Dit alleen wil ik van u leren: Hebt u de Geest ontvangen uit de werken der wet of uit de prediking des geloofs? Galaten 3:2
Ten opzichte van zijn verlossing verkeert de mens in een grote dwaling. Hij heeft zijn weg verdorven. Hij heeft Gods wet niet meer lief, nee, maar zijn gemoed gaat er tegen in. En toch treedt hij als haar verdediger op. Als hij op de geestelijkheid en de gestrengheid van de wet ziet, acht hij haar een zware last. En toch, wanneer het Evangelie gepredikt wordt als de gave van vrijmachtige genade, en hij welgemeend uitgenodigd wordt het door een daad van het geloof aan te nemen, dan openbaart de mens een grote zorg voor de wet, dat ze toch door de vrijmachtigheid van de genade niet krachteloos gemaakt worde. Hij neemt de stukken van de twee tafelen van de wet en werpt ze naar het kruis. Niet, omdat de mens de wet van God liefheeft, maar omdat hij de God van de wet niet lief heeft, grijpt hij elk voorwendsel aan om zich tegen elke door God aangewezen weg van verlossing te verzetten. Wanneer het mogelijk was geweest, dat de Heere een andere verlossingsweg bepaald had, dan zou de mens zich ongetwijfeld ook tegen die weg, hebben verklaard, omdat het zijn toeleg is tegen God in te gaan. Hoe dan ook, er bestaat in de harten van de onwedergeborenen aanhoudende vijandschap tegen de weg van de verlossing door het geloof in Christus; en om die tegen te gaan, wenden ze voor, het voor de zaligheid door de werken van de wet op te nemen.
Broeders, in ons aller harten bestaat een natuurlijke vijandschap tegen God en Zijn vrijmachtige genade. Vandaar, dat gelovigen vaak over de moeilijkheden van het geloof hebben te klagen. Het geloof op zichzelf is of moet zijn het gemakkelijkste ter wereld. Want het moet de eenvoudigste en natuurlijkste zaak in de wereld zijn, dat een schepsel in zijn Schepper, dat een kind in zijn vader gelooft. Maar ter oorzaak van de verdorvenheid, die zelfs in de wedergeborene overblijft, is er altijd een worsteling tegen die eenvoudige weg van het geloof. De beste mens kent tijden, dat de herinnering aan zijn vele zonden zijn consciëntie doet zeggen: ‘Hoe kunt U, terwijl er zoveel kwaads bij u gevonden wordt, geloven, dat u gerechtvaardigd en als kind aangenomen bent? Tenzij wij aan de belofte van God en aan Zijn vrije genade in Christus Jezus vasthouden, zullen wij dan in de engte komen. De ziel van de eerlijkste en oprechtste moet tot wanhoop gedreven worden door het gezicht van zijn tekortkomingen, tenzij hij zich vastklemt aan die gerechtigheid, waardoor zondaars gerechtvaardigd worden door het geloof in Christus Jezus,
Geliefden, indien deze strijd zelfs wordt waargenomen in de harten van hen, die wedergeboren zijn, moeten wij ons niet verwonderen, dat hij in die van de onwedergeborenen woedt. Men zou denken, dat, wanneer wij de zaligheid door het geloof prediken, elke zondaar terstond zal opspringen en het aannemen. Het is zó eenvoudig, zó gemakkelijk, dat werkelijk iedereen wensen moest op deze wijze vergeving en rechtvaardiging te verkrijgen. In plaats daarvan wordt al de redeneerkracht, al de scherpzinnigheid, ja, al de sluwheid van de menselijke natuur te hulp geroepen, om de leer van de verlossing door het geloof in Christus tegen te staan. ‘Zij is te goed om waar te zijn’, zegt de één. Een ander roept: ‘Als dit gepredikt wordt, zullen de mensen de zedelijke uitnemendheid gering gaan schatten.’ Een derde vindt in de leer van de genade aanleiding tot traagheid. Deze bedillers nemen honderderlei gedaanten aan, maar komen ten slotte allen hierop neer: opgeblazen zondaars moeten hun beledigden Heere de weg kunnen voorschrijven en op een door hen bepaalde wijze vergeving verkrijgen. Het schijnt, alsof God de beste weg niet weet om mensen zalig te maken, en alsof de mensen zó wijs zijn, dat ze de wegen van de Heere kunnen verbeteren. Is dit geen verfijnde Godslastering? Het is een afschuwelijk schouwspel, een in opstand verkerend zondaar plotseling voor goede werken en voor openbare zedelijkheid te zien ijveren. Is het niet om de hel te doen lachen, loszinnige mensen het reine Evangelie van de Heere Jezus te horen berispen en de vrijmachtige genade te horen bedillen, omdat ze de mensen de zedelijkheid zou doen minachten? Het maakt iemand ziek, de huichelarij van de handhavers van de zaligheid door de werken van de wet te aanschouwen.
De grond van deze strijd ligt in het feit, dat de mens niet alleen arm, maar ook hoogmoedig, niet slechts schuldig, maar ook met zichzelf ingenomen is, zodat hij zichzelf niet wil vernederen, om verlost te worden langs de weg van de Goddelijke ontferming. Hij wil er niet toe komen God te geloven; liever wil hij in de verwaande leugens van zijn eigen hart geloven, die hem misleiden door de vleiende hoop, dat hij het eeuwige leven verdienen zal. Tegen deze boze geest treedt onze tekst in het strijdperk; laat ons zien, hoe hij de strijd voert. De bewijsvoering van onze tekst is zeer duidelijk en krachtig. Paulus oppert de vraag: ‘u, o Galaten, hebt de Heilige Geest ontvangen. Hoe nu hebt u de Heilige Geest ontvangen, uit de werken van de wet of uit de prediking des geloofs?’ Ieder voor zich moesten ze toestemmen, dat ze de Heilige Geest ontvangen hadden door het geloof en op geen andere wijze.
