgen. Maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een bron worden van water dat opwelt tot in het eeuwige leven‘ (Johannes 4:14). Ook zei Hij: ‘Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken’ (Johannes 7:37). We lezen verder dat Hij dit ‘zei over de Geest, Die zij die in Hem geloven, ontvangen zouden’ (Johannes 7:39). En: ‘Als u die slecht bent, uw kinderen goede gaven weet te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven aan hen die tot Hem bidden?’ (Lukas 11:13). Om de wereld voor Christus te winnen, hebben wij niets anders nodig dan de Heilige Geest, en juist in het uur van Zijn persoonlijke overwinning heeft Christus ons deze zegen verzekerd. Als de Heilige Geest ons gegeven is, bezitten wij in Hem alle wapens voor onze heilige strijd.
Let er goed op dat, volgens Paulus, de gaven die onze Heere heeft gegeven, in mensen belichaamd zijn; want de Heilige Geest komt op de mensen die Hij heeft uitgekozen en werkt door hen zoals Hij wil. Daarom staat er geschreven: ‘En Hij heeft sommigen gegeven als apostelen, anderen als profeten, weer anderen als evangelisten, en weer anderen als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot het werk van dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus’ (Efeziërs 4:11-12). Niemand kan geacht worden door God aan de kerk te zijn gegeven in een van deze ambten, tenzij de Geest op hem rust. Allen op wie de Heilige Geest rust, zijn door God gegeven, ongeacht hun ambt. Het is onze taak om met grote vreugde de mannen te aanvaarden die zijn uitverkoren en gezalfd om in de Naam van de Heere te spreken, wie zij ook mogen zijn. ‘Want alles is van u: hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Kefas, hetzij de wereld, hetzij het leven, hetzij de dood, hetzij het tegenwoordige, hetzij het toekomende, alles is van u. En u bent van Christus, en Christus is van God’ (1 Korinthe 3:21-23). Paulus, Apollos, Kefas – zij zijn allemaal gaven van de opgestane Christus aan Zijn verlosten, tot opbouw en volmaking van de gemeente. De Heilige Geest maakt hen, in de mate waarin Hij in deze dienaren van God woont, tot kostbare zegeningen uit de hemel voor Zijn volk, en zij worden de instrumenten door wie de wereld wordt onderworpen aan de Heere Jezus Christus.
Deze gaven, gegeven in de vorm van mensen, zijn gegeven voor mensen. Kerken zijn er niet voor predikers, maar predikers voor kerken. Soms vrezen wij dat sommige broeders denken dat de samenkomsten van gelovigen zijn ingesteld om geestelijken een plaats te bieden, maar dat is beslist niet het geval. Mijn broeders in de gemeente, wij die uw voorgangers zijn, zijn uw dienaren om Christus’ wil. Onze regel is niet die van heerschappij, maar van liefde. Elke door God gezonden dienaar, als hij zijn plicht goed vervult, dient de bruid van Christus met liefdevolle ijver en verheugt zich erover de stem van de Bruidegom te horen. Ik zou willen dat u die over de dienaren van mijn Heer spreekt alsof zij rivaliserende artiesten zijn, ophoudt met het ontheiligen van de gaven van de opgevaren Koning. De verschillende gaven van degenen door wie de Heer Zijn kerk opbouwt, zijn allemaal door oneindige wijsheid zo ingedeeld, en het is aan ons om daar zo goed mogelijk gebruik van te maken.
Het vergelijken en tegen elkaar afzetten van de gaven van de Heere is zinloos. ‘Want wie maakt onderscheid tussen u? En wat hebt u dat u niet hebt ontvangen?‘ (1 Korinthe 4:7). Het is beter om te drinken uit de bron van Elim dan zich te verliezen in discussies over of die bron beter of slechter is dan die van Berseba of Sichar. De ene predikant is misschien beter voor u dan de andere, maar een andere is wellicht beter voor iemand anders dan degene die u verkiest. Zelfs de minst begaafde kan essentieel zijn voor een bepaalde groep mensen; veracht daarom niemand. Als God gaven schenkt, zult u die dan minachtend afwijzen en zeggen: ‘Dit vind ik goed, maar dat niet’? Heeft de Vader deze gaven aan Zijn Zoon geschonken, en heeft de Heilige Geest ze in verschillende aarden vaten gelegd, ‘opdat de alles overtreffende kracht van God zou zijn en niet uit ons’ (2 Korinthe 4:7), en zult u ze dan beoordelen? Nee, geliefden, de Heere heeft mij gezonden om Zijn Evangelie te prediken, en ik verheug mij dat ik omwille van u gezonden ben.
