Ploegt de ploeger de gehele dag om te zaaien? Jesaja 28:24
Tenzij de akkergrond bearbeid wordt, brengt hij niets voort dan braamstruiken en distels. Dit is een aanschouwelijk beeld van onze eigen toestand. Indien niet de grote Landman door Zijn genade Zijn zorgen aan de akker va ons hart wijdt, brengt hij niets goeds voort, maar allerlei kwaad. Wanneer ik te eniger tijd horen mag, dat er een landstreek ontdekt is, waar het graan zonder de arbeid van de landman een goede oogst levert, dan zal ik wellicht durven hopen, dat er ook onder ons zullen gevonden worden, die zonder de hulp van Gods genade vruchten van heiligheid kunnen voortbrengen.
Tot hiertoe heeft alle land, dat door de voet van een mens betreden werd, arbeid en zorg nodig gehad, om de gewenste vrucht te doen oogsten, en evenzo was immer onder mensen de behoefte aan genadeleiding algemeen. Jezus woord:“Gijlieden moet wederom geboren worden”, geldt ons allen.
Tenzij God door Zijn Heilige Geest met de ploeg van de wet in ons hart voren opent, en daarin het zaad van het Evangelie uitstrooit, zal ook deze grond geen enkele aar van heiligheid voortbrengen, zelfs niet al waren wij kinderen van de vroomste ouders, en al leefden wij onder enkel godvruchtige mensen.
Verder is de ploeg niet slechts nodig om de grond tot het ontvangen van goed zaad te bereiden, nee, het ploegijzer moet ook het onkruid vernietigen. Er zijn krankheden, die in de loop van de tijd uitslijten en zich niet opnieuw vertonen, evenzo zijn er gestalten van de zonde, die onder wisseling van omstandigheden niet meer zo op de voorgrond treden of zelfs verdwijnen; maar daarmede verandert de natuurlijke gesteldheid van de mens niet, zijn innerlijk wezen blijft steeds en overal hetzelfde.
Het onvermijdelijk gevolg hiervan is, dat er steeds overvloed van onkruid op de akker van het niet wedergeboren hart zal wassen, en dit onkruid is niet meester te worden tenzij door de macht van de Heilige Geest tot vernieuwing van het innerlijke leven.
Geen vermaning zo ernstig, die onkruid kan uitroeien, geen vrome overreding, die wortels van de ongerechtigheid kan uitrukken; een machtiger scherpsnijdend werktuig is daartoe van node. Gods eigen rechterhand moet de ploeg vatten, anders zullen de distels van de zonde nooit voor het graan van de heiligheid plaatsmaken. Het goede vertoont zich nooit vanzelf onder een niet vernieuwde mensheid, en het kwaad wordt nooit in de wortel getroffen, zolang niet de ploegschaar van de almachtige genade het diep in de grond doorsneden heeft.
Het tekstwoord leidt onze gedachten in de aangewezen richting en biedt ons een leerzaam onderwijs aan, door het stellen van de eenvoudige vraag: “Ploegt de ploeger de gehele dag om te zaaien?”
Op deze vraag sluit een bevestigend antwoord: “Ja, wanneer de tijd van het jaar dit meebrengt”; en ten andere mag naar het tekstverband de vraag ook ontkennend worden beantwoord. “Nee, de ploeger ploegt niet de gehele dag om te zaaien; naar de aard van het jaargetijde is er ook ander werk voor hem te doen.”
1. Op onze tekst sluit redelijkerwijs een BEVESTIGEND ANTWOORD. “Ja, de ploeger ploegt de gehele dag om te zaaien.” Wanneer de tijd tot ploegen daar is, blijft hij aan deze arbeid, totdat het werk is afgedaan. Vordert het één dag, of twee dagen, of twintig dagen, om al zijn akkergrond onder de ploeg te brengen, hij blijft aan zijn taal: terwijl het weer hem toelaat zijn ploeg te drijven. Het volharden van de ploeger is leerzaam, er ligt daarin voor ons een dubbel onderwijs.
Wanneer de Heere komt, en Hij Zijn ploegijzer in het mensenhart zet, ploegt Hij de gehele dag door. Hierin openbaart Hij Zijn lankmoedigheid en volhardend geduld. het andere onderwijs is, dat evenals de Heere Zelf doet, zo moeten ook Zijn dienaren handelen, en de gehele dag arbeiden aan van het mensenhart, dit is het volharden in goeddoen, waartoe zij geroepen zijn.
