En bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat u vervuld wordt tot al de volheid Gods. Efeze 3:19
Dit is een gedeelte van Paulus’ gebed voor de gelovigen te Efeze. Het is het besluit en de slotsom daarvan. Het sluit de grootste gunst in, waarom wij bidden kunnen. Paulus’ gebed was gelijk de ladder, die Jakob zag, wier top zich tot de hemel en God uitstrekte; en de apostel aan haar voet sliep niet, maar zag als met arendsogen opwaarts, de elkaar volgende lichtsporten langs. Mag het ons gegeven worden, langs die lichttreden op te klimmen. Mag de Heilige Geest ons in deze bijeenkomst dat voorrecht verlenen. Wij behoren de lezing aan te vangen bij het veertiende vers: ‘Om deze oorzaak buig ik mijn knieën tot de Vader van onze Heere Jezus Christus, uit Welke al het geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt, opdat’ – dit is één sport van de ladder.’
Opdat Hij u geve, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, met kracht versterkt te worden door Zijn Geest in de inwendige mens; opdat’ – hier komt de tweede sport; de ene trede helpt u de volgende bereiken; u wordt erdoor aangemoedigd om verderop te gaan en een hoger voorrecht te mogen genieten. ‘Opdat Christus door het geloof in uw harten wone; opdat’ – dit is de derde sport, opdat de Heilige Geest u sterke om daarop eens vaste voet te verkrijgen. ‘Opdat u in de liefde geworteld en gegrond zijt; opdat u ten volle kon begrijpen met al de heiligen, welke de breedte en lengte en diepte en hoogte zij, en bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat.’ Zeker zijn wij nu aan de top van de ladder, niet waar? Welk een hoogte! Welk een heerlijk uitzicht! Welk een vast standpunt! Welk een verrukkelijk gevoel van gemeenschap met de Heere van de heiligen! Toch is dit nog de top van de ladder niet. Hier is nog een sport: ‘Opdat u vervuld wordt tot al de volheid Gods.’
U bemerkt, dat de bidder aanvangt met de liefelijke bede, dat wij gesterkt mogen worden – ‘naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, met kracht versterkt te worden door Zijn Geest in de inwendige mens’; waarvan het doel is, dat Christus door het geloof in uw harten wone. Alvorens de Heere in ons wonen kan, moeten wij versterkt worden, innerlijk en geestelijk. Om de Allerhoogste en Heilige te behagen, om in onze ziel de inwoning van Christus te verkrijgen, is het nodig, dat de tempel versterkt worde, dat er meer kracht komt in elke pilaar en elke steen van het gebouw. Er wordt ondersteld, dat wij reeds gewassen en gereinigd zijn en alzo toebereid, dat Christus tot ons komen en woning in ons maken kan. Alleen is ons nodig, versterkt te worden. Want hoe zal Christus door het geloof in onze harten wonen, zonder dat wij in het geestelijk leven gesterkt worden? Hoe kunnen wij waardig een gast, zoals de Heere Jezus is, ontvangen, zonder dat wij versterkt worden in de liefde en in al de genadegaven van de Heilige Geest? Ja, wij hebben er ook behoefte aan, dat ons geestelijk verstand versterkt wordt, opdat wij Hem kunnen kennen, wanneer Hij komt en Zijn intrek bij ons neemt.
Wij hebben nodig, dat onze geest hoger wordt opgevoerd, dan waartoe hij tot dusver gekomen is, opdat wij tot een hoogte komen, waar wij gemeenschap met Christus kunnen hebben en door een hemelse uitbreiding van verstand en hart ten volle bereid mogen zijn om de Heere van de heerlijkheid te ontvangen. Wij moeten versterkt worden in vastheid van geest, opdat Christus in onze harten Zijn intrek neme, en blijve, en wone door het geloof. O, broeders, alles moet voor ons gedaan worden. Want zelfs, wanneer wij zó gereinigd zijn, dat Christus woning in ons kan maken, zijn wij nog niet sterk genoeg. Zelfs wanneer de Heere de bezoedeling van de zonde heeft weggenomen, zodat niet langer ‘de zonde voor de deur ligt’, om Hem er buiten te houden; zelfs dan nog zijn wij te zwak om zulk een hoge Bezoeker te ontvangen. Wij zouden aan Petrus gelijk zijn, die, toen Christus in zijn vaartuig kwam en het met vis vulde, te zwak was om Hem te ontvangen en daarom in het gevoel van zijn zwakheid uitriep: ‘Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens!’
‘Dat zou ik’, zegt iemand, ‘nooit zeggen.’ Ik weet het niet, mijn broeder. Wanneer het de Heere behaagde, u te verwaardigen met openbaringen, zoals Hij dat aan sterkere gelovigen gedaan heeft, zou u er niet tegen bestand zijn, maar met innerlijke beving worden aangedaan en niets zozeer verlangen, dan dat Jezus u niet zo nabij was. Wanneer de Heere u in Zijn heerlijkheid wilde verschijnen, zou u verschrikken en, evenals Johannes in de Openbaring, als dood aan Zijn voeten vallen. U hebt nodig, versterkt te worden. Want hoe zult u anders het gezicht van zijn heerlijkheid, de Goddelijke ontplooiing van Zijn oneindige liefde verdragen? Daarom vangt Paulus zijn smekingen voor de Efézers aan met een bede voor hun versterking in de inwendige mens. Laat ons heden bidden: ‘o, Heilige Geest, versterk mijn zwakke geest, opdat ik in staat mag zijn, meer van mijn Heere te ontvangen. Geef mij meer vatbaarheid; geef mij een helderder inzicht; geef mij een trouwer geheugen; geef mij een inniger genegenheid; geef mij een meer omvattend geloof.’ Dit is de eerste bede, dat u met kracht mag gesterkt worden door Zijn Geest, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, in de inwendige mens. Jaagt daarnaar en bidt thans van heler harte voor mij en voor uzelf, dat wij allen met kracht mogen versterkt worden door de Geest van onze God.
