Op Welken ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest. Efeze 2:22
In de tijd van Mozes had God een zichtbare woonplaats bij de mensen. De stralende shekina was zichtbaar tussen de vleugels van de cherubim die de ark overschaduwden. In de tabernakel toen de Israëlieten door de woestijn trokken en in de tempel daarna, toen ze gevestigd waren in hun eigen land, was er een zichtbare manifestatie van de aanwezigheid van Jehova in de plaats die aan Zijn dienst gewijd was. Welnu, alles onder de Mozaïsche bedeling was maar een type, een voorbeeld een symbool van iets hogers en edelers. Die vorm van verering was als het ware een serie voorafschaduwingen waarvan het evangelie de vervulling vormt. Het is echter triest dat er in het hart van ons allemaal zoveel judaïsme is dat we regelmatig terugkeren naar de oude, armoedige onderdelen van de wet, in plaats van voorwaarts te gaan en er een beeld in te zien van iets geestelijks en hemels, waarnaar we behoren te streven.
Het is een schande voor de huidige tijd om sommige mannen te horen praten zoals ze doen. Ze hadden beter meteen het Joodse geloof kunnen aannemen. Ik bedoel dat een schande is om sommige mannen te horen praten zoals zij doen met betrekking tot de religieuze gebouwen. Ik herinner me dat ik eens een preek over de tekst heb gehoord: ‘Opdat zij in hun onreinigheid niet sterven, als zij Mijn tabernakel, die in het midden van hen is, verontreinigen zouden.’ Het eerste gedeelte van de preek was een kinderachtige vervloeking van allen die een onheilige daad zouden durven verrichten op het terrein van de kerk, of die tijdens de markt van de week erna een tentpaal tegen dat gebouw zouden laten leunen. Volgens mij was dat gebouw de god van de man op de preekstoel.
Is er ergens zoiets als een heilige plaats? Is er een plek waar God nu in het bijzonder woont? Die ken ik niet. Luister naar de woorden van Jezus: ‘Geloof Mij, de ure komt, wanneer gijlieden, noch op dezen berg, noch te Jeruzalem, den Vader zult aanbidden. Maar de ure komt, en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook dezulken, die Hem alzo aanbidden.’ Denk ook aan wat de apostel in Athene heeft gezegd: ‘God, Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is; Deze, zijnde een Heere des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt.’
Wanneer de mensen over heilige plaatsen praten, lijken ze niet te weten hoe ze taal moeten gebruiken. Kan heiligheid zich in stenen en cement bevinden? Bestaat er zoiets als een heilige toren? Is het mogelijk dat er in de wereld zoiets is als een moreel hoogstaand raam of een goddelijke deurpost? Ik ben stom van verbazing als ik bedenk hoe verdorven de hersenen van de mensen zi jn wanneer zij stenen, cement en gekleurd glas morele deugden toekennen. Hoe diep en hoe hoog zou deze inzegening gaan? Is elke kraai die over dat gebouw vliegt in heilige lucht? Zeker, het is even redelijk om dat te geloven als om te geloven dat elke worm die het lichaam van een episcopaal eet een heilige worm is. Daarom moet er een stenen muur of een wijd pad met grint worden gemaakt om de lichamen van de gewijden te beschermen tegen onheilige wormen die er vanaf het gedeelte waar de Dissenters liggen naartoe zouden kunnen kruipen!
Nogmaals, dit soort kinderspel, dit roomse gedoe, dit judaïsme is een schande voor deze tijd. En desondanks doen we er allemaal bij bepaalde tijden en gelegenheden aan mee. Dat waar u zojuist om moest glimlachen, is alleen maar een kleine overdrijving, een fout waarin we heel makkelijk kunnen vervallen. Het is maar een uitvergroting van een fout waartoe wij allemaal waarschijnlijk vervallen. Wij hebben achting voor onze eenvoudige kerken. Wij voelen een soort troost als we zitten op de plek waarvan we denken dat die op de een of andere manier heilig moet zijn.
Welnu, als het mogelijk is -en misschien kost het veel geestkracht-, laten we dan voor eens en voor altijd iedere gedachte verjagen aan heiIigheid die verbonden zou zijn met iets anders dan met bewuste handelende personen. Laten we voorgoed ieder bijgeloof met betrekking tot plaatsen wegdoen.
Geloof me, de ene plaats is even gewijd als de andere, en ieder huis waar we met een oprecht hart samenkomen om God eerbiedig te aanbidden, is gedurende die samenkomst Gods huis. Ook al wordt het met het diepste godsdienstige ontzag beschouwd, de plaats die geen vroom hart in zich heeft is geen huis van God. Het kan misschien een huis van bijgeloof zijn, maar niet een huis van God.