“Ploegt de ploeger de gehele dag?” Wanneer de Heere het ploegijzer in het mensenhart zet, ploegt Hij de gehele dag door. Hierin openbaart Hij Zijn lankmoedigheid en volhardend geduld. Wat sommigen van ons aanbelangt, was zijn gespan reeds zeer vroeg in het veld, want onze vroegste herinneringen staan in betrekking tot ons geweten in de voren van de smart, die het in onze jeugdige geest opende.
Ofschoon nog kleine kinderen zijn wij soms van de in de nacht met een pijnlijk schuldbesef ontwaakt. Het vermanen van onze vader, het bidden van onze moeder had een diepe en beschamende indruk op ons gemaakt, en al bewoog dit toen ons niet om onze harten aan God te geven, toch verwekte het een heilzame beweging in ons gemoed, en werd het ons onmogelijk om geheel onverschillig te blijven voor een godvruchtige wandel.
Nog jongens op school, wekte nu het lezen van een deel van de Schrift, dan de dood van een geliefde schoolmakker, dan een door de gloed van de liefde ons treffende toespraak in ons gevoelens, die ons onwillekeurig weken lang bijbleven.
De werkingen van de Geest in ons drongen ons, onze gedachten en zin op hogere en betere dingen te vestigen. En al boden wij ook aan die werkingen weerstand, en al lieten wij ons nog niet winnen, toch tekende ons de ploegschaar, en werden wortels van ongerechtigheid uitgeploegd, ofschoon dan ook niet genoegzaam, om reeds de ondergrond daarbinnen geschikt te maken voor het zaad van het Evangelie.
Enigen van ons hebben jaren zo voortgeleefd, altijd onder de ploeg, zonder dat de zaaier tot hen kon uitgaan; maar God zij dank, zo was het niet met allen; nog hadden wij de jongensleeftijd niet achter de rug, toen reeds het zaad van het Evangelie bij ons in goede aarde viel. Helaas, er zijn velen, die zich niet alzo gewonnen geven, en bij hen blijft de ploeger de gehelen dag ploegen om te zaaien.
Ik heb jonge mensen in Londen zien komen, die er toegaven aan al de stadsverleiding. Zij dronken haar giftig zoet in, verdoofden de stem van hun geweten, maar mochten er geen geluk in vinden, want hun door vrees en onrust bewogen gemoed geleek op de aarde, die door de ploegschaar wordt omgewoeld.
Bij hoevelen van hen hield dit werk van de hoogste liefde jaren aaneen aan, en schijnbaar geheel tevergeefs. Zo heb ik jongelingen man zien worden, hen het midden van het leven zien bereiken zonder nog het goede zaad te kunnen ontvangen, omdat de grond van hun hard gemoed ondanks alle ploegen onverbroken bleef. Zij vingen dag aan dag hun taak zonder God aan, legden zich ter ruste zonder meer godsdienst dan het trekvee, en toch bleven waarschuwende stemmen aangaande het toekomend oordeel hun in de oren dreunen, en lieten niet toe, dat vrede in hun van God vervreemd hart toegang vond.
Nu eens was het een machtig woord, dan een sterfgeval, dan zorg en moeite, welke aan hun spijs de smaak of aanhun legerstede de slaap ontroofden, en hen dwongen te luisteren naar de vraag: “Wat zal het einde van deze uw weg zijn?”
Zo bleef bij hen de ploeger de gehele dag ploegen, totdat de avondschaduwen zich verlengden en de schemer daalde, Hoe zullen wij de genade naar waarde erkennen en prijzen, die haar werk niet staakte, als het eindelijk haar gelukte de voren zo diep te trekken, dat zij het goede zaad konden ontvangen, om tot een rijke oogst op te schieten.
Het stemt weemoedig als het oog soms medelijdend een ploegen aanschouwt, voortgezet tot de zon reeds de westerkimmen raakt, en het vallen van de dauw als voorbode de nacht aankondigt, Zelfs tot zo laat zet een lankmoedig God Zijn liefdearbeid voort, al ploegende en ploegende, totdat de duisternis alle arbeid moet doen staken. Indien er onder u ouden van dagen zijn, wie dit woord geldt, o laat mij u bidden, te bedenken wat tot uw vrede dient!