Ik smeek u om zoveel mogelijk van mij te profiteren door vaak te luisteren, door overvloedig geloof en door praktische gehoorzaamheid aan het Woord. Gebruik alle dienaren van God om zoveel mogelijk van hen te profiteren. Luister naar hen in gebed, niet om uw nieuwsgierigheid te bevredigen of om uw oren te strelen met mooie woorden, maar opdat u door het Woord van God Zijn Geest in uw hart zult voelen werken, geheel naar Zijn wil. Onze bekering, heiliging, vertroosting, onderwijzing en bruikbaarheid komen allen tot ons door de Heilige Geest, en die Geest zendt Zijn krachtige boodschappen door de mannen die Hij heeft aangewezen om Zijn mondstuk te zijn voor de mensen. Zie hoe wonderbaarlijk de hemelvaart van onze Heere was, waarbij Hij zo’n rijke en passende genade onder de mensenkinderen heeft uitgestort. Vanuit Zijn glorieuze verhevenheid boven alle hemelen zendt Hij herders, predikers en evangelisten, door wie de Heilige Geest krachtig werkt in hen die geloven. Door hen verzamelt Hij de verlosten en bouwt Hij hen op tot een gemeente tot Zijn eer.
IV. Ik wil nu de aandacht richten op allen die nog niet tot bekering zijn gekomen, want ik heb een buitengewoon blijde boodschap voor u. Tot u richt ik mij onder mijn vierde punt: DE OVERWINNING VAN ONZE HEER HEEFT EEN ZEER BIJZONDERE BETEKENIS.
‘U hebt gaven ontvangen om uit te delen onder de mensen, ja, ook voor de opstandigen, opdat de HEERE God bij hen zou wonen’. Niet voor engelen, niet voor duivelen, maar voor mensen – arme, gevallen mensen. Er staat niet geschreven ‘voor bisschoppen of predikanten’, maar ‘voor mensen’; en toch wordt er een bijzonder kenmerk genoemd. Wordt er in de tekst specifiek gesproken over ‘heiligen’, of over hen die hun kleding niet hebben bevlekt? Nee, daarvan lees ik hier niets. Wat een wonderlijke soevereiniteit schuilt er in de genade van God! Hij zal genadig zijn voor wie Hij genadig wil zijn; want in dit geval kiest Hij ervoor om juist degenen speciaal te noemen die u en ik wellicht zonder een woord zouden hebben overgeslagen: ‘ja, ook voor de opstandigen’.
Ik moet even pauzeren om mijn tranen te drogen. Waar zijn jullie, rebellen? Waar zijn degenen die hun hele leven in opstand tegen God hebben geleefd? Helaas! Jullie zijn openlijk in opstand gekomen tegen Hem: jullie hebben in jullie hart tegen Hem geraasd en met jullie mond tegen Hem gesproken. Sommigen hebben gezondigd als dronkaards, anderen hebben de wetten van reinheid, waarheid en eerlijkheid overtreden. Velen komen in opstand tegen het licht, schenden hun geweten en gehoorzamen het Woord niet – ook zij behoren tot de opstandigen. Dat geldt ook voor de hoogmoedigen, de toornigen, de luiaards, de godslasteraars, de ongelovigen en de onrechtvaardigen. Luister allen naar deze woorden en neem ze ter harte; en als zij uw hart niet breken met tedere dankbaarheid, dan bent u inderdaad hard. ‘Ja, ook voor de opstandigen.’