Nu, de Heilige Geest is de uitgelezenste aller gaven van God aan de ziel, en het is door de Geest, dat het werk van de Heere Jezus gekend en aanvaard wordt. De Heilige Geest is het zegel van Gods genade en het teken, dat wij vrede met God hebben. Ik mag bijna zeggen, dat de ontvangst des Heilige Geestes de zaligheid is, want wanneer Hij bij ons zijn intrek neemt, zijn wij verlost van de dood in de zonde, van de liefde tot de zonde, van de heerschappij van de zonde, en van de schrik van de zonde. Wanneer Hij heerschappij in het hart voert, vergezellen Hem alle volmaakte gaven, evenals hovelingen een koning. Hij wordt de bron van leven, licht, liefde en vrijheid voor onze zielen en ook onze lichamen heiligt Hij. Weet u niet, dat uw lichamen tempels van God zijn, wanneer de Heilige Geest woning daarin maakt? Hun dus, die de Heilige Geest ontvingen, is in de volste zin verlossing geschonken. Maar hoe wordt de Heilige Geest ontvangen? Deze vraag is spoedig beantwoord. Niet uit de werken van de wet wordt Hij ontvangen, maar uit de prediking van het geloof.
Ik wens dit feit te beschouwen, vooreerst als door de ervaring bewezen voor alle kinderen van God; ten tweede als uit de waarneming bewezen voor allen, die Christus zoeken.
I. Door de ervaring bewezen voor alle kinderen van God.
Alvorens ik mij op de persoonlijke ervaring beroep van de gelovigen, die zich hier bevinden, wens ik u te herinneren aan de ervaring van de gemeente van God, zoals ze ons in de Handelingen van de apostelen vermeld wordt. Het boek over de Handelingen van de apostelen is een bevestiging van het juiste antwoord in onze tekst. Na de Hemelvaart van de Heere waren de discipelen eendrachtig bijeen, toen de Heilige Geest over hen werd uitgestort. Maar hoe werd dat hunnerzijds mogelijk gemaakt? Eenvoudig, doordat ze gehoorzaamden aan de last van de Heere, Die hun beval, dat ze van Jeruzalem niet scheiden zouden, ‘maar wachten op de belofte des Vaders, die gij, zei Hij, van Mij gehoord hebt.’ De gave werd ontvangen uit de prediking van het geloof, die hen tot eenparig bidden en wachten bewoog. Ze voerden geen plechtigheden uit en verrichtten geen werkzaamheden; het wachtwoord was: ‘Wacht, totdat u zult aangedaan worden met kracht uit de hoogte.’ De kracht kwam, opdat ze zouden kunnen werken, en niet, omdat ze gewerkt hadden. De gave van de Geest kwam overeenkomstig de belofte, niet tengevolge van werkzaamheden. Zeer spoedig viel de Geest van God op de hen omringende menigte en drieduizend van hen werden bekeerd en gedoopt. Hoe kwam de Geest van God op Parthers, Meders, Elamieten, Mesopotamiërs en wie er meer genoemd worden in Hand. 2? Geschiedde het uit de werken van de wet? Nee, geliefden, maar Petrus had aldus gepredikt: ‘Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in de naam van Jezus Christus, tot vergeving van de zonden; en gij zult de gave des Heilige Geestes ontvangen.’ Toen de duizenden in Jezus Christus geloofden en hun geloof beleden door de Doop, ontvingen ze de Heilige Geest. Zo was het ook in Samaria: ‘Toen ze Filippus geloofden, die het Evangelie van het Koninkrijk Gods en van de naam van Jezus Christus verkondigde, werden ze gedoopt, beide mannen en vrouwen’; en vervolgens lezen wij, dat de apostel Petrus tot hen kwam, en deze gelovigen ontvingen de Heilige Geest. Blijkbaar niet uit de werken van de wet, maar door de prediking van het Woord hadden ze die zegen verkregen. Zien wij op de geschiedenis van Cornelius. Deze Godvrezende man deed veel aalmoezen onder het volk verdelen en was gedurig biddende, en toch had hij de Heilige Geest niet ontvangen.
Maar toen ‘de prediking des geloofs’ kwam en men eendrachtig in het huis vergaderd was om Petrus te horen, viel de Heilige Geest op allen, die het Woord hoorden. ‘En de gelovigen, die uit de besnijdenis waren, zoveel als er met Petrus waren gekomen, ontzetten zich, dat de gave des Heilige Geestes ook op de heidenen uitgestort werd. Want ze hoorden hen spreken met vreemde talen en God groot maken. Toen antwoordde Petrus: ‘Kan ook iemand het water weren, dat deze niet gedoopt zouden warden, welke de Heilige Geest ontvangen hebben gelijk als ook wij?’ Was het niet hetzelfde, toen Paulus uitging om het Evangelie onder de heidenen te verkondigen? Het was ook zo aangrijpend, dat het bericht daarvan doordrong tot de Christenen uit de Joden, die te Jeruzalem waren en tot een niet gering geschil en redewisselen leidde. Hier was geen sprake geweest van besnijdenis, van inlijving bij het Jodendom, van inachtneming van enig deel van de Mozaïsche eredienst; en toch vernamen zij, dat de Heilige Geest op de heidenen gevallen was, die zelfs van geen wet en nog minder van wetsbetrachting afwisten. Al Petrus’ invloed was nodig om de stroom te weerstaan. Hoort, wat hij zei: ‘God heeft van over lange tijd onder ons mij verkoren, dat de heidenen door mijn mond het Woord des Evangelies zouden horen en geloven. En God, de Kenner van de harten, heeft hun getuigenis gegeven, hun gevende de Heilige Geest, gelijk als ook ons.’ De Heilige Geest was ontvangen door gelovigen uit de heidenen, op alle plaatsen, waar Paulus gepredikt had; en daarom kon hij zich op deze Galaten beroepen en hun ervaring aanwenden om hen van hun dwalingen terug te brengen. Het feit, dat de Heilige Geest geschonken is op de prediking van het geloof en niet ter oorzaak van gedane werken, loopt als een zilveren draad door de Handelingen van de apostelen heen; waarom zouden de mensen dan van de werken van de wet verwachten, wat alleen en uitsluitend aan het geloof geschonken is? Hoe onzinnig, naar de wolken op te zien, als een goede bron zich voor onze voeten geopend heeft!