‘Maar’, zegt iemand: ‘God heeft een woonplaats, zegt uw tekst van deze morgen dat niet?’ Jazeker, en over dat huis van God ga ik het deze morgen hebben. Er bestaat zoiets als een huis van God, maar dat is niet een zielloos gebouw, maar een levende en geestelijke tempel. ‘Op Welken (en dat is Christus) ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest.’ Het huis van God is gebouwd met de levende stenen van bekeerde mannen en vrouwen. En de kerk van God, die Christus gekocht heeft met Zijn bloed is het goddelijke gebouw en het bouwwerk waarin God tot op de dag van vandaag verblijft.
Ik wil toch nog een opmerking maken over de plaatsen waarin we God aanbidden. Ik verbind, zonder heiligheid met bijgelovigheid te willen combineren, wél een soort heiligheid met de plaatsen waarin God gediend wordt. Elke plek waar God mijn ziel heeft gezegend, zie ik als een huis Gods en een poort van de hemel. Dat is niet omdat de stenen heilig zijn, maar omdat ik daar God ontmoet heb. De herinneringen die ik eraan heb maken er een heilige plaats van. De plaats waar Jakob zich had neergelegd om te slapen, was slechts zijn slaapkamer voor dat moment. Maar zijn slaapkamer was niets anders dan het huis van God.
Hopelijk heeft u kamers en kasten in uw huis die in werkelijkheid heiliger zijn dan welke schitterendste kathedraal ook die ooit zijn torenspits naar de hemel richtte. Waar we God ontmoeten is heiligheid, niet in de plaats, maar in de associaties die ermee verbonden zijn. Waar we gemeenschap hebben met God en waar God Zijn arm ontbloot, ook al is het in een schuur of ergens buiten op de heide of op een berg, daar is Gods huis voor ons. Die plaats is dan ook meteen gewijd, maar toch niet zo gewijd dat we die met bijgelovige vrees moeten beschouwen, maar alleen gewijd door onze eigen herinneringen aan gezegende uren die we in heilige gemeenschap met God hebben doorgebracht.
Nu laat ik het bovenstaande buiten beschouwing en ga ik het huis bij u introduceren dat God heeft gebouwd om erin te wonen. Vanmorgen beschouwen we de kerk ten eerste als een gebouw, ten tweede als een woning en ten derde als (wat zij spoedig zal worden) een heerlijke tempel.
1. Ten eerste beschouwen de kerk als een gebouw. Laten wij hier eens stilhouden om te vragen wat een kerk is. Wat is de kerk van God? De ene sekte claimt voor zichzelf de titel van kerk, terwijl andere denominaties er vurig om strijden. Maar dat komt niemand van ons toe. De kerk van God valt niet samen met een bepaalde menselijke denominatie. De kerk van God bestaat uit hen wier namen geschreven staan in het boek van Gods eeuwige verkiezing. Het zijn de mensen die door Christus gekocht zijn aan het kruis. De mensen die God door Zijn Heilige Geest geroepen heeft en die door diezelfde Geest delen in het leven van Christus en leden van Zijn lichaam worden, van Zijn vlees en beenderen.
Deze mensen zijn aanwezig in elke gemeente onder alle soorten christenen, sommigen verdwaald op plekken waar we ze volstrekt niet hadden verwacht. Hier en daar is een lid van Gods kerk verborgen te midden van de duisternis van het vervloekte Rome. Nu en dan vind je, als bij toeval, een lid van Gods kerk die niet verbonden is aan welke groepering dan ook, ver weg van alle contact met zijn broeders. Het kan zijn dat hij amper van hun bestaan gehoord heeft, maar toch kent hij Christus, omdat het leven van Christus in hem is.
Nu wordt deze Kerk van God, Gods volk over de hele wereld, onder welke naam ze ook bekend mogen zijn, in de tekst vergeleken met een gebouw waarin God woont.
Nu ga ik een allegorie gebruiken met betrekking tot het gebouw. De kerk is geen stapel bij elkaar geraapte stenen, ze is een gebouw. Lang geleden heeft haar architect haar ontworpen. Het is alsof ik Hem, als ik terugkijk in de eeuwigheid, de eerste schets van Zijn kerk zie maken.
‘Hier’, zei Hij in Zijn eeuwige wijsheid, ‘moet de hoeksteen komen, en daar de toren.’ Ik zie Hem haar lengte en breedte bepalen. Met onovertroffen bekwaamheid stelt Hij vast waar haar poorten en deuren komen. Hij ontwerpt ieder deel, geen enkel onderdeel van het gebouw wordt niet in kaart gebracht.
