Ik ben een roos van Saron, een lelie der dalen. Hooglied 2:1
De tijd van de bloemen is weer aangebroken en het is zeker goed, dat we ons oor te luisteren leggen om de taal die ook van de bloemen naar ons uitgaat, op te vangen. We moeten proberen te verstaan, wat de Heere ons daarin heeft te zeggen. We moeten er niet mee tevreden zijn, de pracht van de roos of de reinheid van de lelie te bewonderen. Maar we moeten in deze heerlijke bloemen een symbool van Christus leren zien.
“Ik ben een roos van Saron, een lelie der dalen”. Als de Heiland deze woorden spreekt, kan iemand opmerken dat Hij hier Zichzelf prijst. Die opmerking is juist: maar we mogen eraan toevoegen, dat dit volkomen terecht gebeurt, want niemand anders kan Hem zoals het behoort prijzen.
Nee, geen menselijke taal kan Zijn schoonheid uitdrukken. Nooit zal Hij naar waarde worden beschreven dan door Hemzelf. Voorwaar, we zouden God de Heere nooit hebben leren kennen, als Hij Zichzelf niet aan ons had geopenbaard. Zonder Zijn eigen Woord zouden we van Hem niets kunnen weten. Wij mensen doen alleen ontdekkingen over Zijn goddelijke Wezen, op die manier dat dit Wezen Zichzelf aan ons ontdekt.
Als er dus bedillers zijn, die er aanmerking op willen maken, dat de Gezalfde van God Zichzelf roemt, dan antwoord ik: “Prijst God ook Zichzelf niet en mag Zijn geliefde Zoon niet hetzelfde doen? Wie kan Hem ons laten kennen, tenzij Hij Zelf Zijn gezicht ontsluiert voor onze bewonderende blik?”
Bovendien, laten we niet vergeten, dat zelfverheerlijking bij ons altijd zondig is, omdat ze uit een onreine bron komt. Wij prijzen onszelf — en helaas! wat doen we daarmee dwaas — uit hoogmoed. Maar als Christus Zichzelf prijst, heeft Hij een heel ander motief. Hij doet het om onze liefde te winnen. Wat spreekt daaruit een neerbuigende goedheid, dat Hij Zich verwaardigt om Zich te bemoeien met zulke nietige, zondige schepselen als wij zijn, dat Hij voor ons wil zorgen! Wat een wonder van ontfermende liefde, dat de Zoon van God op aarde wou komen om hier een Bruid te zoeken onder de mensenkinderen.
Als een prins een vrouw ging zoeken onder de bedelaars zou dat, welbeschouwd, nog niet zo’n grote zelfvernedering zijn. Want God heeft uit die ene Adam alle mensen die de aarde bewonen, geschapen. En toch, wat zou er niet veel en lang over worden gesproken!
Let nu eens op Jezus Christus. Hij verliet Zijn troon, Zijn hemelse heerlijkheid, die Hij bij de Vader had al voor de fundering van de wereld. En dat om Zich uit een zondig mensengeslacht Zijn geliefde te kiezen. Hij nam onze natuur aan om in die natuur het lijden, zelfs van de vreselijke kruisdood, te ondergaan. Dit was een machtige, alles- overtreffende zelfvernedering waartoe alleen de Zoon van God in staat was. En als Hij Zichzelf prijst, hoort dit ook bij die vernedering.
Want het is een noodzakelijk middel om de liefde te winnen van hen, die Hij heeft uitverkoren. Zo zien we hier een voorbeeld zonder weerga, niet van hoogmoed, maar van nederigheid. De lieve lippen van de hemelse Bruidegom moeten tot zijn eigen aanbeveling uitspreken: “Ik ben een roos van Saron, een lelie der dalen.”
O mensenlippen! waarom zwijgen jullie toch over Hem, zodat Hij van Zichzelf moet getuigen? O mensenharten! Waarom zijn jullie toch zo hard, dat jullie nooit goed zullen voelen, totdat Hijzelf in jullie komt O mensenogen! Waarom zijn jullie toch zo blind, dat jullie niet zien, voordat Hij Zichzelf vertoont in al zijn liefelijkheid en schoonheid?
We hebben hier ook een voorbeeld van de wijsheid van de Bruidegom. Want nu het Zijn bedoeling is om de harten voor Zich te winnen, gebruikt Hij de beste middelen om dat doel te bereiken.
Hoe worden harten gewonnen? Toch heel vaak door uiterlijke schoonheid? De indruk die een knap gezicht maakt, roept vaak de liefde in ons wakker. Man en vrouw komen samen, vatten genegenheid voor elkaar op, omdat het oog van de een in de ander iets moois opmerkt dat charmeert en boeit.