Hoe, u hebt een zestigtal jaren achter de rug, en nog hebt u aan de verlossing geen deel! Veertig jaren verdroeg God de ongehoorzaamheid van Israel in de woestijn, en over u was Hij reeds meer dan zestig jaren lankmoedig. U bereikt welhaast de grens van het zevende tiental jaren, en bent nog niet wedergeboren. Arme vriend, wel rest u slechts zeer weinig tijd om nog in de dienst van de Zaligmaker te besteden. Staat het niet te vrezen, dat u in uw zonden zult sterven en nooit de hemel bereiken?
Wel zijn zij gelukzalig te noemen, die in de morgen van het leven de Christus tot Heere en Leidsman kozen; maar bedenkt u, dat zolang de levensvlam niet geblust is, er nog een deur van behoud ook voor de diepst gevallen zondaar openblijft. Het is laat, zeer laat, maar te laat is het nog niet. De ploeger ploegt de gehele dag, en de Heere toeft nog, of Hij Zijn genade in u mag verheerlijken. Ik heb menig hoog bejaarde tot bekering zien komen, en daarom moedig ik steeds ouden van dagen aan, om tot Jezus te gaan en in Hem te geloven. Eens las ik een preek, waarin de spreker beweerde, dat hij slechts zeer zelden mensen zich had zien bekeren, nadat zij veertig jaren zonder gemoedsverandering het Evangelie hadden aangehoord.
Gewis, er is gevaar, waar de mens aan uitstel op uitstel schuldig staat; maar ik voor mij vrees op zo stellige wijze te oordelen. Wat die leraar meent of waargenomen heeft, mijn ervaring schenkt mij de overtuiging, dat er op elke tijd van het leven een niet ongelijk aantal tot God bekeerd worden; en men zal waarschijnlijk mijn beschouwingswijze deden, indien men niet voorbijziet, dat het aantal jeugdigen zoveel groter dan dat van de meer bejaarden is. Het is iets ontzettends jaar aan jaar oor en hart voor het Evangelie gesloten te hebben; maar Gods genade heeft geen aantal jaren bepaald, welks grens Hij niet zou willen overschrijden.
Ook zij, die de Heere ter elfder ure tot Zijn wijngaard roept, zullen hun penning ontvangen, en Hij zal evenzeer in ouden als jongen verheerlijkt zijn. Vat dan moed, oude vriend, en acht uw toestand niet hopeloos. Jezus Christus roept u, nodigt u zelfs nu, al hebt u zich ook nog zolang verre van Hem gehouden.
U was een zeer taai stuk grond, en de ploeger heeft de gehele dag geploegd, maar zijn eindelijk de voren zichtbaar, en ligt het hart ter bezaaiing open, dan is het immers niet buiten hoop.“Ploegt de ploeger de gehele dag?” Ik voor mij antwoord: Ja, hoelang de dag ookwezen mag, God laat in genade de ploeg niet los. Hij is lankmoedig, goedertieren, rijk in ontferming. Veracht en versmaad zo tedere lijdzaamheid niet, maar buig u voor de Heere, Die u met zo onuitsprekelijke goedheid bejegende.
Ons tekstwoord verkondigt echter ons niet alleen het geduld, dat aan Gods zijde gevonden wordt, het leert ons ook welk een volharden er bij ons moet bestaan.“Mengt de ploeger de gehele dag?” Ja, hij doet dit. Daarom, wanneer ik Christus zoek,behoor ik nog niet ontmoedigd te zijn, als ik Hem niet terstond vind. De belofte vanhet Evangelie luidt: “Die bidt, die ontvangt, die zoekt vindt, en die klopt, die zal opengedaan worden.” Er is meer dan één reden waarom de deur niet altijd bij het eerste aankloppen wordt geopend. Let slechts op onze vraag: “Ploegt de ploeger de gehele dag?”
Indien hij een zo zwaar werk de hele dag voortzet, mag het mij dan teveel zijn bij herhaling aan te kloppen? Indien ik bij mijn eerste zoeken niet vind, welnu, ploegt niet de ploeger de gehele dag? Zo mijn eerste bidden van verhoring verstoken blijft, ploegt niet de ploeger de gehele dag? Dit bemoedige mij om ook de hele dag in smeking te volharden. Mijn vrienden, indien u een aanvang gemaakt hebt met het zoeken van de Heere, bedenkt dan dat de kortste weg ons wordt aangewezenin het woord: “Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden, gij en uw huis.” Doet dit zonder aarzelen.
