De vrouw zeide tot Hem: Heere, geef mij dat water… Johannes 4:15a
Zoals u weet heeft onze Zaligmaker met de Samaritaanse vrouw gesproken over levend water. Hij had geprobeerd haar aandacht te trekken door een beeldspraak te gebruiken die verband hield met haar werk en positie. Water was in haar ogen van het hoogste belang en Jezus heiligde deze alledaagse stof voor Zijn genadige doel. Terwijl Hij aan de mond van de bron zit, stel ik me voor dat ik Zijn ernstige gezicht kan zien, en dat ik de Samaritaanse gadesla, wier ogen verbazing uitdrukken terwijl Hij tegen haar spreekt, zoals nooit eerder gebeurde, over water dat ervoor zorgt dat iemand nooit meer dorst krijgt. Eerst wierp de vrouw vragen op: het sceptische deel van haar natuur nam het woord, ging aan het vitten, haarkloven en redeneren. “Heere, Gij hebt niet om mede te putten, en de put is diep…'”enzovoort. Merkt u niet alle ingrediënten van het ongeloof in haar op? Maar ze is in goede handen, en spoedig is ze van de fase van de vraagtekens doorgestoten naar de fase van het smeken, en ze roept in onze tekst uit: “Heere, geef mij dat water…”Ze was nog steeds, ben ik bang, erg onwetend.
Ze begreep zelfs de inhoud van haar eigen verzoek niet. Dat wordt duidelijk uit de woorden, die op de tekst volgen: “opdat mij niet dorste, en ik hier niet moet komen om te putten.”Ze gaf daarmee een natuurlijke betekenis aan een geestelijke uitspraak. Ze dacht aan het water dat de lippen kan bevochtigen, terwijl Christus sprak over dat levende water, Zijn eigen genade en liefde, dat het hart raakt, en niets dan het hart. Haar ogen waren verduisterd, maar haar gezicht was naar de goede kant gericht. En, het mooiste was, Jezus was daar, Die in staat is de blinden te leiden op een voor hen onbekende weg. Het zal met haar wel goedkomen, u kunt daarover uw hoofd laten rusten en vervolgens over uzelf gaan nadenken.
Ik hoop dat ik nu spreek met sommigen hier, die verlost zijn van de onwetendheid die deze vrouw had en die ook, net als zij, de fase van de vraagtekens achter zich hebben gelaten. U weet zelf het beste wie ik daarmee bedoel en waar u zich bevindt, maar ik hoop dat u ernaar verlangt om deel te mogen hebben aan de zaligmakende genade. U bent gestopt met het opwerpen van bezwaren. U kreeg genoeg van uw vruchteloze haarkloverijen en het weven van uw eigen spinnenwebben. U merkt dat u geen baat hebt bij het voortdurend in twijfel trekken van de mogelijkheid dat u zalig zult worden, het zich afvragen of Christus de Zaligmaker is of niet, en u staat op het punt om uw scepsis te laten voor wat het is en een ander spoor te gaan volgen. U bent nu aangekomen op het punt van verlangen. Niet, naar ik hoop, het eindpunt maar slechts de eerste of tweede fase.
Ik ben blij dat u zover bent gekomen. Als het om het bezitten van genade gaat, zegt u: “O, had ik er maar deel aan!” Als het gaat om vergeving, vrede, eeuwig leven, gelooft u alles wat Jezus Christus daarover zegt, en u wilt het in bezit krijgen. U strekt uw handen uit, zoals de drenkeling een stuk hout te pakken wil krijgen. Uw verlangens zijn opgewekt, uw betere gedachten sluimeren niet langer. U hebt zich losgerukt van onverschilligheid en koppigheid en ziet nu reikhalzend uit naar het verkrijgen van de verlossing door Jezus Christus.
U bent het tot wie ik mij vanavond wil richten. Ik zal eerst de tekst nemen en proberen die te gebruiken om uw verlangen nog meer op te wekken door een beschrijving te geven van het water waarvan in de tekst sprake is. Ik zal pogen uw harten te verzekeren door enkele opmerkingen over de waarschijnlijkheid dat u dit water zult ontvangen. Daarna zullen we afsluiten door er bij u op aan te dringen dat u dit gebouw niet verlaat zonder het gebed naar de hemel te hebben opgezonden: “Heere, geef mij dit water, geef het mij vanavond nog!”
Een beschrijving van het bedoelde water
Om te beginnen zal ik dus trachten uw verlangen op te wekken door een beschrijving te geven van het water waarvan in de tekst gesproken wordt. Water is een essentieel element in de natuurlijke wereld. Er is ook een geestelijke wereld, waarvoor we beelden uit de natuurlijke wereld moeten nemen, om haar te beschrijven. Zo is de genade van God in de geestelijke wereld precies hetzelfde wat water is in de natuurlijke wereld. Als mens hebt u water nodig, u kunt er niet zonder. Bij bepaalde gelegenheden wordt het een dwingende noodzaak: het is drinken of sterven. Zo hebt u als mens genade nodig, niet voor uw lichaam, maar voor uw ziel en het is beslist noodzakelijk om het te hebben. Zo niet, dan zal uw ziel om te beginnen hier in dit leven moeite hebben, vervolgens zal zij in het stervensuur door knagende wroeging worden aangegrepen, om uiteindelijk de tweede dood te ervaren als een altijd durende dorst en een nooit vervulde behoefte. Gods genade is als water op niet minder dan acht manieren. Maar laat me u niet ongerust maken. Ik zal u niet vermoeien, wees daar zeker van, want ik zie ernaar uit om u te winnen en vermoeidheid zal dat doel niet dienen. Ik zal deze acht overeenkomsten slechts aanstippen en er in het voorbijgaan enige opmerkingen over maken.