Toen onze Heere triomfantelijk naar huis voer, had Hij medelijden met de opstandigen. Toen Hij de hoogste plaats bereikte waar Hij kon komen, was Hij nog steeds de vriend van zondaars. Toen al Zijn pijn en verdriet werden beloond met eindeloze heerlijkheid, wendde Hij Zijn ogen tot degenen die Hem gekruisigd hadden en schonk Hij hun gaven.
Deze beschrijving geldt ook voor hen die tegen God in opstand zijn gekomen, hoewel zij ooit beleden trouwe onderdanen te zijn. Misschien spreek ik tot sommigen die zo ver zijn afgedwaald dat zij alle godsdienst hebben afgezworen en zijn teruggekeerd naar de wereld en haar zonden: dit zijn afvalligen van het geloof dat zij ooit beleden. Aan hen wil ik een woord van bemoediging geven, als zij zich tot de Heere willen bekeren. Ooit werd John Bunyan zwaar op de proef gesteld door de duivel. Hij beschrijft deze beproeving in zijn boek ‘Grace Abounding’. Hij dacht dat God hem had opgegeven en dat hij voor altijd was verstoten, maar toch vond hij hoop in deze tekst. Ik citeer:
‘Ik vreesde ook dat dit het merkteken was dat de Heere op Kaïn had gezet, namelijk voortdurende angst en beven onder de zware last van de schuld die hij op zich had geladen door het bloed van zijn broer Abel. Toen kronkelde en kromp ik ineen onder de last die op mij rustte, een last die mij zo onderdrukte dat ik niet kon staan, gaan of liggen, noch rusten of stil zijn. Toch kwam soms die uitspraak in mij op: ‘Hij heeft gaven ontvangen voor de opstandigen.’ Opstandigen, dacht ik, dat zijn toch zeker degenen die ooit onderworpen waren aan hun Vorst, maar die, nadat ze trouw hadden gezworen aan Zijn regering, de wapens tegen Hem hebben opgenomen; en dat, dacht ik, is precies mijn situatie. Ooit hield ik van Hem, vreesde ik Hem, diende ik Hem; maar nu ben ik een opstandige en heb ik Hem verraden. Maar toen zei ik: al zou Hij weggaan, dan heeft Hij toch gaven voor opstandigen; waarom dan niet voor mij?’
O, dat ik elk wanhopig hart zo zou kunnen laten redeneren! O, dat de Heilige Geest op dit moment dit argument in elke verontruste geest zou leggen: ‘Waarom dan niet voor mij?’ Kom naar huis, geliefde broeder, kom naar huis, want er zijn gaven voor de opstandigen; en waarom niet voor u? Ik weet dat u de tafel van de Heere hebt verlaten, maar de Heere van de tafel heeft u niet verlaten. Ik weet dat u, voor zover u kon, de Naam van Christus hebt verloochend en zelfs wenste dat u niet gedoopt was, maar dat kon niet, en de Heere kan u niet aan uw lot overlaten. Ik weet dat u ijverig kwaad hebt gedaan met beide handen, en misschien leeft u nu in een bekende zonde, en als u vandaag naar huis gaat, zult u die voor uw ogen zien. Niettemin, ik beveel u: keer onmiddellijk terug tot de Heere. Kom tot uw Heer en Verlosser, die nog steeds bidt: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’ (Lukas 23:34). Zie hoe Hij in Zijn glorie ‘gaven voor de mensen heeft ontvangen, ja, ook voor de opstandigen’. O mijn ziel, ik zeg u, omwille van uzelf, houd vast aan deze kostbare verklaring, want ook u bent een rebel geweest. Moge God geven dat al mijn broeders en zusters door dit dierbare woord bemoedigd worden en het met gelovig berouw en een heilige afkeer van de zonde ter harte nemen! Ik zou de woorden met sterren aan de hemel willen schrijven: ‘Ja, ook voor de opstandigen’.
V. Ik kom nu bij het vijfde punt: DE TRIOMFERENDE HEMELVAART VAN ONZE HEER VERZEKERT DE VOLTOOIING VAN ZIJN HELE WERK. Wat staat er geschreven? “’Opdat de HEERE God bij hen zou wonen’ (Psalm 68:19).
