Het is een van de grootste wonderen, dat alle mensen Christus niet liefhebben. Niets openbaart zo duidelijk de hele verdorvenheid van ons geslacht als het feit, dat Hij door de mensen werd veracht en verworpen. Zij evenwel, die de menselijke ontaardheid in al haar diepte kennen, kunnen deze behandeling van de Messias wel verklaren. Het was niet mogelijk, dat de duisternis gemeenschap kon hebben met het licht, of Christus met Belial. De gevallen mens kon niet met Jezus gaan, want zij waren niet beide gelijk. Het was het noodzakelijk gevolg van de aanraking, van twee zo tegenover elkaar staande machten, dat het ’’kruis Hem, kruis Hem!” de kreet moest zijn van de natuur van de gevallen mens. Onze eerste verwondering wijkt om plaats te maken voor een nieuwe.
Verwonderde het ons, dat alle mensen Jezus niet liefhebben, – nog groter wonder is het, dat er zijn, die Hem liefhebben. In het eerste geval zagen wij de vreselijke blindheid, waarvoor zelfs de schitterende zonnestralen duisternis blijven – wij zagen haar met huivering en waren zeer verbaasd – maar nu zien wij Jezus van Nazareth, die blinde ogen opende en de Egyptische duisternis verdreef met de goddelijke glans van Zijn wonderbaar licht. Is dit wonder minder groot? Zo vreemd het was om getuige te zijn van het verblijf van de bezetene tussen de graven, een groter wonder is het diezelfde man gekleed en wel bij zijn verstand aan de voeten van Jezus te zien zitten. Het is waarlijk een triomf van de genade, wanneer het mensenhart daartoe gebracht is om zijn liefde aan Jezus te geven; want dit is een teken dat het werk van de Satan teniet gedaan is en de mens uit zijn gevallen toestand hersteld is.