1. Water is in de eerste plaats dorstlessend en dat is Gods genade ook. Wie water drinkt, heeft geen dorst meer: zijn lichamelijke behoefte is verdwenen. Wie Gods genade in zijn hart ontvangt, verkrijgt daarmee wat zijn natuur behoeft, zodat zijn pijnlijke verlangens voorbij zijn. De mens is van nature zo dwaas dat hij niet weet wat zijn natuur behoeft, maar hij voelt wel dat hij iets mist. Ontwaakte zondaren spreken tot zichzelf op de volgende manier: “Ik heb behoefte… ik weet niet waaraan, maar ik weet dat ik iets nodig heb wat de wereld me niet kan geven, wat ik in mezelf ook niet kan vinden en wat mijn vriend mij niet kan geven. Ik moet iets hebben: o mijn God, wat is het? Zeg mij wat het is!” Vriend, als u in deze toestand bent, is het evangelie van onze Heere Jezus Christus precies datgene wat u hebben moet. Daarin vertelt de Heere u namelijk niet alleen wat u nodig hebt, maar Hij biedt het u aan! Hij vertelt u dat u Zijn liefde nodig hebt; dat wanneer Zijn genade in uw hart is uitgestort, uw zonde u vergeven is, en u Zijn kind gemaakt zult zijn en aangenomen omwille van Jezus Christus, dat uw ziel zal zeggen: “Nu bezit ik wat ik nodig heb.
Nu verlang ik niets meer. Ik kan gaan zitten en zeggen: gezegend zij God dat mijn begeerten vervuld zijn. De schrijnende leegte die de wereld nooit kon opvullen, is nu ten overvloede gevuld en mijn ziel bezit wat ze altijd wilde hebben, ofschoon zij niet besefte wat dat in feite was. Ik kan nu volkomen tevreden en rustig zijn!” Het is een grote zaak voor een mens om te kunnen zeggen: “Ik ben voldaan” maar de oprechte Christgelovige kan dat zeggen. “U hebt mijn mond vervuld met het goede, zodat mijn jeugd vernieuwd is als van een arend.” Wie in Christus geloven, dragen de parel van tevredenheid in hun boezem mee. Jezus neemt de rusteloze geest weg en geeft ons rust. Jezus is de deur die voor ons hart passend is en als Hij nabij is sluit Hij de hitte en de koude van de wereld buiten en geeft ons zoete tevredenheid. O eerzuchtige mens, die achter van alles aanrent zonder te kunnen zeggen wat uw onsterfelijke ziel zou kunnen bevredigen, wendt u naar het kruis, want aan de voet daarvan ontspringt een heilige fontein van zielzaligend genoegen. Wanneer u bukt en drinkt, zal uw ambitie voorbij zijn en zult u niets meer te wensen over hebben. Er is bevrediging voor de diepste verlangens van hart en hoofd en geweten in de fontein die voortspringt uit de wonden van Christus. Geloof is de zilveren beker. Doop hem in de overvloeiende stroom en drink. O Heilige Geest, hef die beker op tot aan de lippen van mijn arme dorstige broeder!
2. In de tweede plaats is water ook levensreddend. In de woestijn, waar geen water is, krijg je kloven in je lippen, een droge huid, een tong als een vuurvlam en een mond als een oven. De vermoeide reiziger moet drinken of sterven. O, al kreeg je maar één druppel water! Een zak diamanten zou er niet zoveel waard zijn als een flesje water. Eén teug die doet herleven is onbetaalbaar. En ver weg, op de zoute zee, met ”’’water, water overal, maar nergens een druppel te drinken”, weet dat het drinken van het pekelwater om hem heen hem een wisse dood zou opleveren en dat hij daarom puur, helder en verfrissend water moet zien te krijgen. De hemel mag over u wenen, als niet één of andere schuit met goede bedoelingen de schipbreukelingen komt zoeken. Zo is de genade van God tegenover de menselijke ziel. In heel de wereld is er niets te vinden dat een ziel kan redden zonder de genade van God. Uw goede werken kunnen u net zomin redden als de zoute zee een matroos te drinken kan geven. Rituelen kunnen uw hart net zomin vervullen met vrede of het leven schenken als het hete woestijnzand de dorst van een vermoeide reiziger kan lessen.
God moet u leiden naar de rivier van eeuwig leven, die vloeit uit de Rots waarop geslagen is. U moet genade verkrijgen door Jezus Christus. Anders zal er nooit hoop voor u gloren, maar zal de middernacht van de wanhoop voor eeuwig uw deel zijn, waar verloren zielen hun nooit stervende bestaan uitwenen in één eindeloos sterven. O ziel, als u Gods genade ontvangt, zult u nooit sterven! Gelooft u dat? Als die genade van God in uw ziel vloeit, zult u eeuwig leven bezitten, een onsterfelijk beginsel dat het graf zal tarten en u midden in de kaken van de dood zal doen zingen, want wie van dit water drinkt, zal in Christus eeuwig leven. “Een iegelijk die leeft en in Mij gelooft zal niet sterven in der eeuwigheid(…) Wie in mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven.”(Joh. 11:25-26) Deze genade van God is dus zowel levensreddend als dorstlessend. Bent u er al achter gekomen? Want ik moet er niet aan denken dat u mij hoort preken, maar er ondertussen onderuit zou willen komen. Als u deze preek vergeet, zal het niet zijn omdat ik u niet gedrongen heb hem te onthouden.
3. Water is in de derde plaats zuiverend. Iemand die vies geworden is, bedenkt zich niet maar gaat naar een rivier om zich te wassen. Wanneer men onderweg is door een bepaald land, komt het vaak voor dat een verreisde reiziger bij een beek komt die zo helder is dat hij zijn gezicht erin kan zien spiegelen. Hij bukt zich en wast zijn gezicht keer op keer, verfrist zich en gaat zijns weegs zo schoon en glimmend alsof hij sieraad voor as en vreugdeolie voor treurigheid heeft verwisseld (Jes. 61:3). Welnu, de schuldige zondaar, en dat zijn we allen van nature, – hoe vuil hij ook mag zijn – hoeft slechts te bukken bij de rivier van eeuwige genade en zich te wassen om schoon te worden.