Thans kom ik aan uw eigen ervaring toe. Geliefde vrienden, wanneer u werkelijk in Christus bent, hebt u de Heilige Geest ontvangen. Maar hoe?
Laat ons de reeks van zijn werkzaamheden aan uw harten nagaan. Door zijn tussenkomst ging u het licht op, waardoor u in staat gesteld werdt de weg van de zaligheid te leren kennen en de heerlijkheid van God te aanschouwen in het aangezicht van Jezus Christus. bent u tot dat licht geraakt door de werken van de wet? Geschiedde dit in enig geval? Ik heb het voorrecht genoten menig van u te leren kennen en mij uw geloofsbelijdenis te herinneren; u hebt mij getuigd, dat, toen u uw zaligheid door uw eigen werken zocht, u blind was en het licht niet zag; hoe meer u ijverde en hoe meer u zich inspande, hoe meer de duisterheid in uw binnenste toenam, zodat u bijna wanhopig wordt. Maar het licht brak voor u aan, toen u op de Gekruisigde zag; het ging u op, alleen uit ‘de prediking des geloofs’.
Daarna kreeg u vrede, in welke vrede ik vertrouwen, dat u zich deze morgen verblijdt,’de vrede, die alle verstand te boven gaat’. Maar werd die vrede uw deel, doordat u op godsdienstige plechtigheden vertrouwde, op uw Doop, op uw Avondmaalsviering, of op uw eigen werken? Ik weet, dat dit het geval niet was. Want de ware vrede van het gemoed komt niet door die deur binnen. Verkreeg u vrede door veel rouwbetoon, door veel wenen, door veel gemoedsaandoeningen, of door veel te doen? Nee, broeders, geen vrede daalde ooit in uw hart neer, voor u van uzelf af en op de Heere Jezus zag, van wie u gehoord had, dat Hij machtig was zelfs de voornaamste van de zondaren zalig te maken, en in wie u daarom geloofde. Toen het geloof kwam, sproot de vrede uit als een vrucht van de Heilige Geest.
Sedert hebt u de Heilige Geest ontvangen om u in uw heiligmaking bij te staan. Maar u hebt geen heiligmaking verkregen, afgescheiden van het geloof. Wanneer u de heiligmaking wilde najagen in eigen kracht, die ingespannen werd in ongelovigheid, slaagde u nooit. Ongeloof loopt uit op zonde, nooit op heiligmaking. Onze goede werken zijn vruchten van de heiligmaking, geen oorzaken daarvan; en wanneer wij voor vrucht aanzien wat wortel zijn moet, als verkeren wij in grote dwaling. Wanneer u zich opmaakte om tegen een verzoeking te strijden in uw eigen kracht, bent u dan ooit als overwinnaar teruggekeerd? Van de gelovigen staat geschreven: ‘Zij hebben overwonnen door het bloed des Lams.’ En dat is ook van u waar. De heiligmaking ontvangen wij niet uit zelfvertrouwen, maar als een werk van de Geest, aanvaard door het geloof in Christus. Maar in Hem gelovende, is Hij ons, ‘van God geworden tot wijsheid, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing.’
U hebt bovendien, geliefde vrienden, een andere gave van de Heilige Geest ontvangen, namelijk die van gemeenschap met God. Maar had u ooit gemeenschap met de heilige God bij het koesteren van eigen waardigheid? Nooit. Abraham sprak nooit tot Jehovah als rechthebbende; wanneer hij tot de Heere sprak, zei hij: ‘Ik heb mij onderwonden te spreken tot de Heere, hoewel ik stof en as ben.’ Toch sprak hij tot God met een treffende vertrouwelijkheid, en dat is de zaak: stof en as in eigen oog zijn en toch met God omgaan als met een vriend. Dit is de vrijmachtigheid van het geloof. Daarin heeft God een welgevallen. Asaf zei: ‘Toen was ik onvernuftig en wist niets; ik was een groot beest bij U. Ik zal dan gedurig bij U zijn. Gij hebt mijn rechterhand gevat.’ Een beest in uw eigen schatting en toch door God Zelf staande gehouden en verwaardigd om in lieflijke gemeenschap met Hem te leven.
Geliefde vrienden, er bestaat geen gemeenschap met God, dan alleen door het geloof, zonder hetwelk het onmogelijk is God te behagen. De gunstgenoten van de hemel zijn in elk geval mensen, die in God geloven. Het geloof heeft de gouden sleutel van de elpenbenen paleizen. Het geloof ontsluit de verborgen kamers van de gemeenschap voor hen, die haar liefhebben. De werken van de wet doen ons niet nabij God verkeren; ten teken daarvan strekt, dat niemand op Sinaï mocht komen, en dat, wanneer een dier de berg zou aanraken, het gestenigd of met een zwaard doorstoken moest worden.
En u, geliefde vrienden, hebt dikwijls de Heilige Geest leren kennen als uw steun in uw gebeden: ‘De Heilige Geest komt ons in onze zwakheden mede te hulp!’ Maar ik weet zeker, dat dit nooit voortkwam uit de werken van de wet. Als zwakheid uw gebed verstoorde en u niet bidden kon zoals u verlangde, hebt u er niet aan gedacht om u op goede werken te beroepen, en toch is toen de Heilige Geest u te hulp gekomen, ‘in u biddende met onuitsprekelijke verzuchtingen’. Uw zwakheid deed u beseffen, dat het uit genade, louter uit genade was, dat u in uw nood te hulp wordt gekomen.