Zo ook licht de Heiland voor ons een tip van de sluier op, die Zijn heerlijkheid bedekt. Hij laat ons iets zien van Zijn schoonheid, met de bedoeling dat wij Hem lief zouden krijgen.
Er zijn mensen die menen, dat ze anderen tot Christus kunnen brengen door geweld te gebruiken, door hun vrees aan te jagen, maar daarin vergissen ze zich ontzaglijk. Het gebeurt maar zelden dat een zondaar zich tot de Heiland laat drijven. Zijn methode is: de zondaar naar Zich toe trekken. Hij zegt Zelf: “Zo wanneer Ik van de aarde zal zijn verhoogd, zal Ik hen allen tot Mij trekken.” En dat doet de Heere, om het zo te zeggen, niet met sleepkabels, maar met zijden koorden, ja met onzichtbare banden. Want Zijn lieflijkheid is van dien aard, dat ze liefde wekt in het hart en Zijn schoonheid is aantrekkelijk voor het oog.
Ik geloof, dat de prediking waarin de gekruisigde Christus op het hoogste wordt verheerlijkt de beste is. Er is niets zo geschikt om harten voor Hem te winnen als het voorstellen van Hem zoals Hij werkelijk is. De Heilige Geest bekwaamt daarvoor al Zijn dienaren en begunstigt al Zijn mensen door Christus te laten schitteren voor het oog van de wereld. Dan ben ik er zeker van dat diezelfde Geest ook de harten zal bewerken tot liefde en geloof.
Laten we dan de nederigheid en wijsheid opmerken, die zo duidelijk spreken uit dit woord van Jezus: “Ik ben een roos van Saron, een lelie der dalen.”
Volgens mij spreekt onze Heere ook zo om bange harten te bemoedigen. De tere vertrouwelijkheid, waarmee Hij Zichzelf bij ons aanprijst is een van de krachtigste bewijzen van Zijn nederigheid. Als Hij Zich bij ons aanbeveelt en zegt: “Leert van mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart”, dan is zijn doel toch: ons ertoe brengen, zijn juk op ons te nemen en, door Hem geleerd, rust te vinden voor onze zielen? En als Hij zegt: “Ik ben een roos van Saron”, wat kan Hij anders bedoelen dan dat we de hand naar Hem zullen uitsteken om Hem te bezitten?
Als Hij zegt: “Ik ben een lelie der dalen”, doet Hij dat toch omdat Hij wil, dat we Hem zullen begeren? De Heiland wil ons naar Zich toe trekken en daarom spreekt Hij van Zijn deugden en toont Hij ons Zijn schoonheid. Hij noemt Zich een fontein van levend water, opdat we Hem zoeken als lessing van onze dorst.
Hij zegt: “Ik ben het brood, dat uit de hemel is neergedaald”, opdat onze hongerige zielen bij Hem verzadiging zullen vinden. En daarom behoeft niemand bang te zijn, dat hij afgewezen wordt als hij naar Jezus gaat.
Als iemand zijn waren aanprijst, doet hij dit om ze te verkopen. Als een dokter met een advertentie in de krant het publiek op zijn geneesmiddelen wijst, dan doet hij dat in de hoop, dat daarvan gebruik zal worden gemaakt. En als Jezus zichzelf aanprijst, is dit ook een soort adverteren. Daardoor wekt Hij ons op, naar Hem te komen en zonder geld en zonder prijs van Hem wijn en melk te kopen. Hij doet het met de bedoeling dat wij Hem onze liefde zouden geven en er is niet het minste gevaar dat Hij ons niet zou willen aannemen.
Ik ben dankbaar, dat ik nu mijn Meester zijn eigen lof mag laten verkondigen, want “nooit heeft iemand gesproken als deze Mens”. Wat bij ons mensen dwaasheid zou zijn, is wijsheid bij Hem. Tot onze medemensen zeggen we: “Laat een ander u prijzen en niet uw eigen mond.” Maar tegen Christus zou ik zeggen: “O, mijn Meester! prijs Uzelf, want U alleen kunt dit doen zoals het hoort. Uw nederige dienstknecht wil slechts de echo zijn van Uw stem. Dat is oneindig veel beter dan dat hij iets uit zichzelf zou spreken.”