Na bij de eerste trede van de ladder te hebben stil gestaan, gaat Paulus ertoe over om te bidden, dat, wanneer wij met kracht versterkt zijn, wij bewoond mogen worden; dat Christus door het geloof in onze harten wone. Als het huis gereed is om Hem te ontvangen, en sterk genoeg voor zulk een wonderbaar Bewoner, mag Jezus komen, niet om het in ogenschouw te nemen, zoals Hij deed, toen Hij eens in de tempel trad – want wij lezen, dat Hij met verontwaardiging om zich heen zag en er niet bleef – maar mag Hij komen met het doel om bij ons te blijven; niet om voor een enkele nacht Zijn intrek te nemen en ons vluchtige openbaringen van Zijn liefde te geven, hoe liefelijk ze ook zijn mogen, maar ‘opdat Christus in onze harten mag wonen door het geloof’.Dat zal u tot levende tempels maken voor de inwonende Heiland. O, welk een grote bede is dit; en wanneer u met kracht versterkt wordt om zulk een heilige gave te ontvangen, mag de Heere ze voor u vervullen, tot uw gemeenschap met Christus bestendig zij, gedurende al de tijd dat u wakende bent; en wanneer u ‘s nachts ontwaakt, mag uw hart bij Hem zijn, om al nu ‘altijd met de Heere te wezen’. Ik bid u, niet langer de discipelen op de weg naar Emmaüs te benijden, alsof ze de meest bevoorrechten onder de mensen waren, omdat ze met de Heiland wandelen mochten. Maar mag uw gemeenschap zodanig zijn, dat u dag en nacht met Hem verkeert; als u gaat, mag Hij u vergezellen waar u bent, en als u stilstaat, mag Hij door u gevonden worden waar u staat. Dat u Zijn genadige, onafgebroken tegenwoordigheid genieten, en daartoe bekrachtigd worden mag. Want niet iedereen is daartoe in staat.
O broeders, uw verlangen moet zijn naar de volheid van de kracht van de genade, en om versterkt te worden door de Geest van God, opdat Christus door het geloof in uw harten wone; dat u Hem altijd in u mag bespeuren en zulk een helder gezicht hebben mag van wat Jezus is en wat Hij gedaan heeft, dat u nooit meer met twijfel te worstelen hebt omtrent Hem of Zijn Woord. Dat u zulk een gemeenzame omgang met Hem hebben mag, dat u Hem blindelings gelooft en er nooit aan denkt Hem te wantrouwen. Dat U, zoals een kind aan de borst van zijn moeder ligt, u mag verlaten op de liefde van Christus en op Hem steunen. Dat u nooit mag te vragen hebben naar uw Geliefde, maar weten mag, dat Hij in u blijft. Wees niet bevreesd te vragen en te zoeken en te geloven, de ladder is bestemd om beklommen te worden; bereikbaar is de ondervinding, dat Christus door het geloof in uw harten woont. Deze tweede sport van de ladder is waard, dat ernaar gehaakt wordt. Strekt u ertoe uit, u worstelende gelovigen. De Heere brenge er ons allen door de Heilige Geest.
En wanneer wij daartoe geraken, wat dan? Die derde sport is wijd en bevat drie delen. Het eerste deel is bevestiging: ‘Dat u in de liefde geworteld en gegrond zijt.’ Wanneer u met kracht bent versterkt, en wanneer Jezus in uw hart woont, dan wordt u niet langer ‘omgevoerd met alle wind van leer’, maar dan, bent u geworteld als een ceder op de Libanon, die de storm voelt, maar niet ducht. U wordt dan niet langer door twijfelingen en vreze neergedrukt, gelijk een ingebogen wand wordt neergeworpen door een zachte wind. Want u staat, als een welgebouwd huis, op een rotsgrond gevestigd. Uw muur staat op het eeuwige fondament, dat nooit bewogen worden kan, Jezus Christus, die gisteren en heden en tot in eeuwigheid dezelfde is.
Niemand komt tot die gewortelde en gegronde staat, zonder dat Jezus in zijn hart woont. Deze inwoning is een behoefte voor de vastheid van het huis. Maar hij, in wie Jezus woont, trotseert de grillen en invallen, waaraan de mensen de naam van wijsgerige bedenkingen geven. Hij weet niets van ‘vooruitstrevende denkbeelden’, want door Gods genade is hij zover gevorderd als hij nodig had te vorderen, omdat hij ertoe gekomen is, in Christus te leven, en Christus ertoe gekomen is te leven in hem. Welke vastheid of grondslag of fundering bestaat er buiten deze? Indien er daarbuiten één kon bestaan, wij kennen die niet, noch wensen die te kennen. Wij zijn volkomen tevreden en voldaan met te blijven in de liefde van Christus, die in onze harten woont,’opdat Christus door het geloof in onze harten wone, en wij in de liefde geworteld en gegrond zijn.’ Want o, wanneer het hart in de liefde gegrond is, wanneer het Christus liefheeft en gevoelt, dat de liefde van Christus erin is uitgestort door de Heilige Geest, als roept het uit: ‘Waartoe lokt u mij uit? Welke schone toekomst kunt u mij verzekere? Waartoe verzoekt u mij? Wat heerlijkers kan er onder de hemel of in de hemel bestaan, dan wat ik nu geniet, namelijk de liefde van Christus, die in mij woont? O, boze sirenen, voor mij zingt u tevergeefs! Eer kunt u beproeven de engelen in de hemel te doen nederdalen in de hel, dan mijn ziel over te halen om mijn Geliefde te verlaten, die in mij woont en in mij leeft en die mij in de innige overtuiging van Zijn eeuwige liefde geworteld en gegrond heeft.’