Nu, hetzij de Heilige Geest de ziel verzegelt en volle verzekerdheid in het hart werkt, hetzij de Heilige Geest ons waarborg biedt voor de toekomstige heerlijkheid of het onderpand is van onze toekomende vreugde – in dat alles werkt de genade en geen verdienste. Wie slechts op enigerlei ingebeelde eigen verdienstelijkheid bouwt, heeft geen waarborg hoegenaamd voor de erfenis; inderdaad, voor hem bestaat er geen erfenis, aangezien een erfenis niet door werken verkregen wordt. Evenmin bezit hij, die op zijn werken bouwt, ooit enige waarborg voor de eeuwige vreugde. Want nooit krijgt hij de overtuiging van genoeg gedaan te hebben om er zeker van te zijn. Nooit kan hij tot enige troostrijke rust in God geraken. Want zijn werk is niet voltooid, en daarom kan hij niet tot rust komen. U weet het, u, die u moe gewerkt hebt om uzelf te behouden. Elk hier aanwezig Christen moet toestemmen: ‘Het is zo, wij hebben alles verkregen door het geloof en niets uit verdiensten.’ Nu, dan moet de gevolgtrekking zijn: Pomp niet uit een droge bron. Ga, wanneer ze er is, tot een altijd springende fontein. Bega niet het dubbele kwaad van de fontein van het levende water voorbij te gaan en uzelf gebroken bakken uit te houwen. Houd u bij de deur, waar u tot hier toe alles ontvangen hebt, en ga niet, waar u niets gevonden hebt dan vonnis en veroordeling. Zie niet op Mozes om u in Kanaän te brengen: dit kan alleen gedaan worden door Jozua, Jezus.
Op grond daarvan – laat elk kind van God het wel ter harte nemen – komt de vermaning tot ons: ‘Hou u aan de prediking van het geloof.’ Wanneer u onder de indruk van achteruitgang verkeert, wanneer u zich onwaardig gevoelt een kind van God genaamd te worden, wanneer u van Zijn wegen afgedwaald en ronddolend bent als een verlaten schip, vlied dan niet als een zwakzinnige naar de wet, want dat zou een sprong in het vuur zijn. Maar spreek: ‘Heere, ik vertrouw op U; als zondaar neem ik mijn toevlucht tot de Verlosser van zondaren.’ Of u vroeger al of niet in waarheid Christus hebt aangenomen, is iets, dat u niet moet bezighouden. Maar doe het nu. Laat het niet bij woorden blijven, maar kom door het geloof tot Jezus en zeg: Genees mijn afkeringen, neem mij in genade aan, betoon mij Uw ongehouden liefde. Door het geloof kunnen wij gered worden, maar nooit door twijfel of wanhoop. Bij de aanvang kunnen wij alleen door het geloof tot Jezus komen, en alleen langs dezelfde weg kunnen wij tot Hem wederkeren. Indien u begint te twijfelen aan Gods genade en liefde jegens u, zult u meer en meer verachteren. Uw hoop ligt hierin, dat u spreekt: Laat ik zijn wat ik zijn mag, maar God is niet veranderd, en nog steeds is er vergeving bij Hem, opdat Hij gevreesd mag worden; daarom wil ik de woorden van de een en vijftigste Psalm op mijn lippen nemen en, met de boetvaardigheid van David in mijn hart, tot Hem roepen: ‘Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest!’ Houd vast in uw geloof aan Christus; denk niet, dat de grootheid van uw zonde de kracht van zijn verzoening te boven gaat. Twijfel niet, of Hij u nog wil reinigen en liefhebben als weleer.
Misschien bent u niet afgeweken, maar toch hebt u een vreselijke inwendige strijd. Wellicht rijst de vraag bij u op, of u wel wezenlijk kinderen van God bent, en brengt ze u in twijfel omtrent uw kindschap. Welnu, ga dan voort met vast te houden aan uw geloof in uw hemelse Vader. De duivel zegt tot u: ‘Indien u een kind van God bent.’ Houd u niet op met zijn ‘indien’. Op deze wijze viel hij uw Zaligmaker aan in de woestijn. Betwijfeling van uw kindschap is de punt van het zwaard van de duivel, die in dodelijk gif gedoopt is; wapen u derhalve met dit woord van God: ‘Zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij de macht gegeven kinderen Gods genaamd te worden, namelijk, die in Zijn naam geloven.’ Spreek: Ik geloof in Jezus Christus, mijn Heere, Die voor goddelozen gestorven is, en in Hem ben ik verzekerd een kind van God te zijn. Door twijfel kunt u geen verzoeking tekeer gaan. Twijfel maakt zwak; in het geloof ligt uw kracht.
‘Hoe kan ik geloven?’ vraagt iemand. Gods uitverkorenen geloven; die wedergeboren zijn, geloven het woord van hun Vader. Indien u geloven kunt, zult u grote overwinningen behalen, maar zo u uw vertrouwen laat varen, is de strijd al verloren. Bovendien, of bovenal, doe het schild van het geloof aan. Vertrouw daarop ten dage van het kwaad, als zonden u aangrimmen. Is u dit te moeilijk? Hoe? Meent u, dat u in Jezus kunt geloven, wanneer u zich een heilige gevoelt? Dat zou willen zeggen, dat u op Hem kunt vertrouwen, wanneer u het buiten Hem stellen kunt. Arm verdichtsel van het geloof. Het echte geloof is het geloof van een zondaar, die op de Heiland vertrouwt, als tekenen, blijken en kenmerken zich geheel aan het oog onttrekken en zonde en verzoeking de boventoon voeren. Te geloven, dat mij, zondaar, vergeving geschonken is door de vrije genade van God, dat ik, arm, gebrekkig mens, nu door God aangenomen ben, – dát is geloof. Mag ons kracht worden verleend om in waarheid ons aan Jezus toe te vertrouwen, toe te vertrouwen in al het gevoel van onze zonde en onwaardigheid.
Doe dit, geliefde vrienden, met betrekking tot de gehele strijd van uw leven. Sommigen vangen hun godsdienstig leven aan in de Geest door het geloof, maar verbeelden zich, dat het verdere van hun geestelijk leven met werken moet worden doorgebracht. Ze vergeten, dat de rechtvaardige zal leven door het geloof. Zij, die zeggen dat zij, hoewel kinderen van God zijnde, ten slotte nog zullen omkomen, kennen het geklank van het ware Evangelie niet. Kunnen ze verloren gaan, indien ze kinderen van God zijn? Hoe? Waarom? ‘Wel, wij moeten waken en bidden.’ Juist zo. Maar is nu, omdat u waken en bidden moet, de zekerheid uitgesloten? Zo ja, dan zeg ik u, mijn broeder, dat u nooit ten hemel in zult gaan. U zult tekortschieten in uw waken, en wat zal het dan zijn? Mijn hoop op de hemel ligt in het geloof, dat de Heere Jezus mij verlost heeft en behouden zal. Hij zal mij doen waken en bidden, en door Zijn Geest in mij werken alles, wat tot mijn zaligheid nodig is. ‘Ik weet, wie ik geloofd heb’, en ik aarzel niet er bij te voegen: ‘Ik ben verzekerd dat Hij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot die dag.’ Broeders, tot zulk een geloof is het, dat wij de Geest ontvangen, en niet door de werken en de vreze van de wet.