Ik zie Hem, de machtige architect, ook voor Zich elke steen voor het gebouw uitkiezen. Hij bepaalt de omvang en de vorm ervan, en in Zijn machtige plan neemt Hij op welke positie iedere steen zal innemen – of hij zal stralen op de voorgrond of op de achtergrond verborgen zal zijn, of in het centrum van de muur begraven. Ik zie Hem niet alleen de ruwe omtrek vastleggen, maar ook alles wat opvult. Alles wordt bepaald en verordend in het eeuwige verbond, het goddelijke plan van de almachtige Architect waarop de Kerk moet worden gebouwd.
Terwijl ik verder kijk, zie ik de architect een hoeksteen uitkiezen. Hij kijkt naar de hemel en ziet de engelen, die schitterende stenen. Hij bekijkt ze allemaal, te beginnen bij Gabriël, maar Hij zegt: ‘Niemand van jullie is geschikt. Ik moet een hoeksteen hebben waarop het hele gewicht van het gebouw steunt, want op die steen moeten alle andere steunen. Gabriël, u voldoet niet. Raphaël, u wordt gepasseerd, want ik kan met u niet bouwen.’
Toch was het nodig dat er een steen gevonden werd, en een die afkomstig was uit dezelfde steengroeve als de rest. Waar was zo iemand te vinden? Was er een mens die geschikt zou zijn om de hoeksteen van dit machtige gebouw te wezen? Ach nee! Apostelen, profeten noch leraren zouden geschikt zijn. Voeg hen allemaal samen en ze zouden een fundament van drijfzand zijn, en het huis zou uiteindelijk instorten.
Let op hoe het goddelijke verstand het probleem heeft oplost. ‘God zal mens worden, echt mens, en zo zal Hij van hetzelfde karakter zijn als de andere stenen van de tempel. En toch zal hij tegelijkertijd God zijn, en daarom sterk genoeg om het hele gewicht van het machtige gebouw te dragen, waarvan de top tot in de hemel zal reiken.’
Ik zie dat de hoeksteen wordt neergelegd. Wordt er hierbij gezongen? Nee, er wordt gehuild. De engelen komen samen als de eerste steen gelegd wordt. Kijk verdrietig mensen, en wees verbaasd, want de engelen wenen. De hemelse harpen zijn met zakken bekleed en er wordt geen lied gehoord. Zij zongen samen en riepen van vreugde toen de wereld werd gemaakt, waarom doen ze dit nu dan niet? Kijk hier en zie de reden. Die steen baadt in bloed, die hoeksteen kan nergens anders liggen dan in zijn eigen geronnen bloed. Het rode cement dat uit Zijn heilige aderen komt, moet ervoor zorgen dat hij vastligt.
En daar ligt Hij dan, de eerste steen van het goddelijke gebouw. Begin weer te zingen, engelen, want het is nu voorbij. De hoeksteen is geplaatst, de verschrikkelijke ceremonie is voorbij, en nu, waar zullen we de stenen vandaan halen om deze tempel te bouwen? De eerste is gelegd, waar is de rest? Zullen we gaan graven op de bergenhellingen van de Libanon? Zullen we deze kostbare stenen vinden in de marmeren steengroeven van koningen? Nee. Waar gaat u heen, gevleugelde arbeiders van God? Waar gaat u heen? Waar zijn de steengroeven? Ze antwoorden: ‘Wij gaan graven in de steengroeven van Sodom en Gomorra, in de diepten van het zondige Jeruzalem en midden in het dwalende Samaria.’
Ik zie dat ze het vuil weghalen. Ik zie hoe ze diep in de aarde graven, en uiteindelijk bereiken ze de stenen. Maar wat zijn die hard, ruw en moeilijk te bewerken! En toch zijn dit de stenen die van ouds in Gods plan zijn opgenomen, en deze moeten worden gebruikt en geen andere. Er moet een verandering worden bewerkstelligd. De stenen moeten opgehaald, gevormd, gehakt en gepolijst worden en op hun plaats gelegd. Ik zie de arbeiders aan het werk. De grote zaag van de wet zaagt door de stenen en dan komt de polijstende beitel van het Evangelie. Ik zie dat de stenen op hun plaats liggen en dat de kerk groeit.