Alsof God door ons bade, bidden wij u, laat u met uw God verzoenen, gelooft in de Heere Jezus Christus, doet dat heden, en u zult u behouden kennen. Mocht u bij uw zoeken naar gemeenschap met de Heere dit woord van de nodiging niet vatten, en de weg tot Hem u donker blijven, geeft uw pogen en strijden niet op, maar worstelt uzelf tot de voet van het kruis, grijpt dat aan en zegt:“Indien ik omkom wil ik hier omkomen. Heere, wees mij genadig en vergeef mij mijnzonden.”
Wanneer Gods Heilige Geest het hart dringt tot een bidden, dat zich niet laat afwijzen, is het zalig besef van vrede niet ver meer. Het is een zorgeloze onverschilligheid of een flauwhartig aarzelen en twijfelen, dat het vrij worden uit de banden van de zondeslavernij onmogelijk maakt. Zodra het hart ontwaken mag tot een kloek en kort besluit, om waarlijk met de dienst van de ongerechtigheid te breken, is daarmede reeds de versperring weggenomen, die het komen tot vrede verhinderde.
Het doet mij immer goed, wanneer ik de Schriften zie onderzoeken met een ernst, die het om vinden te doen is, dan ook wordt de prediking gehoord totdat het woord van de waarheid het leven heeft doen smaken. Alle ziel, wie het ernst is om het ploegijzer door alle twijfelen, angsten en moeilijkheden heen te drijven, totdat zij overwonnen zijn, zal vroeger of later zegepralen en het heil in Christus door genade deelachtig worden.
Hetzelfde geldt, waar het zoeken van het behoud van anderen ons een levensvraaggeworden is. “Ploegt de ploeger de gehele dag?” Ja, zolang tijd en doel dit eisen. Ditdan zal ook het karakter van mijn arbeiden voor anderen zijn. Ik zal voortgaan met bidden en prediken, of met bidden en onderwijzen zolang het de Heere behagen zal mijn levensdag te doen duren.
Want al mijn lust, mijn vreugd bestaat
In ‟t strooien van het heilig zaad,
Betrouwd hier aan mijn zorgen;
Of ‟t eens met rijk geladen aar,
Door honderd volle korlen zwaar,
Mijn roem zij in de jongste morgen.
Broeders, die mij in deze vaak zware arbeid ter zijde staan, er zijn ogenblikken, waarin ook u vermoeienis kent en de inspanning u bang wordt. O dulden wij niet, dat de hitte of last van de dag ons de handen zou doen in de schoot leggen. Laat de liefde ons wakker en krachtig houden, zodat wij door de liefde van Christus gedrongen; voortploegen om Zijn wil en om de wil van de wereld.
Onze dagtaak heeft niet meer dan de daarvoor aangewezen uren, en zolang deze niet verstreken zijn; zij ook ons hart bij de ons betrouwde taak. Ploegen is zwaar werken, maar tenzij het goed geschiede, is er geen nieuwe oogst te wachten; geven wij er daarom onze beste krachten aan, en laat ons niet vertragen of vernauwen, maar doorzetten, totdat de wil van de Heere volbracht is en zielen voor Hem gewonnen zijn.
Er is grond, die zeer zwaar en stijf is, die een zeer grote inspanning van de ploeger vordert; andere gronden zijn als nooit ontgonnen streken zo doorwoeld met een net van taaie wortels, dat alleen een stoomploeg het werk kan meester worden.
Waar zo blijkbaar onze kracht geheel tekort schiet, bidden wij daar van de Heere, dat Hij Zijn kracht in onze zwakheid volbrengt, opdat ook zulk een grond niet verloren ga, maar tot vruchtdragen gewonnen wordt. Onlangs werd mij verhaald van een leraar, die een arm man, die door een ongeneselijke kwaal sterven moest, bezoeken wilde, en wie men toegang tot de kranke weigerde.