Verder denk ik, dat de Heere er wel een goede reden voor zal hebben, om Zichzelf te roemen op de manier waarop Hij het doet in onze tekst. Ook al zijn er die menen dat er van geen roemen sprake is. Zo vraagt iemand: “Hoe zit dat dan, u hebt nu zo lang gesproken alsof daarvan wel degelijk sprake was.”
Wel, in zekere zin is dit ook zo voor ons, maar niet voor Christus. Veronderstel eens, dat de zon zichzelf vergeleek met een glimworm. Zou dat een zelfverheerlijking zijn? Of zou er gezegd kunnen worden, dat een engel zichzelf prees als hij zich vergeleek met een vlinder? En als nu mijn Heere en Meester, wiens ogen de zon in luister en glans overtreffen en die oneindig veel hoger staat dan de machtigste engelen, Zichzelf een roos van Saron, een lelie der dalen noemt — is dat dan een roemen van Zichzelf?
O zeker, voor u en mij zou dit zo zijn, maar stellig geldt dat niet voor Christus. Het is voor Hem een daad van neerbuigende goedheid om te zeggen: “Ik ben een roos, Ik ben een lelie.” Voor Hem die God is, te prijzen tot in eeuwigheid.
Gezegende Heiland, dit herinnert ons aan het grote feit van Uw menswording, dat U, de eeuwige God, als een kindeke op de aarde kwam. Het is een zelfvernedering, waarbij we met eerbiedige verwondering stilstaan. Ik kan geen woorden vinden om van U een juiste beschrijving te geven. We worden er hier bij bepaald, hoe Hij die het geen diefstal hoefde te beschouwen aan God gelijk te zijn, de gestalte van een slaaf heeft aangenomen. Hoe Hij in het vlees, aan de zonde gelijk, gehoorzaam geworden is tot de dood, ja tot de dood van het kruis.
Wat betekent onze tekst nu? Als ik het goed zie, worden we hier gewezen op de buitengewone schoonheid van Christus. Laten we het daar nu over hebben. De Heere vergelijkt zichzelf hier niet, zoals op andere plaatsen in de Schrift, met het onmisbare brood of het verfrissende water, maar met liefelijke bloemen, de roos en de lelie.
Wat voor nut hebben die bloemen? Ik weet, waarvoor het koren dient, dat levert ons brood op. Het is mij bekend, waarvoor gerst en rogge en allerlei andere planten en vruchten zijn geschapen: ze geven het noodzakelijke voedsel voor mens en beest. Maar waarvoor dienen nu de rozen en welk voordeel leveren ons de lelies? Ze zijn nergens anders voor dan om ons te verheugen, om onze zintuigen te strelen. Hun mooie vormen, hun prachtige kleuren en heerlijke geuren doen ons aangenaam aan en geven ons veel genot. Maar ze behoren niet tot de dingen die voor ons leven nodig zijn. Een mens kan best leven zonder rozen en er zijn zeker miljoenen die de lelie der dalen niet eens kennen. Maar als we bloemen mogen hebben, dan genieten we van hun schoonheid en geven ze ons vreugde, ook al duurt die dan maar kort.
Jezus is ook mooi, mooier dan de heerlijkste bloem. Voor allen die op Hem vertrouwen, heeft Hij een vreugde klaar, niet maar eventjes, maar voor eeuwig.
Als u bij Gods volk hoort, is Jezus het brood waarmee u zich voedt. U kunt niet zonder Hem, want Hij is het voedsel van uw hart. Hij is het levende water; zonder dat zou u van dorst moeten omkomen. Maar dat is niet alles wat Jezus voor u is. Het is nooit Gods bedoeling geweest, Zijn volk te behouden op de manier van het werkhuis, waar de mensen precies zoveel krijgen als ze absoluut nodig hebben om te blijven leven en niets meer. O nee, Hij geeft u zowel vreugde als het leven. Hij doet u evenveel genieten van het mooie als van de zekerheid dat u bij Hem veilig geborgen bent. Hij laat u ademen, niet alleen in een gezonde atmosfeer, maar in een lucht die vol is van de liefelijkste geuren.
Heeft u in Christus nog geen rozen en lelies gevonden naast water en brood? Dan heeft u nog niet al Zijn schoonheid gezien. Dan kent u Hem nog niet in al Zijn voortreffelijkheid. Die voortreffelijkheid van Christus leren we kennen door zijn eigen getuigenis: “Ik ben een roos van Saron, een lelie der dalen.” Hij is in eigen persoon de vreugde voor de mens. Hij spreekt niet van ambten, gaven, daden of bezittingen, maar van Zichzelf: “Ik ben.” Onze Heere Jezus is de beste, de liefste, de mooiste, de bekoorlijkste van alle wezens.