Deze stroom kan vlekken van ons wegwassen die niets anders zou kunnen verwijderen. Onze zonde heeft zo’n karmozijnachtige tint dat het een Atlantische oceaan aan water zou kosten om het schoon te krijgen, maar dit water des levens krijgt het voor elkaar. Het neemt de smetten van godslastering en wellust weg. Het verwijdert de vervuiling van diefstal en moord. Alle soorten zonde zullen degene vergeven worden die tot het kruis komt en op Christus vertrouwt. Wie er dan ook gelooft in de grote Verlosser der wereld, zal volle en volkomen vergeving ontvangen voor iedere overtreding die hij begaan heeft. O probeer het, zwartste van alle zwarte zondaren, als u hier aanwezig bent! U, die tot de hoogste mate van zondigen gekomen bent, werp uw schuldige ziel in deze fontein, en zie of u er niet uitkomt met het vlees van een klein kind (II Kon. 5:14), schoon en zuiver, zonder één vlek die op u overblijft. Zo zuiverend is de genade van God die van het kruis komt stromen, waar Jezus in onze plaats leed onder de wraak die paste bij onze overtredingen:
Sla ik de wond’ren van Golgotha gade,
‘t Recht is verheerlijkt door vrije genade!
‘k Zie er de stroom van Zijn bloed en ik zeg:
Zo waste Christus mijn zondeschuld weg
Vriend, kunt u dit door het geloof doen: voor het krijgen van vergeving vertrouwen op het bloed van Gods geliefde Zoon?
4. Water wordt, om iets anders te noemen, ook vaak gebruikt om dingen te verzachten. Er zijn sommige dingen die, als ze in water gelegd worden, spoedig hun hardheid verliezen en zacht en plooibaar worden. Dit water van Gods genade, waarvan ik sterk verlang het u aan te bevelen, heeft een heerlijk verzachtende kracht. De meest onvermurwbare materialen zijn in deze gieterij gesmolten. Het hardste hart heeft zich overgegeven aan de kracht van de liefde Gods die in Christus is geopenbaard. Ik hoor iemand van u al uitroepen: “Dat is goed nieuws voor mij, want ik weet dat Christus mij kan vergeven maar ik kan mijn zonden niet zó voelen zoals ik zou moeten. Ik ben zo’n hardnekkige zondaar, zo verhard, zo verdorven, dat ik mijn nood niet zó kan in voelen als ik zou willen.” Ziel, als de genade van God uw hart zal overstromen, zal het de steen, door een wonderlijke omzetting, in een ogenblik veranderen in vlees. Er is geen weerbarstigheid die de genade van God niet kan overwinnen.
Wat een gezegende zaak is het voor een predikant dat hij zijn hoorders geen zachte harten hoeft te geven, en dat hij ook om te beginnen niet zulke harten in hen hoeft aan te treffen. Hoe heerlijk is het voor een dominee om zich te herinneren dat hij een evangelie predikt dat wonderen uitwerkt, zelfs grotere wonderen dan door de staf van Mozes plaatsvonden. Want als we met het evangelie op een rots slaan, komen er stromen van berouw uit te voorschijn en wat meer is, de rotsachtige ziel wordt zelf verbroken onder de overtuiging van zonde. O, dat een of andere Saulus van Tarsus nu door deze stroom gewassen zou worden! Hij zou niet langer een vijand van Gods kerk blijven, maar zou een discipel – niet eens een vooraanstaand iemand – uitzoeken, om hem te vragen wat hij moest doen om zalig te worden. Het is hartverzachtend water. Moge de HEERE het geven aan een ieder van ons die nog steeds een hard hart heeft. Ik zou er graag nog eens in baden, opdat ik des te teerder liefde voor u zou voelen. Vriend toch, zou u dat nooit voor uzelf willen voelen?
5. In de vijfde plaats heeft dit water de eigenschap, net als gewoon water, dat het vuur blust. Er is immers niets ter wereld, ondanks alle nieuwe uitvindingen van tegenwoordig, dat zo goed blust als water. In geval van nood rennen we naar de pompen en laten het water stromen, wat moeten we anders doen? Maar er zijn vuren die branden binnen in het menselijke hart, diepe vulkanische vuurbranden die gevoed worden vanuit de krochten van de hel, vurige vlammen die opschieten in het binnenste van de mens en die als lavastromen zijn dagelijks leven overspoelen. Dit zijn vlammen die nooit geblust kunnen worden tenzij door hemels water. O dat vuur van de wellust! Hoeveel mensen zijn er al door verteerd! Het heeft hen verslonden zoals vuur een stoppel verteert. Maar wanneer de genade van God komt, hoe spoedig wordt het vuur dan bevochtigd en zelfs voor altijd geblust! Er zijn trouwens nog andere vuren die in de ziel branden. Het vuur van jaloezie en haat, de vlammen van boosheid en onheilige begeerte, hoe kunnen deze razen en gloeien totdat de genade van God komt! Ik weet dat velen bezig zijn met de vraag hoe ze ooit kunnen leven zonder deze en dergelijke zonden.
“O”, zegt er één, “ik kan er niet zonder, want ik ben in zulke gewoonten vervallen, en ik moet ze hebben.” Aha! Maar u zult tot een nieuw mens gemaakt worden, en wel zodanig, dat als u uw oude mens weer zou ontmoeten, u die ellendige zou ontlopen óf in een man-tegen-man gevecht zou geraken omdat u pure haat zou voelen tegen zo’n slecht iemand. Laat me u vertellen, dat u, zolang u leeft, nooit op goede voet zult staan met uw oude mens. U zult uw oude ‘ik’ haten en het zal uw dagelijkse verlangen zijn hem te doden. U zult trachten de nagels door zijn handen en voeten te drijven en hem te kruisigen aan het kruis van Jezus, en u zult niet tevreden zijn totdat u hem dagelijks ter dood brengt, hem kruisigend met zijn gevoelens en verlangens. O, de machtige genade van God kan die vlammen van zonde uitdoven! Zondaar, de vlammen van de hel zelf worden gedoofd door deze genade van God. Ik bedoel, voorzover het de geredde ziel betreft. Want voor de ziel die gewassen is in deze fontein is er geen hel waarin God hem kan straffen. Hoe kan Hij een vergeven zondaar straffen? Hoe kan iemand die in Christus Jezus is, in de vlammen geworpen worden?