Hand aan hand met deze gezegende bevestiging in het geloof, om welke ik mijn knieën buig, zoals Paulus het voor de Efeziërs deed, opdat u ze allen mocht verkrijgen, gaat een besef van de liefde van God. Hoe ernstig wens ik uw bevestiging in de waarheid, want de tegenwoordige eeuw heeft behoefte aan gewortelde en gegronde gelovigen; het is thans een tijd, waarin de mensen er behoefte aan hebben, bevestigd te worden in de geopenbaarde waarheid en er met een ijzeren hand bijgehouden te worden. Daarbij echter wensen wij, dat deze verdere zegen uw deel wordt, namelijk de erkenning van de liefde van Christus; ‘dat u ten volle kon begrijpen met al de heiligen, welke de breedte en lengte en diepte en hoogte zij’; dat u geen vaag denkbeeld, maar een duidelijke, bepaalde voorstelling hebben mocht van wat de liefde van Christus tot u is. Zoals een wiskundige berekeningen maakt en tot een duidelijk denkbeeld komt; zoals een bouwkundige de kubieke inhoud berekent van materialen en daartoe lengte, breedte en hoogte meet, als mag de liefde van de Heere Jezus Christus niet langer een nevelachtige droom voor u zijn, maar een bestaand feit, dat u, door het getuigenis van de levende God, u duidelijk kunt voorstellen. U weet, dat de liefde van Christus een eeuwige liefde is, zonder einde; een liefde, die geen grenzen kent; een liefde, die niet kan verminderen of toenemen; een liefde, die uit vrije beweging in Zijn hart brandt jegens u, onwaardige, van alle verdienste ontbloot zondaar; een liefde, die Hem bewoog om voor u de menselijke natuur aan te nemen, en voor u in Zijn eigen lichaam te sterven aan het schandhout; een liefde, die Hem tot uw borg, zekerheid en plaatsvervanger maakte en Hem drong uw zondelast te torsen en mitsdien te sterven, en uw zonde te dragen in een graf, waaruit ze nooit weer zal opkomen.
U weet, dat het een liefde is, die Hem deed opstaan uit de doden, en ten hemel varen, en ter rechterhand van God zitten, om alles voor u te doen; Die leeft, opdat u leven zou; voor u pleit, opdat u behouden zou worden; Die de hemel voor u bereidt, opdat u daarin met Hem verkeren zou; en weldra komen zal om u tot Zich te nemen, opdat u altijd zijn mag, waar Hij is. O, geliefden, dat is iets heerlijks; ten eerste, gesterkt te worden; voorts, Christus in u wonende te hebbende; verder, de mate van Zijn onmetelijke liefde bij aanvang te leren kennen. Van God moet het geleerd worden om van de hoogte en lengte en breedte en diepte van de liefde van Christus te kunnen spreken en haar voelbaar, wezenlijk, werkzaam en krachtdadig te kennen. Welk een zegen, die Goddelijke liefde te begrijpen, die, ten slotte, onbegrijpelijk is.
Ik weet, dat sommigen van u, die eerst onlangs tot het geloof gekomen zijn, menen, dat ze er alles van kennen. Maar dit is niet zo. Want ik betuig u vrijuit, dat veel van ons, die voor nu al het derde gedeelte van een eeuw de Heere hebben leren kennen, nog moeten belijden, dat wij pas de grens hebben overschreden van die uitgebreide wereld van de liefde, terwijl wij nog nooit in staat geweest zijn om tot in het midden van dit heerlijk gebied door te dringen.
Ik zou u in aanraking met vrienden kunnen brengen, die sedert vijftig jaar in Christus zijn geweest en, hoewel ze zich voortdurend in Zijn liefde verlustigen, u toch zullen verzekeren, dat ze slechts leerlingen van de laagste klasse zijn, die het a, b, c van de genade van onze Heere Jezus Christus leren. U weet niet, wat er nog voor u ligt, jeugdige gelovigen. Maar gaat door, bidt de Heere, u te sterken; en dan zult u zich in de Heere, als bestendig bij u inwonende, verlustigen, en leren kennen, wat de vaderen in de gemeente van de Heere hebben verlangd te leren: de hoogten en diepten van de onnaspeurlijke liefde van Christus. Laat ons bidden: o, dierbare Heiland, kom tot ons in en woon door het geloof en de liefde in elks hart; dan zullen wij een blijdschap kennen en ervaren en gevoelen, die in geen woorden kan worden uitgedrukt. Vervul onze harten met innerlijke sterkte; leer onze verruimde zielen de hoogte en de breedte en de lengte kennen en genieten van uw onmetelijke genade.
Ziet het derde gedeelte van dit onderwerp niet voorbij, namelijk ‘dat u bekennen mag de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat’, dat u kennis mag verkrijgen van die liefde, welke nooit ten volle gekend kan worden. Dit is het onderwerp, waarbij ik u kortelijk wens te bepalen, waarbij ik het gehele vers als een sport beschouw, die tot een andere sport leidt. ‘Dat u mag bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat’ – en nu komen wij tot de hoogste sport – ‘gij vervuld wordt tot al de volheid Gods.’
Hier zijn vier zaken op te merken: ten eerste, te bekennen de liefde van Christus; ten tweede, haar zo te bekennen, als nodig is om vervuld te worden tot al de volheid Gods; ten derde, vervuld te worden tot al de volheid Gods; en ten vierde, vervuld zijnde, wat dan? Wil dat niet zeggen, dat, wanneer wij vervuld zijn, wij zullen overvloeien van de heerlijkheid van Degene, Die ons vervuld heeft? Mag de volheid van Jezus door onze eerbiedige overdenkingen verheerlijkt worden.