Hij herhaalde evenwel zijn bezoek, en ofschoon tot twintig malen toe afgewezen, werd hij toch ten laatste bij de lijder toegelaten, en zag door Gods goedheid zijn volharden bekroond in het gelovig afsterven van de man, die eerst vanhet Evangelie niet weten wilde. “Waarom” vroeg men eens aan een zorgvolle moeder,“zegt u twintig malen dezelfde zaak aan uw kind?” “Omdat,” hernam zij, “het mij gebleken is, dat het ook nog de negentiende maal zonder de gewenste vrucht was.” Zo kan het ons bij het ploegen blijken, dat door ons herhaald pogen de grond niet diep genoeg geopend is om een goede oogst te doen verwachten. Wat dan?
Wel hoeveel inspanning het koste, zij de ploegschaar nog dieper gedreven totdat de voor geschikt blijkt voor het zaaien. Hetzij u dan leraars, of zendelingen, of onderwijzers, of enkel als leden van de gemeente medearbeiders van God bent, laat het werk u nooit te veel worden; geeft het uit vermoeidheid nooit op, want de u betrouwde taak is een arbeid, waaraan een eeuwig, heerlijk loon is toegezegd.
Gods genade blijkt ons reeds daarin, dat Hij ons vergunde deel te hebben aan een zo eervol dienstbetoon. Deze Zijn genade zal ons niet begeven of verlaten, als maar ons hart bij ons werk blijft; en de Heere Zelfzal ons staande houden totdat wij zeggen kunnen: “Ik heb voleindigd het Werk, dat u mij gegeven hebt om te doen.”
Wij hebben een woord van lof over voor alles wat bijzondere moeite en inspanning heeft gevergd, en zo zullen wij ook des te meer prijsstellen op hen, die door onze dienst behouden werden, als de Heere hen ons als een bekroning van ons ijvervol streven schenkt. Het is goed voor ons de waarde van de schoven te leren schatten naar de tranen, die wij in de zaaitijd stortten.
Zo dikwijls u stilstaat bij het de gehele dag ploegen van een ploegers, dringt u dit om met onverflauwd streven in het winnen van zielen voort te gaan. Indien een landman ter wille van een weinig gerst of bonen van vroeg tot laat zwoegt, zou u zich dan niet willen beijveren om uw medemensen te winnen voor de dienst van God, wetende dat zij als verlosten voor eeuwig gelukkig zijn; maar niet uitgered, van de buitenste duisternis en haar pijnen ten deel worden?
Hoe vurig is mijn wens, dat allen, die door een oprechte belijdenis zich aan de gemeente aansloten, ook hun hand aan de ploeg wilden leggen en zo voor zich uitzien, dat zij hun taak naar behoren vervullen, Wie op een wakkere ploeger ziet, heeft een aanschouwelijk voorbeeld welk een arbeid de Christen betaamt.
Vang zo dicht mogelijk bij de heg aan, en keer niet voor u de uiterste punt van de akker hebt bereikt. Ploeg zo nabij de greppel, als u kunt, en keer telkens zo kort u mogelijk is. Indien er in de stegen en schuilhoeken bij uw arbeidsveld gevallen vrouwen, dieven en dronkaards leven, laat hen niet aan hun lot over, want ieder plekje onkruid, dat u ongemoeid laat, wordt spoedig tot schade van de goede tarwe.
Wanneer u het eind van de akker bereikt heb, vraag niet wat nu te doen, maar keer uw ploeg en trek de nieuwe voren tot de plaats, vanwaar u begonnen bent. Blijf zo, naar het voorbeeld van de ploeger, op en neergaan. Hebt u uw hele bezoekwijk van traktaatjes voorzien, herhaal uw werk, al was het tot twee en vijftig malen in een jaarkring, en vermenigvuldig zo de voren voor het goede zaad. In die weg wordt de arbeid u een leerschool om te volharden in goeddoen.
Het is onze bestemming eens zonder einde goed te doen, en het is daarom wijs het leven te wijden tot een leerschool voor die toekomst. Blijf dus ook in het moeilijkste volstandig, ziende op de vergelding van het loon. Ploegen is geen werk, dat bij vleugjens nu en dan kan geschieden, het eist een gezet en nauwlettend voortgaan. Vlug en luchtig weg mag bij sommige zaken passen, maar bij ploegen niet; dat eist een vaste hand en onverdroten ijver. Het ontbreekt niet aan mensen, die als er zulk soort van werk te verrichten valt, dat voor hun deel maar spoedig opgeven.