Geen oordeel hoef ik nog te schromen
Gods straf is op Hém neergekomen
“Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods” (Rom. 8:33) Wie Christus tot zijn Plaatsvervanger heeft is vrij van alle vrees voor de hel. Hij kan in die angstwekkende afgrond neerzien en gevoelen dat er geen brandende kool voor hem is overgebleven en dat hij, wie er ook verloren zal gaan, nooit kan sterven omdat hij in Christus Jezus is. Vriend, hebben de vuren in uw ziel deze glorierijke Tegenstander al ontmoet? Werpen de pompen van genade hun waterstromen al op uw ziel? Laat uw geweten het antwoord geven en luister er goed naar.
6. Een zesde eigenschap betreft iets wat gewoon water niet heeft en dat is dat dit water nieuwe bronnen schept. Overal waar het water des levens neerkomt, maakt het een nieuwe fontein, die ogenblikkelijk begint op te borrelen. Hiermee bedoel ik dat als Gods genade een hart binnenkomt, het een onsterfelijk beginsel is en zoals de Zaligmaker zegt: “stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien” (Joh. 7:38). “Het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven.” (Joh. 4:14) Wat is er een verschil tussen een vijver en een stromende fontein! Vaak als je de Alpen doorkruist en je bent moe en dorstig, is het een zoete rust om neer te zitten bij zo’n stromende bron en je gezicht en voeten te wassen of zelf in het water te baden. Je kunt zover gelopen hebben dat je er zere voeten aan over hield. Dan zit je neer om je voeten in het water te steken, maar als het alleen maar een plas is, beroer je de bodem ervan en binnen de kortste keren is het water heel vies. Als het echter een stromende bron is, kun je gaan zitten en je keer op keer wassen, en als je het zand op de bodem aanroert, is de aarde in een moment verdwenen, omdat het water steeds schoon blijft opborrelen; vandaar dat het altijd schoon is. Zo is het met de genade van God in een christen.
Het wordt nooit mat of saai of doods, en de dagelijkse vervuiling en het wassen van onze voeten maakt het niet vies, want het is een levende bron, die opkomt vanuit die levende fonteinen die David bezingt en waarover hij zich in de HEERE zijn God verheugt (Ps. 36:10). Het is een zwaar karwei om de rol van een christen te spelen als men niet zo’n fontein in zich draagt. Het moet voor iemand die in Gods Koninkrijk een bepaalde bediening op zich heeft genomen een slavenleven zijn om dat zonder geestelijk leven te doen. Dacht u dat ik ergens in een kerk een preekstoel zou beklimmen en erop zou staan alleen om het feit dat ik daar geëerd zou worden en niet omdat ik er toe gedrongen werd? Ik zou me spoedig een slaaf voelen! Onecht is de mens die zelfs in zijn godsdienst de lijfeigene van een tyrannieke vormendienst is. Naar Gods huis komen omdat je ervan houdt daar te zijn, en te zingen omdat je het niet kunt laten, om je met Gods volk te verenigen omdat ‘vogels van dezelfde pluimage nu eenmaal samen optrekken’, zoals het spreekwoord zegt, nu, daarin is iets wat smaakt naar echtheid en oprechtheid.
Wie geen grote diepte van godzaligheid in zijn ziel kent maakt van godsdienst slavernij, hij heeft een hondenleven, zonder ook maar de kruimels van onder de tafel op te eten. Let erop, broeders, dat het moeilijker is om te preken zonder deze fontein, dan het is om te luisteren zonder genade, want wie geen fontein in zich meedraagt, kan bezig zijn met de boeken van deze gestorven schrijver en met de verhalen van weer een andere dode, om maar een onderwerp te vinden, maar die zal spoedig droog vallen. Als echter God de Heilige Geest de Fontein van binnen is, zult u vol van kostbare waarheden blijven en die uitgieten zolang God gelegenheid geeft om het te uiten en zult u niet droog vallen. Wat een zegen is het als het levende water een fontein binnen in een christen doet ontspringen! Wat een vloek om zo’n stilstaande poel van vormendienst te zijn, waaruit slechts de stank van schijnheiligheid opkomt. Vriend, hoe is het met u gesteld? Ik moet u opnieuw aanklampen en u vragen: wat ziet God bij u als het om deze dingen gaat?
7. In de zevende plaats is het water dat vrucht voortbrengt. Hoeveel vruchten zouden er aan de bomen te vinden zijn, hoeveel gras in de weiden, en hoeveel oogst zou er van het land gehaald worden als er geen regen was? Alles zou onvruchtbaar zijn zonder water, en zelfs al zou er sprake zijn van vrucht, hoe armzalig zou het zijn als er ook niet een behoorlijke hoeveelheid water voorhanden zou zijn! Toen ik in juni op het platteland was, en daar een paar zware buien vielen, kon ik niet weten waar dat goed voor zou zijn. Maar de tarwe had dat nodig, opdat de regen volle aren zou opleveren. Het zou natuurlijk ook wel tarwe geweest zijn zonder regen, maar de aar is nu eenmaal voller als het niet zo droog is.