De predikanten lopen als wijze bouwmeesters langs de muur en leggen elke geestelijke steen op zijn plaats. Elke steen leunt op die massieve hoeksteen. Elke steen is afhankelijk van dat bloed en vindt veiligheid en sterkte in Jezus Christus, de hoeksteen, uitverkoren en dierbaar. Ziet u het gebouw groter worden terwijl ieder van Gods uitverkorenen wordt binnengebracht, geroepen door genade en levendgemaakt? Ziet u hoe de levende stenen als in heilige liefde en broederschap met elkaar verbonden zijn? Bent u ooit het gebouw binnengegaan en heeft u gezien hoe deze stenen op elkaar leunen en elkaars lasten dragen en zo de wet van God vervullen? Ziet u hoe de kerk Christus liefheeft en hoe de leden elkaar liefhebben? Hoe eerst de kerk aan de hoeksteen verbonden is, en vervolgens de ene steen aan de andere verbonden is, enzovoort, totdat het hele gebouw één wordt? Zie, het bouwwerk rijst op, het nadert de voltooiing en ten slotte is het compleet.
En kijk nu goed en zie wat een heerlijk gebouw het is, de kerk van God. De mensen praten over de pracht van hun architectuur, maar dit is pas echte architectuur, niet naar Griekse of Gothische modellen, maar overeenkomstig het model van het heiligdom dat Mozes gezien heeft op de heilige berg. Ziet u het? Heeft u ooit zo’n aantrekkelijk gebouw gezien dat zo vol van leven is? Op één steen zullen zeven ogen zijn, en iedere steen zal vol ogen en harten zijn. Hebt u ooit iets gezien dat zo massief is als dit: een gebouw van zielen, een bouwwerk samengesteld uit harten?
Er is geen huis waarin meer rust te vinden is dan in een hart; daarin kan een mens vrede vinden in zijn medemens. Maar hier is het huis waarin het God behaagt te wonen, gebouwd van levende harten, allen slaand van heilige liefde, samengesteld uit verloste zielen, uitverkoren door de Vader, gekocht met het bloed van Christus. Het gebouw reikt tot in de hemel; een deel van de stenen bevindt zich boven de sterren. Veel van de levende stenen zijn nu in het paradijs. Wij zijn hier beneden, het gebouw wordt steeds groter. En als de hoeksteen zal omhooggaan, moeten wij alleen omhoog gaan totdat het gehele bouwwerk vanaf zijn fundering tot aan zijn toren in de hemel zal opgenomen worden. Daar zal het voor altijd staan: het nieuwe Jeruzalem, de tempel van Gods majesteit.
Met betrekking tot het gebouw heb ik nog enkele opmerkingen voordat ik verder ga met het volgende punt. Als architecten een gebouw ontwerpen, maken ze daarbij fouten. De meest zorgvuldige zal iets weglaten, de slimste zal ontdekken dat hij fouten heeft gemaakt. Maar de kerk van God is volmaakt ontstaan, en uiteindelijk zal blijken dat er niet één fout is gemaakt. U, mijn geliefde broeder of zuster, bent misschien een kleine steen in de tempel en wellicht bent u geneigd te denken dat u een grote had moeten zijn. Dat is geen constructiefout. U bezit maar één talent en dat is genoeg voor u. Als u er twee had, zou u het gebouw verknoeien. U bent misschien op een duistere plaats gezet terwijl u liever een voorname plaats ingenomen had. Als u belangrijk was geweest, dan was u misschien op de verkeerde plaats. En slechts één steen op de verkeerde plaats in een zo’n verfijnd bouwwerk als dat van God, zou het geheel aantasten. U bent waar u moet zijn, blijf daar. Vertrouw erop dat er geen fout is gemaakt. Als we uiteindelijk om haar heen zullen lopen, haar muren bekijken en haar bolwerken tellen, dan zullen wij allen moeten zeggen: ‘Hoe prachtig is dit Sion!’ Als onze ogen verlicht zijn en ons hart onderwezen, zal elk gedeelte van het gebouw onze bewondering oproepen.
De bovenste steen is niet de fundering, de fundering staat ook niet bovenop. Elke steen heeft de juiste vorm. Al het materiaal is zoals het zijn moet en de structuur is aangepast aan het grote doel, de heerlijkheid van God, de tempel van de Allerhoogste. In dit bouwwerk van God kan dus oneindige wijsheid worden opgemerkt.
Let ook eens op haar onaantastbare sterkte. Deze woonstede Gods, dit huis niet met handen gemaakt, is vaak aangevallen maar nooit overwonnen. Hoeveel vijanden hebben haar oude muren niet aangevallen, maar ze deden het tevergeefs. De koningen der aarde stonden op en de heersers vergaderden samen, maar wat gebeurde er? Al die machtige mannen trokken op tegen haar, ieder van hen met machtige mannen die allen hun zwaard hadden getrokken, maar wat gebeurde er met hen? De Almachtige verstrooide koningen in Hermon zoals sneeuw in Salmon. Zoals de sneeuw van de berghelling wordt verwijderd door de storm, zo dreef U hen weg, o God, en zij smolten voor de adem van uw neus.