Voor het tegenwoordige bent u verlost door het geloof alleen, niet waar? Ja. Daarom wens ik u te vermanen, dat geloof over het gehele tijdperk van uw leven uit te breiden. Laat het geloof zich uitstrekken tot de bewaring ten einde toe. Over de volkomen zaligheid. Staat er niet geschreven: ‘Die in Hem gelooft, heeft het eeuwige leven’? Kan aan dat leven, dat eeuwig duurt, een einde komen? Kan eeuwig leven ophouden? ‘Die u geroepen heeft, is getrouw, Welke het ook doen zal.’ ‘O’, zegt u, ‘Ik ben een weinig bevreesd zo moedig te geloven, want het mocht mij eens zorgeloos maken.’ Dit is een vergissing: het geloof is werkende door de liefde, het leidt nimmer tot traagheid. Lieve vriend, als u ook maar even op uzelf ziet, begint uw voet uit te glijden. Stel de toekomst, evenals u het verleden deed, in de handen van Hem, die machtig is u van struikelen te bewaren. Geloof in Jezus, voor uw gehele leven evengoed als voor dit ogenblik, en Hij zal u rein bewaren tot de einde. Zet u op de vaste rots van het volbrachte werk van de Heere en ga niet staan op de wankelende grond van uw eigen waakzaamheid. Werken, met inspanning van onze eigen kracht verricht, hebben geen waarde. Maar het werk van Gods genade in ons hart is kostelijk. Laat alles over aan de genade, en verwacht niets van uzelf. Genade en werk gaan evenmin samen als olie en water vermengd kunnen worden. Tracht niet, u ten dele op Christus en ten dele op uzelf te verlaten; evengoed zou u uw aartsengel aan een mier, of een cherubijn aan een krekel kunnen koppelen. De zaligheid is van het begin tot het eind het werk van de Heere alleen.
Broeders, laat ons dit indachtig zijn, wanneer wij onszelf met andere kinderen van God vergelijken. Ik heb wel eens levensbeschrijvingen gelezen, waarbij ik de schaamte mijn gelaat voelde bedekken, omdat ik zover stond beneden het peil van andere gelovigen. Zulk een vernedering is goed voor ons.
Wat moeten wij doen, wanneer ons dat overkomt? Aan de Heere gaan twijfelen en denken, dat de Heere Jezus ons niet kan en wil zalig maken? Dat zij verre. Het geloof moet toenemen bij het opmerken van wat de Heere voor anderen, even arme zondaren als wij, gedaan heeft. Want Hij is machtig hetzelfde voor ons te doen. Bedenk wel, dat de veiligheid van de zwakken, zowel als van de sterken gelovige, op dezelfde grondslag rust.
Laat mij dit door een voorbeeld ophelderen. Aan boord van één van de schoonste stoomboten, die tussen Engeland en Amerika varen, zie ik een sterke, geharde, moedige man. Zal hij behouden in Amerika aankomen? Ja, als het schip er aankomt. Maar zie, ginds is een klein kind, dat niet lopen kan en nog op de armen van de moeder gedragen moet worden. Zal dat kind Amerika veilig bereiken? Ja, als het schip er aankomt. Beiden, de stevige man en het tere kind, zullen, als alles, het doel van hun reis bereiken – als het schip het bereikt. Hun veiligheid hangt van dezelfde zaak af. Hun persoonlijke staat doet niets aan hun behouden overkomst af of toe. Maar is er dan geen onderscheid tussen het kind en die man? Voorzeker, een zeer groot onderscheid in menig opzicht. Maar geen onderscheid hierin, dat hun tocht over de oceaan van de stoomboot afhankelijk is, eerder dan van henzelf. De sterke man kon evenmin over de Atlantische Oceaan wandelen als het kind; beiden waren, op zichzelf staande, evenzeer onbekwaam tot de overtocht, en even bekwaam daartoe, wanneer ze zich aan boord van hetzelfde schip bevonden. Evenzo moet u, als u een voortreffelijk gelovige ontmoet, tot uzelf zeggen: Mijn hooggeschatte broeder zal in de hemel komen door Jezus Christus, en ik, zwak kindeke in de genade, zal op dezelfde wijze de hemel ingaan.
Ik hoop, dat u, kinderen van God, dit gevoelen mag. bent u aan boord van het transportschip van het Verbond? Wappert de bloedrode vlag in de top van de mast? Welnu, als de geringste gelovige niet behouden de haven bereikt, dan zal ook het sterkste kind van God niet in de veilige haven komen. Als het schip van vrije genade vergaat, dan moeten Petrus en Paulus evengoed omkomen als wijzelf, want wij zijn op zee in hetzelfde vaartuig. Ons vertrouwen berust in geen enkel opzicht op wat wij zelf zijn, maar geheel en al op wat Christus voor ons is; alleen door een eenvoudig geloof zijn wij aan Jezus verbonden en blijven wij in Hem, en de uitnemendste van de martelaren en apostelen staat op geen veiliger grondslag.
Als u op uw sterfbed ligt, beschouw dan de dood niet in de spiegel van de wet, want dan zal hij u verschrikkelijk zijn. Maar geloof dit, dat te sterven in het geloof de ingang is ten leven. Ik durf het woord ‘dood’ in dit verband bijna niet te gebruiken, want het is volstrekt geen sterven, maar een ‘overgaan uit deze wereld tot de Vader’.