I. Ten eerste dan, te bekennen de liefde van Christus. Merkt op, dat Paulus niet bad voor mensen, die de liefde van Christus in de gewone betekenis van het woord niet kenden. Ze kenden haar; ze hadden van hemzelf alles omtrent haar gehoord; ze hadden er in zijn brieven en andere gewaardeerde geschriften van gelezen. Ze kenden door het apostolisch onderwijs de gehele levensgeschiedenis van Christus. Ja, en ze kenden die liefde ook door het geloof. Ze hadden in de Heere Jezus Christus geloofd, tot behoudenis van hun zielen, waarom hij hen in het eerste vers noemt ‘de heiligen, die te Efeze zijn, en gelovigen in Christus Jezus.’
Wat bedoelde hij dan met zijn bede, dat ze de liefde van Christus mochten bekennen? Hij bedoelde een andere soort van kennis. Ik ken veel mensen; dat wil zeggen, ik heb van hen gelezen, ik heb van hen gehoord, ik heb hen op straat gezien, en ze keerden hun gezicht naar mij toe en ik deed hetzelfde naar hen; en in zover ken ik hen. Dit is een oppervlakkige soort van kennis. Toch vrees ik, dat dit de soort van kennis is, die de meeste mensen ten opzichte van Christus hebben. Ze hebben Hem gezien, ze hebben Hem aanschouwd, en, God zij geloofd, daar is leven in één blik maar ze zijn niet verder gegaan. Zelfs een zodanige kennis, als die verkregen wordt door een schuchter geloof, is een kennis, die behoudt. Maar ik wil u zeggen, welke mensen ik het best ken. Ze wonen met mij in mijn eigen huis; ik zie hen elke dag; ik verkeer op de vertrouwelijkste voet met hen. Dit is de hier bedoelde kennis. Lees onze tekst nog eens. ‘Opdat Christus door het geloof in uw harten wone’, en vervolgens: ‘Opdat u bekennen mag de liefde van Christus.’ Is dit niet de beste wijze van kennen? Christus woont in uw hart, dat het middelpunt van uw liefde is, en nu kent u Zijn liefde. Hij leert u Hem lief te hebben, en als u die heerlijke les leert, begint u te weten, hoe Jezus u liefheeft. U leert Hem door persoonlijke ervaring kennen, doordat Jezus bij u inwoont, zodat u Hem ziet, Hem hoort, Zijn aanraking voelt en Zijn gezegende omgang geniet. Deze soort van kennis is de dierbaarste van alle bestaande kennis.
U ziet de hoedanigheid van deze kennis; de wijze, waarop ze ons gewordt; ze is een zekere en werkdadige kennis. Want wanneer Jezus in ons woont en wij in de liefde tot Hem geworteld en gegrondvest worden, leren wij Hem kennen, zoals wij Hem nooit door het onderricht van onze medemensen of door alle lezen en studeren ter wereld kunnen leren kennen. Dit is de hoogste trap van de kennis van Christus, de Gekruisigde, want ze gewordt ons door persoonlijke waarneming en het getuigenis van de ervaring, en daarom kan ze ons niet ontnomen worden, maar is ze in ons bewustzijn ingeweven. Van zekere moderne wijsgeren vernemen wij, dat wij niets weten. Ik houd het er voor, dat ze de bal niet ver misslaan, wanneer ze zo voor zichzelf spreken, maar ik betwist hun het recht om uit onze naam te spreken. Ze zeggen ons, dat wij alleen datgene weten, wat op onze zintuigen werkt, en misschien weten kunnen, dat sommige dingen alzo werken, maar er geen vaste zekerheid van kunnen hebben. Één van deze wijsgeren zegt welgemeend, dat godsdienst een zaak van geloof, niet van weten is. Dit is duidelijk in tegenspraak met alle onderwijs van de Schrift. Neem uw potlood, lees de brieven van Johannes door en teken daarin het woord ‘weten’ aan; onophoudelijk wordt het daarin herhaald; inderdaad, het is het begin en einde van van de brieven van de apostel. Aanhoudend schrijft hij: ‘Wij weten, wij weten, wij kennen, wij kennen.’ Werkelijk, mijn broeders, wij weten, wij kennen de liefde van Christus. Als Jezus in ons woont, geloven wij niet louter in Zijn liefde op grond van een mededeling, maar wij verheugen er ons in als in een feit; wij hebben er de ondervinding van opgedaan; wij hebben die hemelse liefde gevoeld, getast, ervaren. Welk een gunst, de liefde van Christus te kennen! Vergeet niet, dat dit alleen geschiedt, doordat Christus in ons woont en wij in de liefde tot Hem geworteld en gegrond zijn.
‘Van niets kunnen wij zekerheid verkrijgen!’ zegt iemand. Nu, misschien kunt u dat niet. Maar een mens, in wie Christus woont, zegt: ‘Van één ding ben ik verzekerd, en dat is de liefde van Christus tot mij. Ik ben verzekerd van de beminnelijkheid van Zijn wezen en van de toegenegenheid van Zijn hart; ik weet, dat Hijzelf liefde is; en evenzeer weet ik, omdat Hij in mij leeft, dat Hij mij liefheeft, want Hij zou geenszins in mijn hart zijn komen wonen, indien Hij mij niet liefhad. Hij zou mij niet opbeuren en bemoedigen; Hij zou mij niet bestraffen en kastijden, zoals Hij doet, indien Hij mij niet liefhad. Hij geeft mij elk bewijs van Zijn liefde, en daarom heb ik er zekerheid van. Ik wil er niet over twisten; en zo u erover twisten wilt, zult u zo vriendelijk zijn, te begrijpen, dat ik er niet over twisten wil. Want bij mij is het ertoe gekomen, dat ik de liefde van Christus ken.’