Daarom moet onze ziel in Sion wonen en het woeden van Rome of de hel niet vrezen.
De kerk is niet in gevaar en dat kan ze ook nooit zijn. Laat de vijanden komen, ze kan hen weerstaan. Haar passieve majesteit, haar stille rotsachtige sterkte trotseert hen. Laat ze maar komen en zichzelf in stukken breken. Laat ze zich tegen haar te pletter lopen en de weg naar het verderf gaan. Ze is veilig, en dat moet ze zijn tot het einde toe. Dit kunnen we dus zeggen over het bouwwerk. Het is door oneindige wijsheid gebouwd en onaantastbaar veilig.
En we mogen daaraan toevoegen: ze is ook ontzettend mooi. Geen gebouw kan haar evenaren. U kunt er van zonsopgang tot zonsondergang naar blijven kijken en dan bent u nog niet uitgekeken. Jezus zelf schept behagen in haar’. God is zo ingenomen met de architectuur van Zijn werk, dat Hij zich nooit zo over de wereld verheugd heeft als over haar. Toen God de wereld maakte, verhief Hij de bergen en groef Hij de zeeën en bedekte Hij de valleien met gras. Hij maakte het gevogelte in de lucht en alle dieren op het land. Ja, Hij heeft de mens gemaakt naar Zijn eigen beeld, en toen de engelen dit zagen zongen ze samen cn riepen ze van vreugde. God zong niet; er was geen toereikend thema voor een lied voor Hem Die driemaal heilig is. Hij kon wel zeggen dat alles zeer goed was, want alles was op gepaste wijze gemaakt; maar er was geen sprake van morele goedheid of heiligheid.
Maar toen God Zijn Kerk bouwde, zong Hij wel. Ik denk wel eens dat het de meest buitengewone passage is in het hele Woord van God waar Hij wordt voorgesteld als Iemand Die zingt: ‘Uw Verlosser in uw midden is almachtig. Hij zal verlossen, Hij zal rusten in zijn liefde. Hij zal verheugd over u zijn terwijl Hij zingt.’ Denk, mijn broeders en zusters, aan God Zelf terwijl Hij naar Zijn Kerk kijkt. En het bouwwerk is zo mooi en prachtig dat Hij erover zingt. Terwijl elke steen op zijn plek wordt gelegd, zingt de godheid zelf. Is er ooit zo gezongen? Kom, laten wij zingen, laat ons samen de naam van God verhogen. Prijs Hem Die Zijn Kerk prijst. Die haar heeft gemaakt tot Zijn bijzondere woonplaats.
Zo hebben we dus in de eerste plaats de kerk als een gebouw beschouwd.
2. De ware heerlijkheid van de kerk is echter dat ze niet alleen een gebouw is, maar dat ze een woonstede is. Een onbewoond gebouw kan heel mooi zijn, maar er kleeft altijd iets sombers aan. Als we door ons land rijden, komen we vaak langs een ontmantelde toren of kasteel. Dat is mooi om te zien, maar het is niet iets vreugde vols. Er is een treurige gedachte aan verbonden. Wie ziet graag verlaten paleizen? Wie verlangt ernaar dat een land haar zonen uitwerpt en dat haar huizen geen bewoners hebben? Maar er is vreugde in een huis dat bewoond en ingericht is, waar mensenstemmen klinken.
Geliefden, de kerk van God heeft dit tot haar bijzondere heerlijkheid dat ze een bewoond huis is, dat ze door de Geest een woonstede Gods is. Hoeveel kerken zijn er niet die wel een huis, maar geen woning zijn! Ik zou u een kerk kunnen beschrijven die belijdt van God te zijn. Ze is nauwkeurig gebouwd, maar ze is gevormd naar een oude overtuiging en niet naar het Woord van God. Zet leeft haar eigen regels nauwkeurig na. U komt de kerk binnen, de ceremonie is indrukwekkend, de hele dienst trekt u misschien een poosje aan. Maar u verlaat die plaats in het besef dat u het leven van God daar niet hebt ontmoet, dat het een huis is, maar een huis zonder bewoner. Ze kan belijden een kerk te zijn, maar ze is geen kerk waarin de Heilige woont. Het is een leeg huis dat spoedig ineen moet storten.