Dus, broeders, wij zullen maar weinig vrucht vóórtbrengen als we maar weinig genade bezitten. Maar als we meer genade zouden hebben, hoe zou de vrucht overweldigend uitspruiten! Onze vrucht zou rijker, vetter en zoeter zijn! Hoe zou onze dienst aan God verbeterd en vervolmaakt worden als we meer van dit vruchtbare water zouden hebben! U kunt God niet dienen zonder Zijn genade. U kunt Hem geen ware lofprijzing, geen waar gebed, geen ware dienst of wat voor aangenaams dan ook bereiden, tenzij Hij u eerst iets van de regen van Zijn genade geeft, genade vóór genade (Joh. 1:16). “Aan hun vruchten zult gij hen kennen…” (Mat. 7:20) Vriend, wat voor vrucht heeft u? O, dat genade de onvruchtbare vijgenboom zou veranderen in een goede, vruchtdragende boom!
8. Tot slot, wat dit punt betreft: het is ten hemel stijgend water. U weet dat er op het terrein van de hydrostatica een wet bestaat, die zegt dat water altijd vloeit naar zijn eigen niveau. Niet lang geleden dacht ik dat zulke dingen niet meer vaststonden. Ik kwam op reis langs een weg die onder een waterleiding doorliep, die het water van het ene terrein naar het andere bracht. Het water drupte van boven op de voorbij gangers en maakte een vieze plek op de grond. Ze hadden net zo goed het water onder de weg door kunnen voeren en het via een pijp weer omhoog kunnen leiden, maar ik vermoed dat men in de tijd dat de waterleiding gemaakt werd, niet wist dat het water toch weer op hetzelfde niveau komt als zijn bron. Welnu, zo klimt de genade van God ook tot hetzelfde niveau als haar bron. Als u en ik genade hebben die in onszelf begonnen is, zal het nooit hoger dan onszelf komen. Als u genade heeft die de priester u heeft gegeven toen u christen werd, zal het nooit hoger komen dan die priester.
Maar als u de ware genade van God ontvangt die afdaalt van de hemel, zal zij u opheffen tot in het Nieuw Jeruzalem, waar ze vandaan kwam. Hoog in de troon van God zijn de eeuwige bronnen van goddelijke ontferming. Aan de voet van de Majesteit Gods doet zij een fontein ontspringen, helder als kristal, puur en zonder smet, en de genade vloeit af naar de aarde, daarheen geleid via de weg van het kruis. Zij zal opklimmen zo hoog als de bron zich bevindt. Zij zal terugkeren tot de troon, waar het vandaan kwam, en zij zal stijgen naar haar eigen niveau, en u met haar meevoeren op de stroom. Als u door Gods genade opgenomen bent door de stroom van de liefde die Jezus deed sterven, zal die u naar zijn eigen bron meevoeren zodat u zult zijn waar God is. Omdat het u gegeven is te proeven, te voelen, en verzadigd te worden met de genade die bij God vandaan kwam, vanuit die goddelijke bron, zult u ook een goddelijk deel in eeuwigheid verkrijgen. De rivieren gaan naar de zee omdat ze daar oorspronkelijk vandaan kwamen. Kust de zon de zee niet, zodat het water in wolken tot hem opstijgt om vervolgens als regen weer neer te dalen? Zo vloeien ook alle rivieren van genade in de zee, vanwaar ze gekomen zijn: de bodemloze, oeverloze zee van eeuwigdurende liefde, omdat dat de eeuwige bron en fontein van hen allen is. Wolken van lijden stegen op vanuit Jezus’ hart om naar de aarde terug te keren als plensbuien van ontferming voor arme zondaren. Vriend, kent u in uw eigen ziel iets van deze zaken?
Zo heb ik gesproken van Gods genade die in Jezus Christus geopenbaard is. Ik hoop slechts dat iemand hier zal zeggen: “Ik wou dat ik daarin gewassen werd! Ik wou dat mijn dorst erdoor werd gelest. Ik wou dat mijn ziel erdoor overspoeld zou worden. Ik wou dat ik door haar kracht opgeheven zou worden naar de hemel!” O, dan ben ik blij, arme zielen, dat u dit verlangen hebt. Maak het tot uw gebed en laat dat gebed de woorden van onze tekst inhouden: “Geef mij dat water!“
De waarschijnlijkheid dat u dit water zult verkrijgen
En nu zullen we, heel in het kort, ingaan op het tweede punt, namelijk om uw harten op te wekken met enige gedachten over de waarschijnlijkheid dat u dit levende water zult verkrijgen. Ik ga er nu vanuit dat u het echt wilt. Als u zegt: “Heere, geef mij dat water” zult u het krijgen. En ik zal u ook vertellen waarom ik dat denk. In de eerste plaats omdat ik niet geloof dat een gewoon mens iemand anders water zal weigeren. Als ik bij een bron stond en u kwam op me af en zei: “Meneer, geef mij dat water”, zou ik zeggen: “Zoveel als u ervan wilt hebben.” Wie zou een ander geen water geven? Het is het gewoonste wat je maar kunt geven. Zelfs in het Oosten, waar water zo’n bijzondere waarde heeft, brengt de Zaligmaker dat naar voren als een van de meest gewone uitingen van welwillendheid. “En zo wie een van deze kleinen te drinken geeft alleenlijk een beker koud water, in den naam eens discipels, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen.,, (Mat. 10:42) Wie zal een ander een glas water weigeren? Let er dan op, dat volgens onze tekst, het geven van zaligmakende genade voor de grote Verlosser niets meer is dan wat het geven van water voor u is! Genade is een onbetaalbare gave voor u om te ontvangen, maar voor Jezus is het een genoegen om het te geven. Als u water weggeeft, houdt u minder water over, maar als Christus genade geeft, verliest Hij er niets mee. Hij heeft nog steeds evenveel genade in de onuitputtelijke volheid die in Zijn aanbiddelijke Persoon woont.