In het geloof sterven de moedelozen en de schuchteren even licht en veilig, als de kampioenen voor de Waarheid. Door het geloof wordt de dood verslonden tot overwinning. Zij, die God vijftig jaar achtereen getrouw en onberispelijk dienden, hebben, toen ze kwamen te sterven, in elk geval hun voeten uitgestrekt op hun bed en gezegd: ‘In Uw handen beveel ik mijn geest!’ Maar nooit is één van hen gestorven, pleitende op zijn eigen gerechtigheid en een beloning eisende, als aan zijn verdiensten verschuldigd. In het vertrouwen op Jezus kwamen de voortreffelijkste gelovigen steeds overeen. Zo zij, met versmading van elke andere hoop, alleen vast hielden aan die, welke hun voorgesteld was in Christus, dan behoeft u, geliefde vriend, niet te aarzelen hetzelfde te doen; en gelijk ze verzekerd waren en triomfeerden, evenzo zal het uw deel zijn.
De slotsom, waartoe wij komen, is dus deze: u hebt niets verkregen dan uit de prediking van het geloof; daarom, blijf op de weg van het geloof tot aan uw laatste uur, want dat gebiedt u de wijsheid.
II. Nu echter wens ik zoveel mogelijk nadruk te leggen op het tweede gedeelte van mijn rede. Ik wens dit te gebruiken, om het feit, waarbij we stilstonden, te beschouwen als uit de waarneming bewezen voor allen, die Christus zoeken.
Geliefde hoorder, u bent nog niet verlost en tot hier toe hebt u niets gewonnen door de werken van de wet. Door uw eigen, eerbaarheid, edelmoedigheid en rechtvaardigheid bent u niet gerechtvaardigd geworden, hebt u geen nieuw hart ontvangen, noch enige andere gave van de Geest. Waarom met dit schadelijk werk voortgegaan? Er zijn mensen, die het zoeken in kerkgaan, het waarnemen van vergaderingen, Bijbellezin- gen, Sacramenten, formuliergebeden en dergelijke, maar zonder baat. Hoor hen hun Ave Maria’s en hun Pater Nosters opzeggen; en niet alleen Roomsen, maar ook zoge- naamde Protestanten zijn vol hoop, dat ze door vormelijke godsdienst behouden zullen worden. Maar ze komen er niet verder mede en blijven nog altijd onverlost.
Laat mij u vragen: u, die in de werken uw heil zoekt, hebt u rust? Bent u voorbereid om te sterven? Bent u bereid om nu te sterven? Nee. U verkeert in een toestand van onrust en vrees en ontzetting. Waarom niet afgezien van uw vergeefse arbeid, ‘want, als de Heere het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan.’Waarom, in plaats van uw eigen weg van verlossing door de werken van de wet te zoeken, niet de door de Heere aangewezen weg van de prediking van het geloof betreden? Heeft Hij niet gezegd: ‘Hoor, en uw ziel zal leven’? Bent u bereid Hem door mij te horen verklaren?
‘De prediking des geloofs’, dát is de weg, langs welke de Geest van God tot de mensen komt. ‘Welke prediking is dat?’ vraagt iemand. Nu, om te beginnen is het een persoonlijke prediking, die u, als tot uzelf gericht, moet aanhoren. Ik heb eens gehoord van iemand, die een droom had, waarin hij dacht, dat hij aan de deur van de hemel stond, met zijn vrouw bij zich. Ze ging binnen, maar hem weigerde de portier, zeggende: ‘Onlangs zei u tot uw vrouw: Lieve vrouw, u kunt naar de kerk gaan en voor ons beiden bidden! En nu gaat ze voor u beiden naar de hemel en moet u buiten blijven staan.’ Is dat niet recht? Men moet de prediking persoonlijk horen. Ik bid u, verzuim niet de prediking van het Woord te horen, want: ‘Het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods.’
Deze laatste woorden geven mij aanleiding tot de opmerking, dat dit horen betrekking heeft op de prediking van het Evangelie. Ik wenste, dat de mensen hierbij nauwkeuri- ger toezagen. U zult de Heilige Geest niet ontvangen, alleen door een mens te horen spreken. Hij mag welsprekend, hij mag bekwaam, hij mag vroom zijn. Maar weet wel, dat, als hij het Evangelie niet predikt, uw horen u niet brengen kan tot het zaligmakend geloof. Maar al te veel mensen gaan naar dát kerkgebouw, dat het dichtst bij hun woning staat, en bekommeren zich niet over wat gepredikt wordt, zolang dit slechts op een aantrekkelijke wijze geschiedt. O, mijn vrienden, drijft niet zo de spot met uzelf. Niet door het eerste het beste, dat verkondigd wordt, kunt u tot het zaligmakend geloof komen; dit komt alleen uit het gehoor van de prediking van het getuigenis van de Geest aangaande de verordineerde Zaligmaker.
Het rechte horen is een oplettend horen. Er bestaat een groot onderscheid tussen horen en horen. Als ik zei: ‘aanstaanden dinsdag vertrekt er een schip naar Nieuw-Zeeland’, dan zouden de meesten van u het aanhoren en er niet verder over denken. Maar onderstel eens, dat er hier iemand is, die grote haast heeft om in Nieuw-Zeeland te komen, dan zal hij mijn woorden gretig opvangen en naar de ligplaats gaan om nadere inlichtingen te verkrijgen. Dit nu is de wijze, waarop het Evangelie moet gehoord worden.
U bent in één van onze grote stations en hoort iemand zeggen: ‘Die trein gaat naar Exeter.’ Deze mededeling gaat uw oor voorbij, want u bent op reis naar Oxford, en het is alsof u niets gehoord had. Maar denk eens, dat u naar Exeter moest gaan, dan zou u goed luisteren en van de aanwijzing gebruik maken. Welnu, ik spreek thans over de verlossing van de schuld van de zonde van de mens, over zijn toebereiding voor een heilig loven op aarde en een eeuwig, gelukzalig leven in de hemel. Wanneer u nu de prediking van het geloof verneemt, zult u gevoelen, dat dit een zaak is die uzelf raakt; u zult verlangend zijn er meer van te weten, en u zult er uw gehele hart op zetten; uit deze wijze van horen is het, dat het geloof komt.