Welk een gezegende kennis is dit! Wil men van wetenschap spreken? Geen wetenschap kan met de wetenschap van de gekruiste Christus worden vergeleken. Kennis? Geen kennis kan in vergelijking komen met de kennis van de liefde, die de kennis te boven gaat. Hoe heerlijk is het, liefde te kennen. Wie zou een beter onderwerp wensen, om er zijn gedachten bij te bepalen? En hoe dierbaar is de liefde van Christus! Het bekoorlijkste van alle bekoorlijkheden, die het leven kan aanbieden; de bron van de liefde, de spiegel van de liefde, het toonbeeld van de liefde, de liefde, die alle liefde, zowel als de kennis, die alle kennis te boven gaat. Wie zou geen scholier willen zijn, wanneer het boek, waarin hij leest, het hart van Christus is? Wie zou geen student willen zijn, wanneer de wetenschap de gekruiste Christus, het leerboek de geopenbaarde Christus, de leraar de verheerlijkte Christus en de prijs de in het hart tronende Christus is? Jezus is, uit elk oogpunt beschouwd, hoogst dierbaar. Maar hoe verrukkelijk is het, Hem in het licht van de liefde te aanschouwen. Dat is ‘de liefde van Christus te bekennen’!
U ziet dus de wijze, waarop wij tot onze kennis geraken, en de zekerheid en de schoonheid daarvan. Verder gaande, wens ik u de kracht van deze kennis te doen zien. Want, wanneer wij de liefde van Christus kennen, die alle kennis te bovengaat, volgt daaruit, dat wij eens vervuld worden tot al de volheid Gods.
Daar wordt een liefelijk reukwerk in iemands huis gebracht. Wat de grootte betreft, schijnt het van weinig betekenis te zijn: het kan wel op zijn vinger liggen. Wacht enige minuten en het heeft metterdaad de kamer vervuld. Allen roepen uit: ‘Hoe heerlijk!’ De aangename geur trekt door de gehele kamer. Men opent de deur; de lieflijke geur verspreidt zich in de gang, stijgt naar boven in elke slaapkamer, totdat hij het gehele huis doortrokken heeft; en wanneer men een raam opent, breidt hij zich uit op straat en streelt de voorbijganger. Wanneer de liefde van Christus werkelijk in de ziel bekend is, is ze gelijk een doos met het edelste reukwerk: ze breidt zich uit, totdat ze ons gehele wezen vervult.
Het verwondert mij niet, in mijn tekst te lezen: ‘En bekennen de liefde van Christus, die de kennis te bovengaat, opdat u vervuld wordt tot al de volheid Gods.’ Want de liefde van de Heere Jezus Christus breidt zich, meer dan iets wat bestaat, in alle richtingen uit. In Hem woont al de volheid van de Godheid lichamelijk, en in Hem bent u volmaakt, want uit Zijn volheid hebben allen ontvangen, ook genade voor genade; hoe kan het dan anders, of wij moeten vervuld worden?
II. Wij moeten een tijdje aan de top van de ladder, die wij beklommen hebben, blijven staan, om tot volworden toe te bekennen.
Niet elke soort van kennis kan een mens vervullen. Menige soort van kennis maakt een mens leger, dan hij vroeger was. De kennis van aardse weelde leidt ertoe, de mens ernaar te doen hongeren; en zo wordt een nieuwe ledigheid in zijn gemoed geschapen.
Wanneer hij bespeurt, dat dit of dat genot te verkrijgen is, dan wordt hij ontevreden, totdat hij het verkrijgt, en zo is hij lediger dan voorheen. Veel menselijke kennis wordt door de apostel aldus beschreven: ‘De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht.’Hoe meer de mensen weten, hoe groter dwazen ze soms worden. Want kennis is geen wijsheid, hoewel er geen wijsheid zonder kennis kan bestaan. Kennis in het bezit van een dwaas is slechts een middel om zijn dwaasheid te openbaren. Wijsheid is de bloem, die uit de kennis opwast. Maar alle kennis kan die bloem niet voortbrengen. Veel ervan is onvruchtbaar.
Broeders, wanneer u kennis van de liefde van Christus verkrijgt, dan is die een vervullende kennis, want ze bevredigt de ziel. Wanneer een mens de liefde van Christus tot hem kent, is elk deel van zijn wezen voldaan. Wij zijn als het ware vervuld met een menigte bloedzuigers, waarvan elk roept: ‘Geef, geef!’ Hier is het hart, dat naar iets verlangt om lief te hebben. O, wanneer wij Christus liefhebben, hebben wij een liefde in het hart, die ons voor altijd bevredigen zal. Wat kan hem bekoren? Ons hart zal nimmermeer hongeren. Zijn lieflijkheid zal u ondersteunen. En denk eens aan het verstand, welk een bloedzuiger is het. Het verlangt altijd meer: meer zekerheid, meer nieuws, meer wonderlijks. Maar wanneer het verstand Christus leert kennen, leert het, dat in Hem al de wijsheid is. de eeuwige Zoon te kennen, is de Vader te kennen, en dit is een kennis, die het verstand bevredigt en het hart vervult. Zelfs de verbeelding is met Jezus voldaan. De hoop kan zich niets beminnelijkers voorstellen; ze geeft alle pogingen op om iets schoners te schilderen dan Hij, en ze roept uit: ‘Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk.