Zoals de zon ondanks al zijn schijnsel even helder blijft, en de oceaan nog steeds vol is hoewel alle wolken eruit opstijgen, zo is Jezus zo overvloedig als het maar kan in vergevende genade en zaligmakende kracht. Ik zeg u dat het voor Jezus Christus, wat Zijn natuur betreft, net zoveel betekent om genadig te zijn, als het voor u en mij is om gul te zijn in het uitdelen van water. Het zegenen van arme en behoeftige zielen is geen moeite voor Jezus, geen verlies, geen belasting voor Hem. Alle pijn en moeite heeft Hij reeds lang geleden gedragen, en nu is het redden van schuldigen Zijn beloning, waarin Hij het loon op Zijn arbeid ontvangt (Jer. 31:16). Nu, als in deze tekst Gods genade zou zijn vergeleken met goud, zou die vergelijking geschikt zijn om de waarde ervan weer te geven. Maar u zou gezegd hebben: “Wie geeft er nu goud weg?” Hier wordt het echter vergeleken met water, water dat men gratis weggeeft, en dat onze Heere Jezus nooit weigert aan degenen die het van Hem begeren. Ik geloof daarom niet, dat als een gewoon mens water weggeeft, en Christus Zijn genade met water vergelijkt, dat Hij u zou laten zeggen: “Heere, geef mij dat water!” en u vervolgens zonder water weg zou sturen. Vriend, wees niet zo ongelovig om te denken dat de Heere Jezus gierig en onvriendelijk is, maar vraag om het levende water, en het zal u gegeven worden.
In de tweede plaats zeg ik, dat als u al water zou weigeren te geven aan bepaalde mensen, u het zeker niet aan een dorstig iemand zou onthouden. Als u zo iemand zou zien hijgen, en het zweet op zijn voorhoofd zag parelen, terwijl hij nog maar nauwelijks kon spreken en alleen maar kracht had om te fluisteren: “Meneer, als u me een glas water zou geven, zou ik u met heel mijn hart daarvoor danken”; u zou zich haasten om hem zo’n heerlijk glas te geven en u zou er plezier aan beleven het hem te zien drinken. Zou het zo niet gaan? Ik ben er zeker van. Nu, als u een dorstige ziel bent, ben ik er ook zeker van dat Christus u het water des levens zal geven. Hij zal het geven aan een ieder die het vraagt, want Hij weigert niemand. Integendeel, Hij zal het u zo snel geven als het maar kan.
Hij zal u niet laten vergaan van de dorst, want heeft Hij het niet beloofd: “De ellendigen en nooddruftigen zoeken water, maar er is geen, hun tong versmacht van dorst; Ik, de HEERE, zal hen verhoren, Ik, de God Israëls, zal hen niet verlaten. Ik zal rivieren op de hoge plaatsen openen, en fonteinen in het midden der valleien; Ik zal de woestijn tot een waterpoel zetten, en het dorre land tot watertochten.” (Jes. 41:17-18) “O”, zegt iemand, “hoezeer verlang ik ernaar om gered te worden! Hoezeer strek ik me ernaar uit om Christus te hebben!” U kunt Hem hebben, want Jezus Christus heeft nog nooit een dorstige zondaar veracht of geweigerd om iets uit Zijn volheid te geven aan een arme, Zijn klederen aan een naakte, Zijn medicijn aan een zieke. Hij kwam met het doel zulken te zegenen. Ik zeg u, dat zulke eigen schappen het alleen maar waarschijnlijker maken dat u de zegen zult ontvangen, als u maar vurig bidt: “Heere, geef mij dat water”. Nee, het is nog sterker: het is zeker dat u het zult krijgen.
Er is nog iets dat mij de mogelijkheid geeft u te troosten en dat is dat er zeker genoeg van is, want de apostel Johannes zegt dat hij zag “een zuivere rivier van het water des levens” (Opb. 22:1) Nu, niemand hoeft bang te zijn dat hij tekort zal hebben als hij kan putten uit een diepe, brede en stromende rivier. Wie is bang om de Thames uit te putten of de Donau te doen droogvallen door zijn dorst? Bovendien mag iedereen, zoals John Bunyan ons al heeft gezegd, uit een rivier vrijelijk drinken. De bron ervan kan particulier bezit zijn. Vele rivieren ontspringen in een park of op particulier terrein, maar de rivier zelf is publiek bezit. Zo gauw het een noemenswaardige stroom is, wordt het een ‘openbare weg’ en een universele watervoorziening. Het is gratis en stroomt waar het maar wil. Rivieren bezitten een soort soevereiniteit: je kunt ze niet dwingen in een rechte lijn te stromen of hen geleiden volgens de wetten van de meetkunde: ze hebben hun eigen willetje.
Als de rivier ervoor kiest om langs de ene stad te stromen en niet langs de andere, zal het die kant langs gaan en wie zou het verhinderen? Maar terwijl hij vrij is in zijn koers en richting, is het toch open voor algemeen gebruik. Het vee komt eruit drinken en zelfs een armzalige hond wordt niet geweigerd als hij naar de oever gaat. Als hij erin wil springen en zijn verhitte tong wil verkoelen in de ‘hondsdagen’, wie zal hem tegenhouden? En u, arme zondaar, zult de genade God vrij toegankelijk vinden, omdat er genoeg van is. Het strekt zich uit tot alle oevers, nee, het overstroomt ze. Er is overvloed, zo’n overvloed dat er met geen mogelijkheid gebrek aan kan zijn, ofschoon ook alle mensen zouden komen. Al zouden er tienduizend maal tienduizenden komen, dan nog zou er genoeg genade in Jezus te vinden zijn om elk geval aan te kunnen, want wie God daar brengt, kan Hij altijd voorzien met de genade van Christus Jezus. Gods genade is vrijmachtig in haar keuze, onderscheidenlijk in haar koers, maar is niettemin om niet verkrijgbaar voor alle dorstigen, die ernaar hunkeren om deel te hebben aan haar eeuwige volheid.