Toen onze Heere Christus voor het eerst op aarde kwam, verlangde Hij ernaar onder ons te wonen, maar dat was niet mogelijk. ‘En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond’ (Johannes 1:14) – zoals een bedoeïen in zijn tent, niet als een bewoner van een huis. Hij kon hier toen niet werkelijk ‘wonen’. Hij was slechts een bezoeker, en werd bovendien slecht behandeld. ‘En zij baarde haar eerstgeboren Zoon en wikkelde Hem in doeken en legde Hem in de kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg’ (Lukas 2:7). ‘Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. (Johannes 1:11). Er was geen plaats voor Hem in de tempel – daar moest Hij de gesel gebruiken. Er was geen plaats voor Hem op straat, want ’toen dan de Joden weer stenen opnamen om Hem te stenigen, antwoordde Jezus hun…’ (Johannes 10:31). Ze dreven Hem uit de synagoge en wilden Hem van de heuvel storten (vgl. Lukas 4:29, HSV). ‘Weg met Hem! Weg met Hem!’ riep de menigte. Deze dierbare Bezoeker, Die ongewapend onder ons kwam, zonder zwaard of boog, werd behandeld als een spion of een misdadiger die zich onder hen had verstopt om kwaad te doen. Zo vielen ze Hem aan, en Hij verliet deze ongastvrije streken die Hem niet kenden, en nam de sporen van de onbeschoftheid van de mensen mee naar huis.
O aarde, aarde, hoe kon je je beste Vriend wegjagen en Hem dwingen als een reiziger te zijn die slechts voor één nacht blijft; ja, erger nog, als een verwonderde Man die in het huis van Zijn vrienden verwondingen oploopt? Nadat Hij uit de dood was opgestaan, keerde Hij terug naar huis, om vanaf Zijn troon een werk te leiden waardoor de aarde een plaats zou worden waar God kan wonen.
Er komt een tijd dat opnieuw de tempel van God bij de mensen zal zijn, en Hij zal onder hen wonen. ‘En ik hoorde een luide stem uit de hemel zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen zijn en hun God zijn’ (Openbaring 21:3). Onze wereld is besprenkeld met het kostbare bloed van het Lam van God en is niet langer onrein. ‘Zie, het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt!’ (Johannes 1:29). Zo kan God de mensen met genade behandelen en vrije verlossing verkondigen. De HEERE God Zelf was lange tijd een vreemdeling in het land geweest. Heeft de heilige van weleer niet gezegd: ‘Want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner, zoals al mijn vaderen’ (Psalm 39:13)?
Maar Jezus, de Opgestane, stort zulke gaven uit over deze door zonde geteisterde wereld, dat zij nog een nieuwe aarde zal worden, ‘waarin gerechtigheid woont’ (2 Petrus 3:13), en de God van gerechtigheid zal daar wonen.
Deze belofte is vandaag gedeeltelijk voor uw ogen vervuld; want de Heilige Geest is met Pinksteren gekomen en is sindsdien nooit meer weggegaan. Jezus heeft immers gezegd: ‘En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijft tot in eeuwigheid’ (Johannes 14:16). De Heilige Geest is vaak zeer bedroefd geweest, maar Hij heeft nooit Zijn vleugels uitgeslagen om te vertrekken. Dit is nog steeds de bedeling van de Geest. U hoeft nauwelijks te bidden om de uitstorting van de Geest, want dat is reeds gebeurd. Wat u nodig hebt, is een doop met de Heilige Geest; dat wil zeggen, persoonlijk ondergedompeld worden in die glorieuze stroom die is uitgestort. O, om ondergedompeld te worden in de Heilige Geest en in vuur: bedekt met Zijn heilige invloed, ‘ondergedompeld in de diepste zee van de Godheid en verloren in Zijn onmetelijkheid!’ Hierin ligt ons leven en onze kracht, want zo woont de HEERE God onder ons.