Leg niet voor anderen uw oren te luisteren, maar voor uzelf. Ga, waar het Evangelie gepredikt wordt, en hoor het met uw beide oren. Drink het in, gelijk het rund drinkt uit de waterstroom. Leg elk woord bij uzelf weg, zoals de mieren de graankorrels bergen. Beproef alles, gelijk de goudsmid het goud beproeft; en neem de waarheid in u op, gelijk de zuigeling de melk tot zich neemt uit de moederborst. Dit is de omvangrijke betekenis van de ‘prediking des geloofs’.
‘Maar wat is dit geloof’, vraagt iemand, ‘de prediking des geloofs’? Ik wil trachten de zin daarvan uiteen te zetten. U begint met de prediking van het Evangelie te horen in het geloof, dat het van God komt. Ik onderstel, dat bijna ieder hier gelooft, dat de Bijbel het Woord van God is. Welnu, wanneer u overeenkomstig de Schrift hoort prediken, dan eist de prediking van het Woord, haar aan te nemen als Gods Woord, en dus als waar en uw eerbiedige aandacht waard. Het Evangelie is de stem van God, en het komt door de Geest van God; het geloof in de waarheid van het Evangelie draagt er toe bij om er ootmoedig naar te luisteren en bereidt uw hart om het in u op te nemen.
Bedenk voorts, dat, wanneer het Gods Woord is, een oprecht geloof in God van generlei bezwaren weet. Een mens, die gelooft, dat de Bijbel van God is ingegeven, gelooft even geredelijk, dat de vis Jona inslokte of dat Jozua de zon deed stilstaan, als dat Abraham voor Sodom bad of dat Paulus te Rome in de kerker heeft gezeten. Wetende, dat het Evangelie Gods getuigenis is, geloven wij het geheel. Dat is de wijze, waarop wij het Evangelie hebben te horen. Zeg tot uzelf: ‘Dit is het Evangelie van God.’ Het is wonderlijk, groot en goed, maar daarom niet iets twijfelachtigs. Dat ik in een enkel ogenblik door het geloof in Christus kan behouden werden; dat alle zonden, die ik ooit bedreven heb, hoe zwart ook, kunnen uitgewist worden, voor de klok weer tikt, – het is zeer wonderlijk, maar ik geloof het, omdat de Heere het zegt. Het voegt mij niet, bedenkingen en bezwaren te opperen; wanneer er in deze grote beloften moeilijkheden voorkomen, dan gaan die moeilijkheden God aan, en niet mij. Laat de Heere beloven wat Hem behaagt, ik ben bereid het te geloven, omdat Hij ‘machtig is te doen naar Zijn eigen woord’.
Voorts ligt in de ‘prediking des geloofs’, dat wij onze eeuwige belangen wagen aan de waarheid van wat wij horen. Met opzet bezig ik het woord ‘wagen’. Ik heb daartegen horen inbrengen, dat het geen waagstuk, maar verzekerdheid is, wanneer men op Christus vertrouwt. Maar ik waag te beweren, dat, wanneer iemand bedroefd van geest is, het geloof een waagstuk voor hem is; het schijnt hem het grootst mogelijke waagstuk toe. Wie zegt: ‘Dit Evangelie, dat ik gehoord heb, is waar, en ik waag mijn ziel aan de waarheid daarvan’, die heeft aan het Evangelie geloof geschonken. Laat mij trachten, het geloof op een andere wijze voor te stellen: deze brug is sterk genoeg om mij over de rivier te doen komen, daarom ga ik over haar naar de andere zijde van de rivier.
Dat is het ware geloof. Het geloof is het meest werkdadig beginsel in het dagelijks leven. Het grootste gedeelte van de handel rust op vertrouwen. Als iemand koren zaait, moet hij het in de voren strooien en het laten liggen; en hij doet dat, omdat hij gelooft, dat God de wasdom wil geven. Als de zeeman zich buiten het gezicht van het strand begeeft, moet hij zeilen in het geloof; door zijn kompas te geloven, gevoelt hij zich veilig, hoewel hij wekenlang geen land ziet. Het geloof is de hand, die aanneemt wat God ons aanbiedt, en aldus is het een eenvoudig, kinderlijk iets. Wanneer een kind een appel wordt aangeboden, mag het niets weten van de boomgaard, waarin de appel gegroeid is, en niets begrijpen van de bewerktuiging van zijn hand en zijn arm, maar dit is geen beletsel voor hem om de appel aan te nemen. Het geloof betoont zich het krachtdadigst aan de ziel, wanneer het aanneemt, wat God geeft; al het overige mag zich doen gelden of niet, het geloof is het voornaamste. Wanneer God mij de verlossing door Christus Jezus aankondigt, heb ik er verder niets over te vragen, maar haar voor mijzelf te omhelzen om verlost te zijn, want de Geest van God wordt ontvangen uit de prediking van het geloof.
Nog eens, ‘het geloof uit het gehoor’ wordt gewerkt, wanneer een mens het Evangelie hoort en gelooft en tegenover allen weerstand vasthoudt.
Wanneer uw geweten u indachtig maakt, dat u een schuldig mens bent, moet u toch uw vrede door het bloed van Jezus nog behouden. Wat zegt het Woord? Het zegt ons, dat wie in Jezus gelooft niet veroordeeld wordt; en u moet dat Woord geloven, wat uw eigen verstand en gevoel ook zeggen mogen.
Wanneer de duivel, als de aanklager van de broederen, roept: ‘Gij kunt niet zalig worden; let op uw gebreken en overtredingen!’ antwoord dan: ‘Toch ben ik behouden, ondanks mijn ongerechtigheden en zonden. Want er staat geschreven: ‘Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden’, en tot dezulken behoor ik, en daarom zal ik zalig worden, in weerwil van uw woede.
Arme zondaar, hebt u nog niet opgemerkt, dat dit de weg is, waarlangs de Heilige Geest tot anderen is gekomen? Uw Christelijke vrienden hebben allen u verzekerd, dat dit de weg is, waarop ze genade verkregen hebben. Zult u niet dezelfde weg inslaan en horen en geloven als een klein kind? Geloof Gods Woord. Tracht niet iets te zijn of iets te doen, maar verlaat u volkomen op wat Jezus is en deed. U zult de Heilige Geest ontvangen en u gevoelen, zoals u zich nooit tevoren gevoeld hebt, als u uw hart wilt zetten op ‘de prediking des geloofs’.