Het zou hun handschoenen bederven, zij zouden er blaren van in de handen krijgen, hun spieren en beenderen zijn daar niet op gebouwd, liever lijden zij honger dan brood te eten, dat zoveel zweet kost. Zij echter, die van dankbaarheid vervuld zijn voor de hun bewezen genade, deinzen niet terug voor inspanning, al moest die jaren aaneen voortduren, en wij mogen er zeker van zijn, het loon zal hun niet ontgaan.
Zien wij daarom op de nijvere landman, verzekerd, dat gelijk hij naar zijn met wakkerheid de ploeg drijven zal maaien en oogsten; dit wetende, dat de wildernis eenmaal tot vruchtbare grond geworden, de Heere een oogst zal dragen, en dat de engelen zijn schoven zullen binnenbrengen bij vreugdeliederen, die beiden hemel en aarde met gejuich zullen vervullen.
2. In de tweede plaats mogen wij niet voorbijzien, dat DE VRAAG IN ONS TEKSTWOORD OOK AANLEIDING GEEFT TOT EEN ONTKENNENDANTWOORD. “Ploegt de ploeger de gehele dag om te zaaien?” Nee, ploegen is niet zijn enige roeping. Het land moet geëgd, en zaaien en wieden, oogsten en dorsen behoren tezamen tot de werkkring van de landbouwer. In het profetisch woord, waartoe onze tekst behoort, wordt van velerlei landbouwbedrijf melding gemaakt. Na het drijven van de ploeg en naar het getijde van het jaar wacht de landbouwer allerlei zwaarder en lichter werk. hij blijft met zijn arbeid ook niet op één en dezelfde hoogte, er is vooruitgang in, en een zelfde gang van zaken hebben wij op te merken in hetgeen de Heere verricht en in wat ons door Hem wordt te doen gegeven.
Ten eerste, er is voortgang en vooruitgang in het werk van de Heere. “Ploegt de ploeger de gehele dag?”
Nee, zodra de voren getrokken zijn, wacht hem andere bezigheid. Zeer mogelijk is het, dat toen de Heere het ploegijzer dreef over de akker van uw hart, het niet zonder diepgaand smartgevoel heeft kunnen geschieden. Nog leeft u misschien onder het pijnlijk kennen van de schrik van de wet, van de bitterheid van de zonde, van de heiligheid van God, van de zwakheid van het vlees en het ontzettende van de toekomende toorn. Zal dit tijdperk van de vrees altoosdurend zijn? Zal het op blijven wegen tot alle geest in u is uitgeblust en uw ziel in u bezwijkt? Hoor de vraag, in hetprofetisch woord ook voor u geschreven: “Ploegt de ploeger de hele dag?” Nee, wathij doet is de voorbereiding van iets beters; hij ploegt om te zaaien.
Zo ook handelt de Heere met u, en dit bedenkende, mag u goedsmoeds zijn. Aan het pijndoen van de tuchtroede, aan het wonden tot heling komt een einde; betere dagen en ervaringen zijn voor u weggelegd. U bent arm en in nood en vergaat van dorst, doch al kan uw oog geen spoor van water ontdekken, u zult niet tevergeefs roepen; Hij, die machtig is, zal voor u water uit de steenrots doen vloeien. Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk de toorn behouden. In ontferming zal Hij Zich tot u keren en medelijden hebben met uw ellende. Nadat Hij de diepe voren gesneden heeft, zal Hij daarin het graan van de vertroosting neerleggen. En is de dauw van de hemel en het vriendelijk zonlicht van de genade daarop gevallen, dan zal zich het groene kruid niet laten wachten, maar tot een kalm opschieten en eerlang de volle aar als voorteken van een vrolijk oogstfeest dragen.
Arme verbrokenen van harte, die nog niets dan de pijn van de geslagen wonden gevoelt, ik hoor u verzuchten: Zal God niets dan verschrikking zenden, zal Hij ons altijd onder de marteling van het schuldbesef doen buigen? O luistert naar zijn troostwoord en neemt het ter harte: “Indien gijlieden willig bent en hoort, zo zult u het goede van het land eten.” Wat het welbehagen van de Heere is, zegt de blijde boodschap: “Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden,” en dat welheden; vrede vinden in dit heden; indien u maar waarlijk en onvoorwaardelijk van u zelf kunt afzien, alle steunen op eigen werken laten varen, en u aan Hem toevertrouwen, Die ook voor u, als uw Verlosser is gestorven aan het kruis.