Ik ben ook getroost door een andere gedachte, namelijk dat deze rivier er is met het oog op de dorstigen. Ik zou niet weten waarom er ontferming in de wereld zou zijn, als het niet was voor degenen die het nodig hebben vanwege hun zonde en ellende. Waarvoor zou Christus verzoening hebben aangebracht, als het niet voor zondaars was? Het is niet mogelijk dat de geliefde Heelmeester helemaal uit de hemel gekomen is om degenen te genezen die gezond zijn en geen medicijnen nodig hebben. Het is niet waarschijnlijk dat Hij Zijn enorme graanschuren opent om naties te voeden die een eigen oogst bezitten. Het moet zo zijn dat onze Jozef de tarwe heeft opgeslagen voor mensen die van honger vergaan. O, behoeftige, kom, ja wees welkom, want de fontein is speciaal voor u geopend. Het water stroomt, opdat mensen zoals u kunnen komen en drinken. Vriend, zullen onze nodigingen in u geen kracht doen? O Heilige Geest, maak mensen gewillig op deze dag van Uw heirkracht (Ps. 110:3)!
Ik ben er zeker van, dat u die de HEERE zoekt, Zijn genade zult vinden, omdat er nog nooit iemand afgewezen is. Een geliefde broeder, die naar ik meen in deze dienst aanwezig is, vertelde mij dat hij de bekering die in zijn jeugd plaatsvond te danken had aan het horen van een tweetal regels uit een preek van een man wiens naam hij nooit te weten kwam, maar die hij had horen preken vanaf een houtblok op een dorpsplein. Hij was nog nooit ergens gaan luisteren om het Evangelie te horen, maar slenterde door het dorp en hoorde de man zeggen dat er geen ziel was die oprecht God zocht door Jezus Christus, of hij zou uiteindelijk, vroeger of later, in een toestand van vrede gebracht worden. En laat mij dan tot u allen zeggen – het kan in een of ander hart neerdalen en op een goede dag troost opleveren – u zult in der eeuwigheid nooit kunnen zeggen dat u de HEERE gezocht hebt en dat Hij u niet wilde horen.
Ik herinner mij hoeveel troost het mij verschafte toen ik mijn moeder hoorde zeggen dat ze veel slechte dingen in de wereld had gehoord, maar nooit iemand die zo slecht was om te beweren dat hij oprecht God door Jezus Christus gezocht had en afgewezen was. Toen ik dat hoorde, was ik van plan om iets dergelijks te zeggen, want ik was ervan overtuigd dat ik de HEERE gezocht had, maar ik had tot dusver geen bevredigend antwoord gekregen. Maar ik heb het nooit gezegd, ik heb het nooit hoeven te zeggen, want voordat ik tot die toestand van wanhoop gebracht zou kunnen worden, zag ik op Hem en werd verlicht, en ik ben ervan overtuigd dat het met u net zo zal gaan. Er is nog nooit iemand geweigerd die zei: “Geef mij dat water”, en u zult ook de eerste niet worden.
Om dit punt af te sluiten: het is tot eer van Jezus Christus om Zijn reddende genade uit te delen en daarom is het zeker dat Hij die niet zal inhouden. Ik kan Christus niet méér eer geven door een arme zondaar Zijn genade te weigeren. Het kan niet tot Zijn voordeel zijn om Zijn deur voor de neus van een zoekende zondaar dicht te gooien. Het is ónmogelijk dat het bloedende Lam zou ophouden erbarmen te hebben met arme bloedende harten. Bij alles wat de naam van de grote Heelmeester kan verheerlijken, bij iedere pijnscheut die door Zijn ziel gegaan is ten gunste van zondaren, bezweer ik u dat Hij u niet zal verachten. Immers, hoe meer zieken een dokter geneest, des te beroemder is hij. Hoe meer de Zaligmaker zalig maakt, des te groter is Zijn eer.
Hoemeer Jezus Christus kan zegenen, des te hoger zal Zijn lof rijzen en des te verhevener dat machtige ‘Hallelujah’-geroep zal opklinken uit de monden van de tienduizend maal tienduizenden zondaren die zijn gewassen in Zijn bloed. Kom dan, zoekende zondaar, kom nu, en vertrouw met een nederig geloof op het offer van de Middelaar. Droog uw tranen. Wees goedsmoeds. Wees dapper van hart. Hij roept u. Er is ruimte aan Zijn tafel. De deur is open. Er is ruimte in Zijn hart. Hij stierf voor wie in Hem rusten. Als u verlangt naar Christus, weet dat Hij verlangt naar u. Als u wenst in te gaan tot het feest, weet dat Hij evenzeer naar gasten verlangt als u naar de bruiloft. Vertrouw slechts op Hem! God helpe u Hem te vertrouwen door Zijn Heilige Geest, en u zult leven.
Heere, geef mij dat water
Het laatste punt zou zijn: u vanavond aansporen, voordat u dit kerkgebouw verlaat – hoewel mijn aansporingen van geen nut zullen zijn tenzij God de Heilige Geest ze toepast – om u dus aan te sporen om het gebed van de tekst te bidden. Een verlangen is als zaad in een buidel, maar gebed zaait het in de akker. Welnu, ik beveel u het gebed uit onze tekst aan: “Heere, geef mij dat water.” U moet uw gebed beginnen met het eren van Christus. Noem Hem geen ‘Meneer’ (‘Sir’, zoals in de Engelse vertaling van Joh. 4:15) maar ‘Heere’ (‘Lord’). De Samaritaanse vrouw gaf Hem de hoogste titel die ze in haar hoogachting kon bedenken. Ze wist nu eenmaal niet beter en noemde Hem daarom ‘Meneer’. U moet Jezus ‘Heere’ noemen, want u zult geen ontferming ontvangen als u Hem onteert. Stel Hem u voor als de eniggeboren Zoon van God, Die geleden heeft voor zondaren. Noem Hem ‘Heere’. Kunt u dat doen? Als u Zijn godheid afwijst, sluit u zichzelf buiten Zijn koninkrijk. Hij moet toegeëigend worden als Heere en God zowel als Zaligmaker. “O”, zegt u. “ik heb Hem over lang als Heere aangeroepen, ik weet dat Hij God is, ik verheug mij bij de gedachte van Zijn eeuwige kracht en Godheid. Ik zou Hem willen eren met alles wat in mij is.” Goed dan, uw beginsel is goed, maar moge genade u verder leiden.