Zulk Één is mijn Geliefde, zulk Één is mijn Vriend, o gij dochters van Jeruzalem.’ Geen verlangen, in het wezen van onze mensheid gelegen, blijft met de Heere Jezus onvoldaan. Voor onze bekering zoeken wij het overal in, gaan van het ene huis naar het andere om een armelijke maaltijd op te doen. Maar wanneer Christus woning bij ons maakt, zitten wij aan Zijn maaltijd aan, en gaan niet meer heen, omdat er nergens iets gevonden wordt, als goed als Hij, veel minder iets, dat beter kan zijn dan Hij. Wanneer de liefde van Christus in het hart dringt, is het spoedig volkomen voldaan. Zeker geestelijke, geen duizend mijlen van hier, die geen grote liefde voor het Evangelie heeft, zegt, dat hij de gemoederen van de meeste mensen bewerken en verlichten kan, uitgenomen van hen, die de zienswijze delen van een zeker ‘befaamd persoon’. Deze benaming pas ik op mijzelf toe, Hij voegt er bij: ‘Wanneer ze eens zijn leerstellig onderwijs ontvangen hebben, kan men hen geen duimbreed verzetten.’ God zij daarvoor gedankt! Ik durfde bijna niet hopen, dat het werk zo goed gedaan was, en ik verheug mij over het getuigenis van die waarde heer.
Zo is het; wanneer u eenmaal uw anker in de haven van de liefde van Christus hebt laten vallen, wenst u niet verder te reizen. U wilt niet veranderen, wanneer u gevoelt, dat het met uw ziel wèl is. U bent overtuigd dat er geen beter artikel op de markt is, dan dat, waarop uw ziel heeft leren teren, en daarom begeert u niet verder te gaan en verlies te lijden.
Nog eens, wanneer de ziel tot het bezit van Christus komt, wordt ze in de meest bepaalde zin vervuld. Ze is niet slechts vervuld, maar overvloeiend. Iemand zei eens tot mij: ‘Ik ben verzekerd, dat u een tevreden hart hebt.’ ‘Nu’, antwoordde ik, ‘indien ik door armoede gekweld was, mocht u van mijn tevredenheid spreken. Maar God zegent mij zo rijkelijk, dat ik meer dan tevreden ben, ik heb alles en overvloed. Ik gevoel mij, alsof ik God de gehele dag kan loven.’ De gemeente van Christus is niet slechts verlost en bevredigd, ze is vervuld; en dat kan ze zijn, want daar is in Christus genoeg voor miljoenen, en toch is Hij geheel de onze. Hij heeft zich in heerlijke volkomenheid aan ons gegeven. Een klein erfdeel kan iemand voldoen, maar wat zullen wij zeggen, wanneer ons erfdeel Christus Zelf is? Zullen wij dan voldaan zijn? Nee, maar onze harten springen op van vreugde, wanneer wij een blik op onze erfenis vestigen. Wanneer u leeft in het volle genot van de tegenwoordigheid van Christus en in het bewustzijn van Zijn liefde, dan gevoelt u zich zaliger dan een tong vermag uit te spreken. Uw hart is te vol om haar in te houden; het is zoals een vat, dat overloopt; het geniet een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde.
Nogmaals, wanneer de liefde van Christus de ziel aandoet, wanneer ze al zijn uitgelezen schatten met zich brengt, dan wordt het gemoed van de gelovige vervuld. Wat nu is het, dat de liefde van Christus schenkt aan hen, in wie ze uitgestort is? Laat mij een andere vraag doen. Wat, dat het innemen waard is, geeft ze niet? Hij geeft ons licht voor onze duisternis, ogen voor onze blindheid, voedsel voor onze honger, reinheid voor onze bezoedeling, kleding voor onze naaktheid, genezing voor onze kwalen. Hij geeft ons kracht voor onze zwakheid, vreugde voor onze treurigheid, troost voor onze rampen, bevrijding voor onze gevaren, zegepraal voor onze druk. Wanneer Jezus woning maakt in onze harten, brengt Hij zulk een voorziening, zulk een voorraad mee, dat geheel onze natuur erdoor voorzien, verzorgd en toegerust wordt, in één woord, dat ze ‘vervuld wordt tot al de volheid Gods’. Christus woont niet lang in een ontbloot huis. O, u, die een arme, verarmde godsdienst belijdt, waarvan u zeggen kunt, zoals de oudste zoon in de gelijkenis: ‘Zie, ik dien u nu zoveel jaren, en heb nooit uw gebod overtreden, en u hebt mij nooit een bokje gegeven, opdat ik met mijn vrienden mocht vrolijk zijn’, ik bid u, zeg dat niet meer. Kom, broeder, laat die toon varen, en hoor, wat de hemelse Vader zegt: ‘Kind, u bent altijd bij mij, en al het mijne is het uwe.’
Wanneer Christus in uw hart woont, dan is Zijn Vader uw Vader, Zijn God uw God, Zijn hemel uw hemel; ja, en Zijn troon zal uw troon zijn, want Hij zal u doen zitten, waar Hij zit, aan de rechterhand van God in heerlijkheid. O, gezegende kennis van de liefde van Christus! ze vervult de geest tot volheid toe.
III. Met een paar volzinnen wens ik over het derde punt te spreken, namelijk, wat het betekent vervuld te worden tot al de volheid Gods.
Wil het niet zeggen, dat alle zelfheid verbannen is? Want de volheid Gods heeft u vervuld, en waar is dan ruimte voor wat van uzelf is? Wil het niet zeggen, dat de ziel volkomen is ingenomen met al wat God voor haar doet? ‘Vervuld tot al de volheid Gods!’ Wil het niet zeggen, dat elke kracht van de gehele natuur bevredigd en voldaan is? Wil het niet zeggen, dat de gehele mens door God in beslag genomen en Hem ter woning geworden is; dat de gehele natuur doortrokken wordt met genade, doorvoed met liefde, verzadigd met goedgunstigheid en vol van de goedertierenheid van de Heere? Ik zal er op dit ogenblik niets meer van zeggen. Ik hoop, dat u bij ondervinding zult leren kennen, wat de volheid betekent, indien u het niet al weet. Mag de Heilige Geest u die blijde ervaring schenken.