De Heere uw God is lankmoedig en genadig en groot van goedertierenheid. Hoevelen van uw angsten en vrezen zijn enkel de vrucht van uw ongeloof en vinden geenszins hun oorsprong in God. Verwijt daarom de Algoede niet, wat Hij niet oplegde en geheel willig is van u weg te nemen. Hij zoekt voor u vrede, en heeft geen welbehagen in uwlijden. Hoort, hoe Zijn ontferming ook voor u spreekt: “Troost, troost mijn volk, zegtuw God. Spreek naar het hart van Jeruzalem en roep haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is.” „Ik delg uw overtredingen uit als een nevel en uw zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost.” Heeft Hij u gewond, Hij wil de wonden helen, en u als uit de dood wederbrengen tot het leven. Keert u dan tot Hem, opdat Hij u oprichte en vertrooste. Nee, de ploeger ploegt niet eindeloos, anders was er voor hem geen oogst, en evenzo werkt de Heere een ander werk dan de verbreking van het hart; deze is alleen de voorbereiding tot vernieuwing van het hart.
U ziet dus, dat de grote Landman wel aanvangt met wat pijn aanbrengt, maar om totvruchtdragend werk in het hart van de zijnen te komen. Verliezen wij die bedoeling van Zijn trouw nooit uit het oog. Te zijner tijd zat Hij de voren onzichtbaar maken, en u zult ze niet kunnen ontdekken, omdat het graan er in volle schoonheid overheen golft. Zoals een moeder na de geboorte van haar kind de smarten niet meer gedenkt door de blijdschap, dat zij een mens het aanzijn gaf, zo zult u na de tucht van de wet ontwassen te zijn, de doornweg, die tot schuldbesef u voerde, niet meer gedenken, omdat de Heere door Zijn opvoedende genade uw ziel van een dorre woestijngrond tot een akker geschapen heeft, die tot Zijn eer en roem overvloedige vrucht draagt.“ Mocht het daartoe bij mij komen!”
verzucht u. Wel het zal daartoe komen. Niet altijd zal de ploeg de grond van het hart scheuren, en zo u slechts de Geest niet wederstaat, mag u de tijd tegemoet zien, dat het diep geploegde land met een welig groen van het ontspruitend graan zal bedekt zijn. Weest dan goedsmoeds en gelooft in de kracht van God, Die u uit de diepten van het schuldbesef zal opvoeren tot de hoogten van het heil, waar u voor schuldvergeving dankt en in een goddelijk kindschap roemt.
Ja, de Heere zal u tot zo blijde ervaring van de macht van Zijn genade doen voortgaan. Let op de ploeger. Hoe lustig fluit hij, terwijl hij de ploeg drijft. Wat hij in deze wereld het zijne kan noemen, is luttel, en toch hij doet zijn werk met een vrolijk hart. Hij verblijdt zich, omdat hij al werkende reeds de dag voor ogen heeft, waarin de volgeladen wagen de akker zal verlaten, en hij mede het juichend oogstlied zal aanheffen. Zo ploegt hij op hoop, want hij verwacht rijk geladen schoven van zijn onaanzienlijk arbeiden.
Zo ook, verslagen ziel, verblijdt zich reeds uw God, ziende op de dag, waarin Zijn tucht u zal geleerd hebben waarlijk in Jezus te geloven, en in die dag zal ook uw hart overvloeien van vreugde. Wees dan goedsmoeds, het beter deel ligt nog voor u, strek uw armen uit en jaag er naar als naar een prijs, die de uiterste inspanning waard is. De droefheid, die het Evangelie verwekt, is de voorbereiding van geloof, hoop en liefde, welke nimmer eindigt. God zal u niet geheel uw levensdag kastijden, nee, Hij zal u leiden van kracht tot kracht, van heerlijkheid tot heerlijkheid, totdat u eenmaal Hem gelijkvormig bent. Zodanig is de voortgang van Gods werk onder de mensen, het vangt aan bij het kennen van smart, maar om tot vruchtdragen en tot een heilig vreugdegenot te brengen.