In de volgende plaats moet u, als u dit gebed op de juiste manier wilt bidden, daarbij uw onwaardigheid belijden. Er staat niet: “Heere, verkoop mij dat water”, maar “Heere, geef mij dat water.” Erken dat het een geschenk is. U zult het op geen andere wijze verkrijgen. Weg met die hang naar verdienstelijkheid! Weg met uw vertrouwen op uw eigen gebeden, tranen en het besef dat u in nood bent. Genade moet u geschonken worden of anders zult u het nooit hebben. “Heere, gééf mij, gééf mij, gééf mij dat water. O Heere, geef mij genade, of ik sterf. Geef het mij vanuit Uw vrije genade, omdat U beloofd hebt de grootste der zondaren te redden. Geef het mij, Heere. Ik ben aan een eind gekomen van het roemen in mezelf. Ik ben gestopt met het gebed van de Farizeeër: ‘Ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen’. Ik kom met lege handen. Ik kom naakt, arm, ellendig. Geef het mij, want ik heb niets om het mee te kopen. O, geef mij, zonder prijs en zonder geld, Uw zaligheid!” (Jes. 55:1) Vriend, komt uw trots hiertegen in opstand? Wees verstandig, bid ik u, en buig uw hals onder het juk van de genade.
Zorg er ook voor, dat u het een persoonlijk gebed laat zijn. “Heere, geef het mij” Laat uw buren op dit moment voor wat ze zijn. Draag zorg voor hen als u zelf gered bent. Denk om hun zaligheid als de uwe vaststaat. Op dit moment heeft u eerst met uzelf te maken. Uw kinderen? Bid maar voor hen. Uw familieleden? Goed, houd rekening met hen, maar ondertussen gaat het om uzelf, om uw eigen ik dat gered moet worden. Denk niet over de hele gemeente. Denk nu persoonlijk over uw eigen ziel en zeg: “Heere, geef mij dat water” Ik bedoel jou, Maria, en jou, Thomas, en jou, Johannes. Laat het gebed van uw eigen lippen komen, zo persoonlijk mogelijk. Zoals u nu zit of staat in dit kerkgebouw, adem in stilte de bede: “Heere, geef Uw genade aan mij, ook aan mij.”
Genadige Vader, ga mij niet voorbij,
Hoe zondig mijn harte ook zij.
U kunt mij vervloeken, maar laat uw gena
Haar lichtstralen werpen op mij… ook mij.
Barmhartige Heiland, ga mij niet voorbij,
Schenk liefd’en afhank’lijkheid mij
‘k Verlang naar Uw gunst, en ik smeek: als U komt,
Wil mij dan ook roepen… zelfs mij.
Vervolgens zeg ik u dat u dit gebed moet bidden in de tegenwoordige tijd. Niet: “Geef mij dat water morgen” maar: “Heere, red mijn ziel nu.” Het ergste van veel mensen is, dat ze wel gered zouden willen worden, maar pas wanneer ze sterven. U zou uw hele leven de duivel willen dienen, en hem dan uiteindelijk van uw ziel afschudden! Slechte, ellendige gedachte! Als God God is, dien Hem dan, dien Hem nu. En moge de HEERE ons bezitten in ons leven, zoals we hopen dat het ook bij ons sterven zal zijn. ‘‘‘’Geef mij dat water.” Maar u gaat volgende woensdag uit, dus dat komt niet gelegen! “Ja maar”, zei een jonge vrouw die aangesproken was tijdens een opwekkingsbijeenkomst, “ik moet naar een bal morgenavond.” Daarvoor zette ze alle goede dingen aan de kant. Eenmaal op het bal viel ze echter plotseling dood neer! God geve dat er niet van zulke uitstellers zijn vanavond, opdat we niet uitstellen totdat het eeuwigheid wordt, waar geen acte van vergeving meer geschonken wordt. Mogen we Christus nu hebben. We weten niet of we tijd van leven krijgen om morgen de zon te zien opgaan.
De zon is bijna onder, maar het licht van onze levenslamp kan doven voordat de nacht valt! Hoe dicht staan we bij de dood, en toch denken we er zelden aan! We bevinden ons wellicht op de rand van ons graf, en toch sporten we en lachen we of we onze levenstijd in pacht hebben. De meesten van u denken niet aan de dood. Het kerkhof ligt ver van de stad, maar u zou het toch niet mogen vergeten, want de lijkkoets gaat af en aan met een angstaanjagende regelmaat, de doodsklok luidt en zwijgt niet, en de woorden ‘stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren’ klinken sommigen van ons nog in de oren na. Spoedig zal het uw beurt zijn om te sterven. Ook u moet uw voeten bijeenleggen op het bed (Gen. 49:33) en de God van uw vaderen ontmoeten. God geve dat mag blijken dat u recht staat voor Hem. Ik weet niet voor wie deze woorden een speciaal gewicht kunnen hebben, maar ze kunnen bedoeld zijn voor u, mijn vriend. Ik zie dat sommigen van u in het zwart gekleed zijn: u moest naar het graf om te rouwen vanwege anderen. Spoedig zal dat zwart door anderen gedragen worden voor u, en de plaats die u nu vertrouwd is, zal u niet meer kennen (Ps. 103:16). O, bij de vergankelijkheid van het leven, bij de spoedige komst van de Meester, bij de zekerheid van de naderende dood, bezweer ik u dat u het gebed op de lippen neemt: “Heere, geef mij van Uw genade.” De HEERE helpe het u bidden.
Amen