IV. Ik wens tot het toepasselijk gedeelte over te gaan; dat, als Jezus door het geloof in het hart woont, wij de volheid Gods in onze geest ontvangen, met het doel, dat wij overvloed zullen hebben.
Broeders, zusters, ik durf zeggen, dat u weet, wat het is, ledig te zijn. Hebt u ooit getracht te bidden, als u zich ledig gevoelde? Ja, en het gevolg is een zeer ledig gebed. ‘Uit niets komt niets’; en als er geen gebed in u is, en u bidt, dan is het in het geheel geen gebed. U poogt te danken, maar wanneer er geen dank in u is, verkwijnen en verdwijnen uw voorgenomen halleluja’s. Zal er lof uit u opgaan, dan moet deze eerst in u aanwezig zijn.
Maar weet u, wat het is, te bidden, als u vol gebed bent? Wanneer de Heere u met honger en dorst en begeerten en hoop en verwachting heeft vervuld, welk een overvloeiend gebed is er dan bij u. Wanneer de tijd van het gebed verstreken is en u gaat tot uw bezigheden over, roept u uit: ‘Ach, ik begrijp niet, hoe een kwartier zo spoedig voorbij kan gaan als dit gegaan is. Wat ben ik verkwikt! Ik spande mij niet in om te bidden, maar ik stortte mijn ziel uit als water voor de Heere!’ Nu, omdat u vervuld bent geworden tot al de volheid Gods, daarom hebt u vanzelf en volop gebeden. Onder het zingen hebt u dezelfde volheid van toewijding gevoeld. Soms hebt u, als u God loofde, gewenst, dat u de tongen van alle mensen in uw mond hebben mocht, en alle zangen van de vogels tot uw beschikking had en al de muziek van de hemel. En toch zou u daarmee uw God niet naar de begeerte van uw hart hebben kunnen prijzen. Als u vol lof en dank bent, dan dankt u inderdaad. Het is voor ons een zegen, met een vol hart tot God te kunnen gaan, want eerst dán bidden wij Hem van ganser ziele aan. Het mag dan vol zijn van wroeging, van berouw, van begeerten, toch is die volheid een gezegende volheid. Zelfs, wanneer u enkel vol van gekerm, geklag en bezwaren bent, is het wel. Als God in u woont door de Heilige Geest als de Geest van het gebed en van de smeking, zult u nabij en voor God leven.
En, geliefde broeders, wanneer u geheel met de genade van God vervuld bent, bent u vervuld voor alle omstandigheden van het leven. Enigen tijd geleden hebt u een geliefde begraven. Het bericht van zijn dood kreeg u onverwachts, maar u werd bij die droeve tijding niet met vrees en schrik overvallen. Waarom niet? Omdat uw hart gelaten en rustig was in de Heere. Toen het treurig verlies u trof, overmeesterde het u niet. Op een andere tijd zou het dit gedaan hebben, maar het behaagde de Heere, u op die tijd met Zijn gunstrijke nabijheid te vervullen, dat u geheel op de schok was voorbereid. Wanneer u morgenochtend, vervuld van God, de wereld ingaat, kunnen er moeilijkheden in uw zaak voorkomen; misschien zult u een buitengewoon hoge rekening ontvangen en verlegen zijn, wat u doen moet. Maar het zal u niet neerslaan; u zult op de moeilijkheid zijn voorbereid, omdat de volheid Gods u staande houdt en beveiligt tegen de ruwe winden. Misschien valt u morgen een gunstige uitslag ten deel en wanneer u niet vervuld waart van genade, zou u trots en opgeblazen worden. Maar wanneer u vervuld bent tot al de volheid Gods, dan zult u, al maakte de Heere u zo rijk als Salomo, niet wereldsgezind worden.
Wanneer u vervuld bent tot al de volheid Gods, dan kunt u zowel voorspoed als tegenheden verdragen, en wat u in de toekomst ook wedervare, u zult erop voorbereid zijn. Indien u opgeroepen wordt om de naam van de Heere te belijden, dan zult u, vervuld tot al de volheid Gods, daartoe moedig optreden; en wanneer u geroepen wordt om zwaar lijden te verduren, zult u daartoe geduld hebben, want de God van de lijdzaamheid zal u kracht naar behoefte schenken. Wanneer een moeilijk vraagstuk u inspant en u vervuld bent met de wijsheid van God, zult u het kunnen uitwerken. Als u, vervuld tot al de volheid Gods, uw weg bewandelt, zult u van al het nodige voorzien worden. Hetzij tegenspoed of voorspoed of welke verzoeking ook uw deel zij, wanneer de liefde van Christus u vervuld heeft tot al de volheid Gods, zult u daartegen bestand zijn. Dan zult u in staat zijn om uw broeders ten zegen te verstrekken. Stel u voor, dat u in een bijeenkomst van gelovigen bent, en men u verzoekt een woord te spreken, dan zal, wanneer uw hart vol is, uw woord waard zijn te worden aangehoord. Maar wanneer u leeg bent, zal ook uw woord leeg zijn. Soms, wanneer wij prediken moeten, gevoelen wij ons gedrukt door onbekwaamheid, omdat onze ziel armoedig is. Er kan niet veel in onze mond zijn, als er weinig in onze harten is. Uit een lege zak kunt u geen mud koren storten, al schudt u hem nog zo sterk. Ik heb een broeder wel eens een korte tijd horen bidden; maar ik geloof, dat het hem lang viel, omdat hij niets te zeggen had. Een paard kan vele mijlen ver draven, als het niets te dragen heeft. Lange gebeden zijn dikwijls wind en ijdelheid. Als u met een heilige volheid vervuld bent, laten uw lippen juwelen vallen, kostbaarder dan parels en diamanten. Vervuld tot al de volheid van God, druipen uw voetstappen, zoals de voetstappen van God, van vettigheid.