Kom eens hier, jullie dichters, die dromen van schoonheid en probeer de lof te bezingen van onze Heiland! Ach, uw meest verreikende verbeelding kan zich niet verheffen tot de ongeëvenaarde volmaaktheid van Zijn persoon. Uw heerlijkste muziek zal nooit Zijn glorie naar waarde kunnen uitdrukken.
Denk aan Hem als God geopenbaard als zwakke mens en toch helemaal volmaakt. In en aan Hem is veel meer heerlijks dan uw gedachten en wensen ooit zullen kunnen bevatten.
Ons oog moet geoefend worden, wil het in staat zijn om de echte schoonheid te ontdekken. Wie zo’n geoefend oog mist, ziet nog geen duizendste deel van de schoonheid van de natuur die ons omringt. Maar een schilder ziet daarvan veel meer dan u en ik ooit zullen kunnen opmerken.
Als u een van Turners landschappen bekijkt, dan zegt u: “O, dat heb ik dagelijks voor ogen gehad, maar nog nooit heb ik er zoveel moois in ontdekt.” Zo is het nu ook in het geestelijke. Als Gods Geest ons oog verlicht, dan zien we in Christus veel meer heerlijkheid dan we ooit hebben kunnen zien. Maar zelfs het geoefend oog van een Turner kon alle schoonheden, alle geheimen van Gods schepping niet doorzien; evenmin kan de meest geoefende christen zijn Heiland hier leren kennen in al Zijn deugden en in al Zijn majesteit.
Ik geloof niet, geliefden, dat er aan Christus iets zou kunnen zijn, dat Zijn volk niet blij maakt. Ja, er zijn vele waarheden die we niet kunnen doorgronden. Denk er alleen maar aan, dat Hij onze zonden heeft gedragen. Wie kan dit wonder begrijpen? Maar wat een vreugde ervaren wij, als we er bij stilstaan dat Hij ze droeg en dat Hij voor eeuwig de schuld van ons heeft weggedaan. Soms worden we tot tranen toe bewogen, als we Hem daar zien hangen aan het kruis, terwijl Hij de dood van een vervloekte stierf. Maar in de tranen van oprecht berouw is meer vreugde dan in het lachen van de wereld. Een hemel waar ik eeuwig zou moeten huilen om mijn zonden, zou ik verre verkiezen boven een hemel — als die er zou wezen — waar ik moest meedoen aan het gelach van de wereldse leegheid. Er is meer genot in de droefheid tot God dan in het dansen voor de duivel.
Christus is een en al schoonheid en liefelijkheid. In Hem is het donkere licht en het bittere zoet. Als u Hem maar mag zien zoals Hij is, dan zult u het toestemmen, dat Hij zowel in Zijn God-zijn als in Zijn mens-zijn, zowel in Zijn priesterschap als in Zijn profetisch en koninklijk ambt, zowel aan het kruis als op de troon, zowel op de aarde als in de hemel — altijd en overal de volheerlijke is in Zichzelf.
Buig u in ‘t stof voor onze Heer,
Wijd Hem uw hart en leven.
Kom aarde en vermeld Zijn eer,
Die zich voor ons wou geven.
Onze Heiland is zeer te begeren voor het oog van het geloof. Hij zegt ons niet alleen wat Hij op Zichzelf is, maar ook dat er iets moois in Hem is te zien. Het is immers fijn naar een roos te kijken, het is heel aangenaam om die te zien, of ze nu nog gedeeltelijk in knop is of al helemaal ontplooid is. En een lelie, hoe bekoorlijk is ook die bloem; er ligt iets van hemelse schoonheid in.
Christus is liefelijk voor het oog van het geloof. Ik herinner mij de eerste keer, dat ik mijn oog op Hem mocht slaan. Nooit zal ik dat vergeten. Sindsdien heb ik Hem vaak mogen zien en het stemt mij verdrietig dat ik er ooit toe kon komen om mijn gezicht van Hem af te keren. Want van Hem ons afkeren, is ons afwenden van de zon om te staren in de duisternis. Dat is de zaligheid prijsgeven voor de grootste ellende.
Als u in geloof naar Christus mag kijken, dan geeft u dat vrede, rust en blijde hoop. De aanblik van Jezus maakt ons kruis licht, neemt de bitterheid uit het leven weg en laat ons nu al een voorproef genieten van de heerlijkheid van het komende leven.
Het beeld dat onze tekst gebruikt, is volkomen juist. Voor het geloofsoog is in Jezus zo oneindig veel schoonheid te bewonderen; Hij is rood als de roos en wit als de lelie.