Ik verzoek uw aandacht voor een tijdje, om stil te staan bij enige punten van het Evangelie, waaruit de ‘prediking des geloofs’ over het algemeen voortvloeit. Welke waarheid is het, die de mensen inzonderheid hebben te geloven?
De eerste is deze. Iemand zegt: ‘Ik kan niet geloven’, maar hij kan horen, en hij hoort, dat God Zijn Zoon gezonden heeft om zondaren zalig te maken. ‘God heeft Hem gezonden’, zegt hij, ‘de beledigde God heeft een Middelaar gezonden. Christus is niet gekomen om ons te verschrikken, maar als een gezant uit de hemel. Daarom moet ik in Hem geloven, die God tot een Zaligmaker verordend heeft.’
Nu, wanneer de mens het Evangelie hoort, hoort hij van de persoon van de Heere, en ziet wie Hij is, namelijk dat Hij Gods eniggeboren Zoon is, eenswezens en mede- eeuwig met de Vader; en toch is Hij mens in de volste zin van het woord, onze natuur deelachtig. Menige ziel heb ik horen zeggen: ‘Ik kan op Jezus vertrouwen, omdat Hij God is, machtig om mij te verlossen, en mens, en daarom gezind om mij te verlossen.’ Met deze hemelse lamp heeft menigeen de weg tot het geloof gevonden. O, dat dit geloof u te beurt mocht vallen, terwijl u mij nu hoort.
Een andere kostelijke nagel, waaraan het geloof gaarne al zijn gewicht hangt, is het lijden van Christus. Want, in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij zichzelf vernederd en is Hij gehoorzaam geworden tot de dood, ja de dood des kruises. Zie Hem uitgestrekt aan het wrede vloekhout, Zijn bloed stortend voor onwaardigen, voor Zijn vijanden, opdat ze door Hem leven zouden. Menigmaal heeft dat gezicht een twijfelaar in een gelovige doen veranderen. Duizenden hebben op het kruis gestaard en zijn bewogen geworden tot het geloof.
Een andere nagel, waaraan veel al hun hoop gehangen hebben, is Christus’ opstandingskracht. Ze hebben van Hem vernomen, dat Hij thans in heerlijkheid gezeten is aan de rechterhand van God om een voorspraak voor overtreders te zijn; en dit is een ster van de hoop voor hopelozen geweest. Is het niet verblijdend, dat God Hem zo uitermate verhoogd heeft, dat Hij machtig is om zelfs de diepst gezonkenen, die door Hem tot God gaan, zalig te maken? Miljoenen bij miljoenen hebben hun harten voelen opspringen, zoals het water uit de rots in de woestijn, terwijl Christus hun werd voorgesteld als verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om beide bekering en vergeving van zonden te schenken. Vroeger beproefden ze te geloven, maar nu geloven ze zonder het te beproeven. Beproeven te geloven is een zeer onnozel werk; men kán dat niet doen; zo werkt het gemoed niet; alleen, wanneer een mens ziet dat iets waar is, gelooft hij het, als iets dat vanzelf spreekt. Door het heerlijk feit van Christus’ opstanding en hemelvaart wordt hij overtuigd, dat Christus machtig is te verlossen, en daarom vertrouwt hij op Hem ter zaligheid. Zo ‘ontvangt hij de Heilige Geest uit de prediking des geloofs.’
Ik heb veel leren kennen, die tot het geloof gekomen zijn door het horen van het werk en de genade van de Heilige Geest. Ze hebben van de prediker gehoord, dat de Heilige Geest de mens kan doen opstaan uit de dood van de zonde, dat Hij het hart vernieuwen kan, dat Hij de wil kan omzetten, en de hartstochten ten onder kan brengen. En ze hebben gezegd: ‘Is dat zo? Wil God Zelf in mij werken om mij heilig te maken? Dan wil ik op Hem mijn vertrouwen stellen.’
Soms ook, wanneer wij de vrijmachtige vergeving, de volkomen verlossing, de onberouwelijke aanneming, de oneindige liefde, de grenzeloze genade, de onkreukbare gerechtigheid gepredikt hadden; wanneer wij in het licht gesteld hadden, dat de genade van de Heere eeuwig duurt, en dat de mensen alleen op Jezus hebben te zien, om in Hem van dat ogenblik af het eeuwige leven te vinden; toen is het gebleken, dat het geloof uit het gehoor is. Onze vaderen hebben gevoeld, dat deze waarheden onweersprekelijk waren en dat ze onmogelijk door iemand kunnen zijn uitgedacht. Het Evangelie draagt de stempel van zijn Goddelijke herkomst en daardoor vindt het weerklank in het menselijk hart. Vrije genade en stervende liefde zijn waard, geloofd te worden, en vinden meer en meer geloof. Ik bid, dat een ieder, wie het om verlossing en zaligheid te doen is, afzie van alle vertrouwen op gevoelsaandoeningen en eigen werk en eigen waardigheid, en alleen Zijn heil in Jezus zoekt. Dan zal hij behouden worden, en dan zal hij werken en gevoelen uit een geheel nieuw beginsel en naar het hart van God. Dan zal hij overvloedig zijn in het werk van de Heere. Dan zal hij de strijd aanbinden tegen de zonde en de overwinning behalen. Dan zal hij de heiligmaking najagen en ze in zijn gehele bestaan openbaren. Maar begint niet, waar u moet eindigen. Spant niet, gelijk het spreekwoord zegt, de paarden achter de wagen; zet niet de nok van het huis, waar u het fondament moet leggen. Maar laat, terwijl u niets door de werken van de wet kunt verkrijgen of tot stand brengen, deze vraag u bestendig in de oren klinken: ‘Hebt u de Heilige Geest ontvangen uit de werken van de wet of uit de prediking des geloofs?’ en u zult alles verkrijgen, wat u behoeft in Christus Jezus. Dat geve God om Jezus wil.
Amen.