Kent u zulke Christenen? Ze zijn miljonair-Christenen; die anderen verrijken. Ik ken gelovigen, die ik gaarne bezoek, omdat ik altijd van hen leer. Het is een voorrecht, in het gezelschap van volle gelovigen te verkeren, evenals het een ramp is, het geklater van ledige professoren aan te horen. Men zegt, dat wij, Engelsen, ons gestreeld achten, wanneer wij naast een lord komen te zitten. Dit weet ik, dat, wanneer ik in gezelschap van één van Gods edelen kom en een kwartier met hem spreek of wel met hem bid, ik mij gesterkt gevoel. Mijn hart verblijdt zich in mij, wanneer ik de genade van God overvloedig in een broeder bespeur. Ik wens, broeders, dat u vervuld wordt met medegevoel, vervuld met medelijden, vervuld met barmhartigheid, vervuld met wijsheid; en dat, wanneer uw broeders u horen spreken, ze op mensen mogen gelijken, die springende fonteinen gevonden en hun vaten gevuld hebben.
Ten laatste, wanneer de liefde van Jezus Christus in ons is, zodat wij vervuld zijn tot al de volheid Gods, hoe gaarne zullen wij ons dan uitstrekken tot hen, die tot hier toe niet tot de kinderen van God behoren. Wij zullen een woord hebben voor allen, die wij op onze weg ontmoeten. U vindt het moeilijk, het rechte woord ter bekwamer tijd te spreken tot zoekende zielen. Juist, mijn broeder. Maar zou dat niet zijn, omdat u niet boordevol bent? U bent bijna leeg, en daarom houdt het u zo lang op, om uw kuip om te keren en de laatste drop, die aan de bodem kleeft, uit te storten. Wanneer u tot op de rand toe vol was, zou u aan alle kanten overlopen en alles rondom u zou besproeid worden. Wanneer u zó vol geestelijk leven bent, dat u de overvloeiing niet voorkomen kunt, zult u door de kracht van de Heilige Geest de juiste uitdrukkingen bezigen, die de mensen behoeven, en de dorstige zielen zullen het water des levens ontvangen. Wanneer wij daarmee geheel vervuld zijn, zullen wij ons te midden van goddelozen bewegen en onze tegenwoordigheid zal hun ten zegen zijn. Onlangs las ik van iemand, die een man hoorde vloeken en tegelijk een leugen vertellen. Hij zei niets. Maar de vloeker was zich bewust, dat de hoorder wist, dat het een leugen was. Maar deze zag de leugenspreker aan en zweeg; die blik trof het hart van de ander, want hij zei meer, dan een reeks van harde uitdrukkingen. Wat de berisper niet zei, oefende meer invloed uit, dan wat hij had kunnen zeggen. IJvert voor de Heere en Hij zal u zeggen, wat u doen, en leren, en wat u doen moet, wanneer u slechts van Zijn leven vervuld bent. ‘Maar ik weet niet, hoe ik spreken moet’, zegt iemand. Juist zo. U weet, dat u slechts een weinig levend water op de bodem van uw vat hebt, en weet niet, hoe u het uit moet gieten. ‘O, maar het spreken valt mij zo moeilijk.’ Wanneer er slechts een weinig water in het vat is, is het moeilijk het eruit te gieten. Maar wanneer u vol bent, dan houdt de moeilijkheid op.
Als de Heere ons tot Zijn volheid gebracht heeft, nemen wij een zeer hoog standpunt in. Zie op onze gezegende Meester, waar Hij was, en wat er gebeurde; en waar Hij ging, deed Hij juist, wat gedaan moest worden, en zei het beste, dat gezegd kon worden, omdat de Heilige Geest op Hem rustte zonder mate. O, dat de Heilige Geest ons mocht vervullen om ons te bekwamen. Wanneer de sproeiwagens zonder water door de stoffige straten rijden, zullen ze het stof niet neerslaan; en wanneer u, Christenen, leeg door de wereld gaat, zult u het stof van de zonde, dat de maatschappij verblindt en verdeelt, niet neerslaan. Wanneer u naar een fontein gaat, en ze geen water geeft, spot ze met uw dorst; ze is erger dan onnut. Vergeet daarom niet, dat, wanneer u ooit leeg van genade wordt, u spot met degenen, die tot u opzien. Gezegend hij, van wie geschreven staat: ‘Stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien.’ Dit sprak Jezus van de Geest van God, Die in het hart woont. God geve, dat u en ik Zijn bedoeling mogen verstaan.
Wellicht zegt iemand: ‘Dit ligt niet op mijn weg; zover ben ik nog niet gekomen.’ Ik weet, dat dit zo is. Tot u heb ik niet gesproken. Toch wil ik u niet stilzwijgend voorbijgaan. Zie op Jezus Christus, en u zult behouden worden. Vertrouw op Hem, verlaat u op Hem geheel. Door het geloof zult u beginnen te leven. Nadat u begonnen bent te leven, zult u bekrachtigd worden door de Geest van de Heere. Nadat u bekrachtigd bent, zal Christus woning maken in uw hart. Nadat Christus in uw hart woning gemaakt heeft, zult u de liefde leren kennen, die alle verstand te boven gaat; en nadat u de liefde hebt leren kennen, die alle kennis te boven gaat, zult u vervuld worden tot de volheid Gods.
Begin niet aan het einde, maar houd u aan de orde van God. Iemand, die een ladder wil beklimmen, verwacht niet, dat hij met de eerste stap de hoogste sport bereiken zal. Hij klimt sport voor sport. Hier is uw eerste sport: ‘Geloof in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden.’ Betreed eerst die eerste sport. God helpe u! Beginnende met het geloof in Jezus, zult u volharden en opklimmen, totdat u de top van de ladder bereikt. De Heere zij met u en in u tot de volheid toe!
Amen, ja Amen.