Onze Heiland geeft ons ook zoveel genot door de heerlijke geur, die van Hem naar ons toekomt. De reuk is een wonderlijk vermogen; het gehoor en het gezicht zijn voor ons beter te begrijpen dan het vermogen van de reuk. Er is een geestelijke manier, waarmee de geur van Christus door ons wordt opgenomen. Ik kan u dat niet verklaren, maar er gaat een onuitsprekelijke, mysterieuze zoetheid van Hem uit. Die streelt onze geestelijke zintuigen en geeft ons de hoogste vreugde.
En wat gaat er dag aan dag van Christus uit anders dan Zijn waarheid, Zijn Geest, Zijn invloed, Zijn beloften en Zijn onderwijs? Deze alle hebben een hemelse zoetheid en laten ons met de Psalmist zeggen: “Al uw kleren zijn mirre en aloë en kassie, uit de ivoren paleizen waar ze u verblijden.” En telkens als deze zoete geuren tot ons komen, vervullen ze ons hart met blijdschap. Want alle dingen, waar de geur van Christus aan is, zijn voor een gelovige aangenaam. Is er iets, dat Hij heeft aangeraakt, dan wil ik het in mijn boezem verbergen en het bewaren als een liefelijk aandenken. De stenen, die Zijn voeten betraden en bijna zou ik zeggen: zelfs de bergen waarop Zijn blik eens rustte, zijn ons lief geworden.
We willen geen bijgelovige of afgodische verering van Palestina, zelfs niet van de tuin waarin het bloedzweet van de Heiland op de aarde druppelde. Maar we hebben eerbied en liefde voor de geestelijke dingen die met Hem in aanraking komen.
Alles wat van Hem komt, is wonderlijk, evenals de engelenzang moet zijn geweest voor de herders van Bethlehem en zoet als het manna, dat uit de hemel regende rondom Israels woestijnkamp. Ja, broeders en zusters! er is een liefelijke geur aan onze Heere, Jezus Christus; ik hoop en bid dat u daar allen van geniet!
Opnieuw zeg ik: in alles wat Jezus is, is Hij het beste van het beste. De Bruidegom had kunnen zeggen: “Ik ben een roos”. Maar nu waren er rozen van bijzondere schoonheid en die groeiden in de vallei van Saron. “Zo’n roos ben Ik”, zegt Hij.
Ook waren er in Palestina prachtige lelies. Het was een land van lelies en men vond er zoveel soorten dat niemand met zekerheid kan zeggen, welke soort in onze tekst bedoeld wordt. Maar dit geeft niet, want bijna alle soorten waren wonderschoon en vooral die groeiden in de dalen. Daar was de grond vet en vruchtbaar en werd de lucht vochtig gehouden door het water, dat van de bergen neerdaalde. “Ik ben een lelie der dalen”, dat wil zeggen: Christus is niet alleen goed, maar Hij is de beste. Hij is niet slechts een bloem, maar een roos, dat is: de koningin der bloemen en wel de mooiste roos, die je maar bedenken kunt: de roos van Saron.
Christus is niet slechts een Zaligmaker, Hij is de enige Zaligmaker. Hij is de Bruidegom, en was er ooit een bruidegom als Hij? Hij is het Hoofd. Adam was ook een hoofd, maar wat was hij in vergelijking met de Heere Jezus? Onuitsprekelijk, onbeschrijfelijk en onbegrijpelijk liefelijk is Hij. Ik hoef eigenlijk niets meer van Hem te zeggen, want het is mij toch onmogelijk om Hem u zo voor te stellen als Hij waard is. Mocht u Hem zien, dan kan ik zelfs beter zwijgen, want ik ben er zeker van dat dan mijn beste woorden alleen maar een sluier zouden zijn, die Hem voor uw oog zou bedekken.
Stel u voor, dat u een lieve zoon of vriend had, ver weg, en dat ik een schilder was, die die vriend of die zoon levensecht kon schilderen. En verbeeld u, dat ik daarmee bezig was en mijn uiterste best deed om de trekken van de geliefde zuiver weer te geven en dat opeens de deur openging en de persoon zelf binnenstapte. Zou ik u dan niet toeroepen: “Nu houd ik maar op en berg mijn doek en penselen weg, want hier is de geliefde zelf; kijkt nu naar hem en niet naar mijn portret?” En zou u niet van uw stoel opspringen en blij uitroepen: “Hij is het; hij is het!?”