Ik ben bang dat dit zo is met veel van onze kerken, zowel de gevestigde als de afgescheiden, evenals met de rooms-katholieken. Veel kerken zijn niets meer dan een hoeveelheid dorre, doodse formaliteit. Het leven van God is er niet. U zou de diensten er dag na dag kunnen bezoeken, en uw hart zou nooit sneller slaan, uw ziel zou nooit verkwikt worden, want het is een leeg huis. De architectuur van het gebouw mag dan mooi zijn, maar de voorraadkamer is leeg, er is geen tafel gedekt, er is geen blijdschap, er wordt geen vet kalf geslacht, er wordt niet gedanst en er wordt niet gezongen van blijdschap.
Geliefden, wees op uw hoede, opdat onze kerken niet hetzelfde worden, opdat we geen mensen worden zonder geestelijk leven en derhalve onbewoonde huizen, omdat God er niet is. Maar een ware kerk, die door de Geest van God wordt bezocht, waar bekering, onderwijs, vroomheid en dergelijke worden bevorderd door de levende invloed van de Geest – zo’n kerk heeft God als Bewoner.
En nu draaien we deze zoete gedachte om. Een kerk gebouwd met levende zielen is Gods eigen huis. Wat betekent dit? Een huis is een plaats waar een mens zich ontspant en het zich gemakkelijk maakt. Buitenshuis strijden we met de wereld, daar spannen we elke zenuw en pees samen om een zee van problemen te weerstaan en niet met de stroom te worden meegevoerd. Buitenshuis ontmoeten we mensen die een vreemde taal spreken en die ons vaak verwonden.
Wij voelen dat we daar op onze hoede moeten zijn. We kunnen vaak zeggen: ‘Onze ziel is in het midden der leeuwen, ik lig onder stokebranden.’ Als we de wereld ingaan, vinden we maar weinig rust. Maar als we ons dagelijks werk hebben gedaan, gaan we naar huis en daar ontspannen we. Onze vermoeide lichamen worden verfrist. We gooien hel pantser af dat we hebben gedragen en vechten niet meer. We zien niet langer vreemde gezichten, maar liefdevolle ogen kijken ons aan. We horen niet langer onprettige taal. Liefde spreekt en wij antwoorden. Ons huis is de plaats van ontspanning, comfort en onze rust.
Welnu, God noemt de kerk Zijn woonstede. Kijk wat Hij buitenshuis doet. Hij laat de bliksem inslaan en verheft Zijn stem over de wateren. Luister naar Hem, Zijn stem breekt de ceders van Libanon en doet hinden kalveren. Zie Hem als Hij oorlog voert, als Hij rijdt op de wagens van Zijn kracht. Hij drijft de rebelse engelen over de slagvelden van de hemel naar de diepte van de hel. Aanschouw Hem als Hij Zichzelf verheft in de majesteit van Zijn kracht! Wie is er zo heerlijk? Het is God, de allerhoogste en vreselijke.
Maar kijk. Hij legt zijn glimmende zwaard opzij, Zijn speer draagt Hij niet langer meer. Hij komt terug naar huis. Zijn kinderen zijn met I lom. Hij ontspant Zich en neemt rust. Ja, denk niet dat ik te ver ga: Hij zal rusten in Zijn geliefde, en Hij doet het. Hij rust in Zijn kerk. Hij is niet langer een verterend vuur, een verschrikking en een vlam. Nu is Hij liefde en vriendelijkheid en bereid het gebabbel van het gebed van Zijn kinderen te horen en ook de onsamenhangende noten van hun liederen. Hoe mooi is het beeld van de kerk als Gods huis, de plaats waarin Hij rust. ‘Want de Heere heeft Sion verkozen. Dit is Mijn rust voor eeuwig. Hier zal ik wonen; want daarin heb ik verlangd.’
Verder is het huis van een mens de plaats waar hij zijn innerlijk toont. Als u een man ontmoet op de markt, onderhandelt hij scherp met u. Hij weet met wie hij te maken heeft, en hij behandelt u als een man van de wereld. Later ziet u hem thuis opnieuw, pratend met zijn kinderen, en u zegt: ‘Wat een heel ander mens! Ik kan bijna niet geloven dat het dezelfde persoon is.’ Of kijk naar de hoogleraar. Hij onderwijst studenten in de wetenschap. Beluister de strengheid waarmee hij spreekt over de meest diepzinnige thema’s. Kunt u geloven dat die dezelfde man ’s avonds zijn kleintje op zijn knie heeft en kinderverhaaltjes vertelt en liedjes herhaalt? En toch is het zo.