Sinds de hemelvaart is de Heilige Geest onder de mensen gebleven, hoewel Hij niet altijd even krachtig werkzaam is geweest. Gedurende de lange nacht van het katholicisme en de scholastiek bleef Hij toch aanwezig: er waren nederige harten die zich verheugden om Zijn tempels te zijn, zelfs in die duistere dagen. Ook vandaag is Hij nog steeds bij Zijn wedergeborenen. Ondanks de brutale pogingen om de goddelijke inspiratie van Zijn heilige Schrift te ondermijnen, en ondanks de dwaasheden van kerkelijke vermakelijkheden, is Hij bij Zijn uitverkorenen. ‘Heere, wat is de mens dat U aan hem denkt, en het mensenkind dat U naar hem omziet?’ (Psalm 8:5). Maar zo is het, en daarom is onze Heere ten hemel opgevaren en heeft Hij goddelijke gaven ontvangen, opdat de HEERE God door Hem onder ons zou wonen. Maar er komt een dag dat dit letterlijk vervuld zal worden.
Ik meen de engelen te horen zeggen: ‘Galileeërs, wat staat u omhoog te kijken naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terugkomen als u Hem naar de hemel hebt zien gaan’ ‘Op dezelfde wijze’ betekent: in eigen persoon. In eigen Persoon is onze Heere opgenomen in de hemel, en in eigen Persoon zal Hij terugkomen; en wanneer Hij komt, zal de HEERE God daadwerkelijk onder ons wonen. O, dat die dag spoedig moge komen! Wij wachten en zien uit naar Zijn glorieuze verschijning, want dan zal Hij op volmaakte wijze onder de mensen wonen. Wat zal het een gelukkige tijd zijn als Jezus hier is! Wat een millennium zal Zijn aanwezigheid brengen; zonder Hem kan er geen gezegend tijdperk zijn, net zomin als er zomer kan zijn zonder de zon. Hij moet eerst komen, en dan zal het gouden tijdperk aanvangen. De centrale heerlijkheid van die periode zal zijn dat de Heere Zelf hier is. ‘En ik hoorde een luide stem uit de hemel zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen zijn en hun God zijn’ (Openbaring 21:3). Dan zal het lied weerklinken dat nooit zal eindigen, het eerbetoon van de aarde aan de Heere, die de hemelen en de aarde vernieuwd heeft en Zijn intrek in hen genomen heeft. ‘Zij zullen geen honger meer hebben en ook geen dorst meer, en geen zon zal op hen vallen of enige hitte. Want het Lam, Dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en zal hen geleiden naar de levende waterbronnen; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen’ (Openbaring 7:16-17).
Tot nu toe is dit werk gaande, maar het is nog niet voltooid. ‘Alles is mooi, alleen de mens is slecht’e is helaas nog steeds waar. De zonde bederft de mooie dingen van deze wereld, zodat de pure en heilige God hier niet volledig kan wonen; maar omdat Jezus het heeft gereinigd met Zijn goede daden en de Heilige Geest het aan het zuiveren is door in mensen te wonen, ruikt God een geur van rust en zal Hij deze arme, gevallen planeet niet opgeven. Zelfs nu komen en gaan Zijn engelen in hemels verkeer met de uitverkorenen. Weldra zal het kleine schip van deze aarde dichter bij het grote schip worden getrokken en zal de aarde naast de hemel liggen. Dan zullen de mensen God dag en nacht loven in Zijn tempel. De hemel zal haar koorzangers vinden onder de verlosten uit de mensheid. De hele wereld zal zijn als een wierookvat, gevuld met lof voor de HEERE der heerscharen. Dit alles zal gebeuren dankzij de gaven die onze Heere Jezus heeft ontvangen en geschonken op de dag dat Hij terugkeerde in Zijn heerlijkheid en de gevangenschap gevangen nam.
O Heere, haast U met Uw komst! Wij zijn er zeker van dat Uw blijvende aanwezigheid en glorieuze heerschappij op het juiste moment zullen komen. Uw nederdaling verzekerde Uw opstijging; Uw opstijging verzekert Uw terugkeer. Daarom loven en verheerlijken wij U, opgevaren Heer, met heel ons hart, en volgen wij U, zoals U ons omhoog trekt uit het aardse. Zo zij het! Amen.