Als u Jezus dus zelf kunt zien, zou u met reden tegen mij zeggen: “Praat zoveel als u wilt, als Hij er niet is, maar nu we Hem mogen zien, zijn uw woorden voor ons als zinloos geklets.”
O, ik zou dubbel tevreden zijn als u dit zei. Ik zou me er hartelijk in verblijden, als u tenminste terecht getuigde: “We hebben de Heere gezien; Hij heeft zich aan ons geopenbaard, zoals Hij dat niet doet aan de wereld.”
“Ik ben een roos van Saron en de lelie der dalen.” De beste van de besten, de mooiste van de mooisten, de lieflijkste van de lieflijken is Jezus voor u en voor mij, als we inderdaad behoren bij Zijn volk. Wat verlang ik nog veel meer te kunnen zeggen van de ongelofelijke heerlijkheid van mijn Heiland, maar dat kan ik nu niet doen.
Ik moet u nu verder wijzen op de veelzijdigheid van Christus’ lieflijkheid. Hij is niet alleen de bron van vreugde en genot voor ons hart, maar van alle vreugde en van alle genietingen. De roos is niet genoeg, u moet ook de lelie hebben en die twee samen geven ons een beeld — zij het een zwak beeld — van Jezus’ heerlijkheid. “Ik ben een roos”, dat is het beeld van de majesteit. De roos is de koningin der bloemen volgens allen die haar treffende pracht weten te waarderen.
Maar de lelie, wat is die? Die is het symbool van de liefde. De Psalmist zinspeelt daarop in het opschrift van de vijfenveertigste Psalm: “Op schos- channim, een lied der liefde.” Schoschannim betekent lelies en zo is de lelie-Psalm een liefde-lied, want de lelie is met haar schoonheid, reinheid en teerheid een juist gekozen beeld van de liefde.
Vindt u dat niet heerlijk, deze twee bijeen te zien: majesteit en liefde? Een Koning op een troon van liefde; een Vorst wiens ogen van liefde stralen voor hen, die op Hem vertrouwen; een Hoofd, dat door levende liefdekoorden verbonden is aan alle leden — dat is onze lieve Heere en Zaligmaker.
Een roos en een lelie. Ik weet niet welk van beide mij het meest behaagt, ik wens ze alletwee, bij elkaar, te hebben. Als ik er aan denk, dat mijn Verlosser de Koning der koningen en de Heere der heren is, dan juicht mijn hart: Halleluja! Maar als ik er aan denk, dat Hij mij lief heeft, dat Hij zich voor mij gaf en dat ik voor eeuwig in zijn liefde zal delen, dan is in die gedachte zoveel moois, dat niets haar kan overtreffen.
Kijk naar de lelie en zing:
Jezus, die mijn ziel bemint,
Levensstormen woeden, Heer!
O beveilig mij, uw kind;
Leg mij aan uw boezem neer.
Als de golven woedend slaan Tegen rotsen op en neer,
Laat mij aan uw zij dan staan,
Tot de storm voorbij is, Heer!
Neem dan de roos en zing:
Hoe heerlijk is de Naam van Hem,
Voor wie Eng’len nedervallen.
Aarde en hemel, geeft Hem eer!
Hem die alles is in allen.
Neem de roos en de lelie bij elkaar en laat ze u herinneren aan Christus’ majesteit en liefde, maar ook aan Zijn lijden en heiligheid.
De roos met haar doornen wijst ons op Zijn lijden en Zijn dood voor ons. Die doornen zijn een gevolg van onze zonden, laten we dat nooit vergeten. Toen de Heiland op aarde was, kon Hij zeggen: “De overste van de wereld komt en heeft aan mij niets.” Zelfs de duivel kon geen enkele vlek, geen smet, hoe klein ook, ontdekken op het witte kleed van deze hemelse lelie. Jezus is de volmaaktheid in eigen persoon, geen enkel gebrek kleeft Hem aan. Zo moet u dan de roos en de lelie samen nemen om een beeld te hebben van de Christus in Zijn lijden en in Zijn onschuld.
En welk van die twee zult u het meest waarderen? Natuurlijk zult u ze niet willen scheiden, want wat zou Zijn lijden voor u betekenen, als Hij niet volkomen rein was? En wat zou Zijn onschuld u baten, als Hij niet was gestorven om ons bij God te brengen, Hij de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen?
Laten we nu letten op de grote verscheidenheid die er bestaat zowel in rozen als in lelies. Het is verbazingwekkend hoeveel soorten rozen er zijn. Ik zou ze u niet allemaal kunnen opnoemen, want er zijn er misschien wel zoveel als er dagen in het jaar zijn. En hoeveel variëteiten lelies zijn er niet? De lelies zijn in dit opzicht zeker even rijk als de rozen.