Kijk naar de koning als hij in al zijn pracht door de straten rijdt. Duizenden drommen samen en hun gejuich stijgt op. Wat gedraagt hij zich voornaam. Hij is een en al koning, op en top een heerser als hij boven de menigte uittorent. Maar heeft u dezelfde persoon wel eens thuis gezien? Dan is hij net als de andere mensen. Zijn kleine kinderen zijn om hem heen. Hij zit op de vloer om met hen te spelen. Is dit de koning? Jazeker. Maar waarom doet hij dit niet in zijn paleis? Op de straten? Omdat dat niet zijn eigen huis is. Het is thuis, waar een vrouw of man zich ontspant.
Zo is het ook met betrekking tot onze heerlijke God. Het is in Zijn kerk waar Hij Zichzelf openbaart zoals Hij dat niet aan de wereld doet. De were Idling draait zijn telescoop naar de hemel. Hij ziet de pracht en praal van God in de sterren en hij zegt: ‘God, hoe oneindig bent u!’ Hij kijkt over de zee, ziet dat het stormt en zegt: ‘Zie de macht en majesteit van de Godheid.’
De bioloog ontleedt een insect en ontdekt in elk deel een goddelijke wijsheid en zegt: ‘Hoe wijs is God!’
Maar het is alleen de gelovige die als hij in zijn kamer neerknielt kan zeggen: ‘Onze Vader Die in de hemelen zijt, Uw naam worde geheiligd.’ Er zijn zoete openbaringen die God in Zijn kerk geeft en nooit ergens anders. Daar neemt Hij Zijn kinderen aan Zijn borst. Daar opent Hij Zijn hart en laat Hij de mensen de fonteinen van Zijn grote ziel kennen en de kracht van Zijn oneindige genegenheid. En is het niet heerlijk om aan God te denken Die thuis is met Zijn gezin, gelukkig in het huis van Zijn kerk?
Verder treft nog een andere gedachte me op dit moment. Het huis van een mens is het centrum van alles wat hij doet. Daarginds is een grote boerderij. Daar zijn hooibergen, schuren en dergelijke; maar in het midden ervan is het huis, het centrum van al het werk. Het maakt niet uit hoeveel graan er is, het graan gaat naar het huis. Het is voor het onderhoud van het huishouden dat de man de landbouw voortzet. U kunt de kudde daarginds horen loeien, u kunt de schapen op de heuvels zien, maar de vacht komt thuis en de volle uiers produceren melk voor de kinderen van het huis, want het huis is het centrum van alles, l ike rivier van vlijt stroomt naar het aangename binnenlandse meer van het huis.
Welnu, is Gods kerk Gods centrum? Hij is buitenshuis in de wereld, Hij is hier en daar bezig, maar waar leiden Zijn zaken naartoe? Naar Zijn kerk. Waarom bekleedt God de heuvels met overvloed? Om Zijn volk te voeden. Waarom handelt de voorzienigheid? Waarom al die oorlogen en stormen, en dan weer rust en kalmte? Het is voor Zijn kerk. Er is geen engel die vliegt zonder een opdracht voor de kerk te hebben. Misschien geldt dit indirect, maar toch is het uiteindelijk zo. Elke aartsengel die de bevelen van zijn Meester volgt, draagt tegelijkertijd Gods kinderen op zijn brede vleugels zodat zij hun voet niet aan een steen zullen stoten. De voorraadschuren van God zijn voor Zijn kerk. De diepte van de verborgen schatten, van Gods onbeschrijfelijke rijkdommen – dit alles is voor Zijn volk. Alles wat Hij heeft, van Zijn blinkende kroon tot de duisternis onder Zijn troon, is voor Zijn verlosten. Alle dingen moeten dienen en meewerken ten goede voor de uitverkoren kerk van God die Zijn huis is. Zijn dagelijkse woning.
Ik denk dat als u hier later nog over zult nadenken, u zult zien dat er veel diepte is in het mooie feit dat zoals het huis het centrum is, zo de kerk voor God het centrum van alles is.
Nog één gedachte en dan ben ik klaar. We hebben de laatste tijd veel horen spreken over een mogelijke Franse invasie. Ik zal er pas ongerust over worden als die plaatsvindt, en zeker niet eerder. Er is echter één ding dat we veilig kunnen zeggen: velen van ons zijn vredelievende mensen die niet graag het zwaard hanteren. Zodra we bloed zagen zouden we er misselijk van worden. We zijn vreedzame mensen, we houden niet van vechten en oorlog.