Ook dit is weer symbolisch voor Christus. Want oneindig in verscheidenheid zijn de zegeningen die van Hem op zijn volk neerdalen. Hij bezit een volheid van genade en in elke omstandigheid weet Hij ons te omringen met Zijn liefde en bewijzen van Zijn genade. Hij is al mijn heil, op Hem alleen is mijn hoop gevestigd. Hij is het middelpunt van al het goede en alle lijnen van schoonheid vinden in Hem hun eindpunt.
Zalig zijn zij die Hem mogen kennen zoals Hij is! Als Christus zegt: “Ik ben een roos”, bedoelt Hij niet alleen dat Hij op een roos lijkt, maar ook dat Hij aan de roos haar zoetheid gaf. Al het voortreffelijke, dat in enig schepsel wordt gevonden, komt ons toe van Hem. Het brood dat we eten, moeten we zien als een gave uit Zijn hand: Zijn voorzienig bestuur heeft het ons doen toekomen. En als we een heerlijk landschap voor ons zien, dan mogen we zeggen: “in al dit moois is Christus; Hij gunt ons dit prachtige vergezicht.” Ja, Hij is in al wat goed is, Hij is het goede in het goede.
Christus is de bron van alle zegeningen en Hij is er ook het hart van. De dingen van de wereld kunnen ons soms vermoeien en vervelen, maar Hij verschaft de zijnen nooit anders dan vreugde en heerlijkheid. Ik herinner me iemand, die op zijn sterfbed zelfs zijn vrouw niet meer herkende. Dat maakte haar heel verdrietig. En toen men de stervende de naam van zijn geliefkoosd kind toefluisterde, schudde hij het hoofd. Ook zijn oudste vriend, met wie hij van zijn jeugd af was omgegaan, kende hij niet meer. Maar toen hem tenslotte gevraagd werd, of hij Jezus Christus nog kende, zei hij: “O ja en ik ga nu snel naar Hem.” De Heiland was hem dus nader en liever dan allen die hij het meest had liefgehad.
Alle bloemen verwelken, ook rozen en lelies vergaan, maar deze gezegende Roos van Saron, deze Lelie der dalen blijft eeuwig bloeien. Jezus zegt niet: “Ik was een roos, Ik was een lelie”, maar: “Ik ben een roos, Ik ben een lelie.” Hij is wat Hij was en Hij zal in leven en sterven en voor eeuwig voor het hart dat Hem kent, de bron van vreugde en allerlei genot blijven.
Tenslotte moet ik nog een enkel woord tot u spreken over de mildheid, waarmee de Heere Zijn heerlijke gaven aan ons geeft. Het is voor een hongerige beslist niet fijn en het geeft hem geen voldoening, als hij een goede maaltijd hoort prijzen, waaraan hij toch zelf geen deel kan nemen. Meermalen zag ik jongens op straat staan voor een etalage, waarin allerlei lekkernijen waren uitgestald. Wat keken ze met begerige blikken en tegen het raam platgedrukte neuzen naar al dat lekkers, maar helaas! ze kregen er niets van.
Wat een voorrecht dat ik, nu ik over mijn Meester spreek, tegen u mag zeggen: u mag vrij naar Hem toe gaan, even vrij als u uw hand uitstrekt om een roos of een lelie die op het veld of langs de weg staat, te plukken. We lezen in de tekst: “Ik ben een roos van Saron”. En wat was Saron? Dat was een open vlakte, voor iedereen toegankelijk, waar zelfs het vee naar hartelust kon ronddwalen. Jezus is niet als een roos in Salomo’s tuin, die helemaal omringd was door een hoge muur en zorgvuldig was afgesloten. O nee, Hij is een roos van Sarons vlakte, voor iedereen bereikbaar.
“Ik ben een lelie”. Welke lelie wordt bedoeld? Een die bloeit in een prinselijke hof, slechts voor enkelen toegankelijk? Nee, een lelie der dalen, die u vinden kunt in deze laagte, in die bergkloof verderop; hier en daar en overal groeit ze. Welke soort roos ook bedoeld is, het was in elk geval een gewone soort, die overvloedig voorkwam en aan welke soort lelie we ook moeten denken, het moet een alombekende zijn geweest, die in de dalen welig tierde.
Gezegend zij de Naam van mijn Meester! Hij heeft redding gebracht voor heel Zijn volk, Hij is de Zaligmaker van al de zijnen. Hij is een fontein die het opschrift draagt: “Wie dorst heeft, kome en wie wil, neme het water des levens om niet.” “Ik ben een roos van Saron, een lelie der dalen.” En waarvoor groeit de roos in Sarons vlakte en de lelie in de dalen? Toch om geplukt te worden? Ik zie graag kinderen het weiland ingaan, als dat met bloemen is bestrooid. Die gele boterbloemen en witte madeliefjes trekken zo aan; in dartele vrolijkheid worden ze geplukt en tot guirlandes of kransjes gevlochten. En nu mag deze of gene het jammer vinden dat deze lieve bloemen zo worden afgeplukt, maar niemand zal de kinderen dit spel verbieden. In de tuin mogen ze natuurlijk niet de geraniums of fuchsia’s afplukken, maar de bloemen in het open veld, dat is toch iets heel anders?
En nu, arme ziel, als u een korf vol rozen wilt hebben, kom maar en u kunt ze krijgen. Of wilt u uw mand vullen met lelies der dalen, kom gerust en neem er zoveel als u wilt. De Heere geve u, er naar te verlangen. Want als we het goed bekijken, komt hef daar slechts op aan. Als genade het verlangen in het hart werkt, dan zullen roos en lelie weldra in uw bezit zijn.
Nu is er nog iets, dat wel wat vreemd lijkt en dat we niet mogen vergeten. Iemand kan langs een rozestruik lopen en denken: “Ik kan hier niet bij blijven staan”, maar als hij doorwandelt, zal hij plotseling uitroepen: “Wat een heerlijke geur is dat!”
Of iemand reist in het oosten door een veld lelies, hij heeft veel haast en wijdt dus geen bijzondere aandacht aan die mooie bloemen. Maar toch ziet hij ze onwillekeurig en geniet hij van hun geuren. U weet het, de reuk die van Christus uitgaat, heeft leven in zichzelf. Het is “een levensreuk ten leven.”
Als u maar een enkele blik op Hem mag werpen! Een enkele blik temidden van uw drukke bezigheden op deze lelie geeft u al blijdschap en vrede, want Hij is zo mild, dat Hij zelfs dikwijls komt naar hen, die naar Hem niet vragen. “Wat?” vraagt u, “is het zó?” Ja, zo is het, Christus is rijk en vrij. Er staat geschreven: “Ik ben gevonden door hen, die naar Mij niet zochten.” Hij plaatst zichzelf voor het oog, dat nog nooit naar Hem uitzag.
Wat wens ik vurig, dat deze of gene, die nog nooit naar Hem vroeg, nu de Heiland mocht vinden. U herinnert zich wel de gelijkenis van de man, die bezig was het land te ploegen. Hij dacht alleen aan de akker en aan de hoeveelheid zaaikoren, die hij nodig zou hebben, toen plotseling de ploegschaar op een hard voorwerp stootte. Hij liet zijn ossen stilhouden, nam zijn spa, begon te graven en kijk, daar kwam een oude aarden pot voor de dag, die gevuld was met goud. Het vinden van deze schat kwam helemaal onverwachts. De man had er nooit naar kunnen zoeken, want het bestaan ervan was hem niet bekend. Het betrof hier, zoals men dat noemt, louter toeval.
En wat deed die man nu? Hij sprak met niemand over zijn vondst, maar hij ging naar de eigenaar van de akker en vroeg, voor hoeveel hij die kon kopen. De eigenaar bedong zo’n hoge prijs, dat de ander alles wat hij had van de hand moest doen, zijn huis, zijn ossen, zijn kleren zelfs. Maar dit kon hem niet tegenhouden. Hij kocht die akker en was nu meteen eigenaar van de gevonden schat. Nu had hij genoeg om zich weer van een huis enz. te voorzien. Hij had grote winst van zijn koop, die hem eerst alleen maar schade scheen te zullen opleveren. Zo is het nu ook in het geestelijke.
Als u Jezus hebt gevonden, dan zult u Hem als uw Heiland willen bezitten en geen offer zal u terwille van dit bezit te groot zijn. Al de schatten van Egypte zullen u minder dan niets en slechts ijdelheid toeschijnen in vergelijking met Hem. Trouwens, hier kunt u kopen zonder geld en zonder prijs. Christus geeft Zichzelf en Hij vraagt van u slechts, dat u zich aan Hem overgeeft met al uw noden.
Vertrouw uzelf dan aan Zijn genade toe. Laat Hem uw Zaligmaker zijn en weest u Zijn dienaar. Daartoe helpe u de Heere om Jezus’ wil!
AMEN.