Maar laat de meest vredelievende mens zich voorstellen dat de vijand op de kust geland is, dat onze huizen in gevaar zijn. Dan denk ik dat, ondanks wat we kunnen zeggen over het verkeerde van de oorlog, er niemand onder ons is die niet het eerste wapen dat hij kan vinden zou grijpen om op de vijand af te gaan. Met ‘Ons hart en ons huis’ als oorlogskreet zouden we op de vijand afstormen, wie of wat hij ook is. Er is geen kracht zo groot dat hij onze arm zou kunnen verlammen. Totdat het ons het leven zou kosten, zouden we vechten voor ons huis. Geen bevel zou streng genoeg zijn om ons tot bedaren te brengen. We zouden overal doorheen breken, de zwakste onder ons zou in zulke moeilijke dagen een reus zijn en onze vrouwen zouden heldinnen zijn. Elke hand zou een wapen vinden om tegen de indringer te gebruiken. Wij houden van onze huizen en moeten en zullen ze verdedigen.
Verhef nu uw gedachten. De kerk is Gods huis, zal Hij haar niet verdedigen? Zal Hij toelaten dat Zijn huis belaagd wordt? Zal Gods haardstede met het bloed van Zijn kinderen worden bevlekt? Zal de kerk omver worden geworpen, zullen haar kantelen worden bestormd, haar vredige woonplaatsen aan het vuur en zwaard worden overgegeven? Nee, nooit! Niet zolang God een hart van liefde heeft en Hij Zijn volk als Zijn eigen huis en woonplaats beschouwt.
Kom, laten wij ons verblijden over onze veiligheid. Laat de hele wereld buiten maar wapens dragen, wij wonen in volmaakte vrede, want onze Vader is in het huis is en Hij is de almachtige God. Laat ze maar komen, we hoeven niet bang te zijn, Zijn arm zal hen verslaan. De adem van Zijn neusvleugels zal hen wegblazen. Eén woord zal hen vernietigen, ze zullen smelten als het vet van de rammen; als het vet van de lammeren zullen ze verteerd worden en als rook zullen ze vervliegen. Al deze gedachten komen natuurlijkerwijs bij mij boven naar aanleiding van het feit dat de kerk Gods woonstede is.
3. Ik was van plan u in de derde plaats te laten zien dat de kerk straks Gods heerlijke tempel zal zijn. Het is nog niet geopenbaard wat zij zijn zal. Ik heb dit kostbare feit echter al genoemd. De kerk is in aanbouw en dit zal zo blijven totdat de berg van het huis des Heeren zal zijn vastgesteld op de top der bergen. En dan, als alle volken haar gezegend zullen noemen, en Hem eveneens, als ze allen zullen zeggen: ‘Kom, en laat ons opgaan naar het huis van onze God om Hem te aanbidden’, dan zal de heerlijkheid van de kerk beginnen. Als deze aarde zal vergaan, als alle monumenten van de koninkrijken vernietigd zullen zijn door de lava van het laatste vuur, dan zal de kerk in de wolken worden opgenomen en vervolgens tot de hemel zelf toe verheven zijn, om een tempel te worden zoals geen oog het ooit heeft gezien.
En nu, broeders en zusters, tot slot nog deze opmerkingen: Als de kerk van God Gods huis is, wat moeten u en ik dan doen? Wel, we moeten als onderdelen van die tempel er altijd naar streven om de grote Bewoner binnen te houden. Laten we Zijn Geest niet bedroeven, opdat Hij Zijn kerk niet enige tijd verlaat. Laten we bovenal niet hypocriet zijn, omdat Hij dan misschien helemaal nooit in ons hart komt.
En als de kerk Gods tempel en Gods huis is, laten we haar dan niet bevuilen. Als u uzelf bevuilt, bevuilt u de kerk, want als u een lid van de kerk bent, dan is uw zonde de zonde van de kerk. Als één steen in een gebouw vuil is, dan tast dat ongetwijfeld de volmaaktheid ervan aan. Zorg ervoor dat u heilig bent, zoals Hij heilig is. Laat uw hart geen huis van Belial worden. Denk niet dat God en de duivel gezamenlijk m dezelfde woning kunnen verblijven. Geef u zelf helemaal aan God. Zoek naar meer van Zijn Geest, opdat u als een levende steen geheel geheiligd mag zijn. En rust niet voordat u uzelf in de voortdurende aanwezigheid voelt van Hem Die woont in de kerk.
Moge God nu iedere levende steen van Zijn tempel zegenen. En voor u die nog niet uit de steengroeve van de zonde bent uitgehouwen: ik bid dat goddelijke genade u zal ontmoeten, dat u vernieuwd en bekeerd zult worden en uiteindelijk deel zult hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht.
Amen.