Maar hoe, als nu het ploegen nooit door een zaaien werd gevolgd? Wat zal het gevolg zijn als uw geweten wel in onrust blijft, maar dit u niet doet ophouden de genade te wederstaan en haar zo tevergeefs te ontvangen? Ook dan zal er een voortgang zijn aan Gods zijde, maar wanneer Hij onder zulke omstandigheden de ploeg terugtrekt, zal het zijn om de wolken te bevelen, dat zij op uw grond geen regen meer geven, en verbranding zal het einde zijn van de in hardnekkigheid onvruchtbare akker.
Mens, kan u iets verschrikkelijkers treffen, dan dat God de hand van u aftrekt, omdat Zijn liefde u als hopeloos moet opgeven! Zulk een toestand is reeds een hel op aarde. Maar zo het karakter zich in zijn verzet tegen de Algoede heeft vastgezet, is de dag van de genade voorbij. O, wat kan verschrikkelijker zijn dan die nacht, dan de donkerheid, waarin elke straal van genade de mens onttrokken is.
De voortgang, die wij in het werk van de landbouwer opmerkten, is ook een onderwijs voor ons. Ook wij moeten in ons zijn en handelen een voorwaarts tot regel hebben.“Ploegt de ploeger de gehele dag?” Neen, hij ploegt om te zaaien, en als de tijd daar is, strooit hij het zaad in de voren. Er zijn gemeenten, waarvan de opzieners schijnen te menen, dat hun hele taak zich tot ploegen bepaalt; immers al wat zij drijven is een zeker losmaken van de grond, een altijd spreken over hetgeen zij zullen doen. Zulk spreken klinkt fraai genoeg, maar ploegt de ploeger de gehele dag?
Het is goed een groots plan te maken, grote dingen te beloven, maar ik bid u, laat het daarbij niet blijven. Trekt niet eindeloos nieuwe voren, maar neemt de tijd in acht, die tot zaaien maant. Ik vrees, dat zulken, die zoveel beloven, in groot gevaar zijn van het minst tot stand te brengen. Zij, die in de wereld het meest uitrichten, begonnen niet met een vast bepaald plan, hun loop ontwikkelde zich onder de leiding van Gods genade door de bij hen inwonende kracht, die als aan de hand van de Heere hen deed vorderen.
Zij maakten geen eigen plannen, maar volbrachten wat de Heere hun te doen gaf. Zij bleven niet naar eigen mening hun hele dag doorploegen, maar toen Gods tijd daar was, werd ook van hen waar, wat de Meester van Zichzelf getuigde: “Een zaaier ging uit om te zaaien.”
Laat ook de dienaars van Christus de regel van vooruitgang volgen. Wij behoren voort te gaan met na de wet verkondigd te hebben, het Evangelie te prediken. Niet de hele dag ploegt de ploeger; hij ploegt, maar op hoop om te maaien; daartoe bereidt hij zijn akker.
Robert Flockart, die jarenlang in Edinburgs straten predikte, placht te zeggen:“Het is een vergeefs werk met de zijden draad van het evangelie te willen naaien, alsmen verzuimt de scherpe naald van de wet te gebruiken.” Er zijn onder mijnambtbroeders, die het overbodig schijnen te achten, om van de toekomende toorn en de verschrikkingen van de eeuwigheid te spreken.
Zulk een verzwijgen van de waarheid is een wrede barmhartigheid, want zodoende werkt men tot het verderf van zielen door haar voor het verderf blind te houden. Indien wij menen te kunnen slagen door zonder naald te naaien, ik zal mij voor die dwaasheid wachten en de oude beproefde weg blijven volgen.
Al is de punt van de naald scherp, zij baant de weg voor de zijden draad; en door ervaring geleerd, weet ik dat op deze wijze degelijk werk tot stand komt. Het is niet mogelijk een goeden oogst binnen te halen, wanneer u de ijver of de moed mist om de grond te keren, en zo ook zult u geen zielen behouden, indien u nalaat op het toekomstig oordeel te wijzen.
Wij zijn verplicht het de zondaar aan te zeggen, wat God aangaande zonde, gerechtigheid en oordeel geopenbaard heeft. Maar al is dit onze roeping, mijn broeders, zij brengt niet mede, dat wij de hele dag door enkel de ploeg zouden drijven. Nee, nee, de prediking van de wet is niet meer dan voorbereiding voor de prediking van het Evangelie.
De hoofdzaak van onze bediening is het verkondigen van de blijde boodschap. Wij zijn niet discipelen van Johannes de Doper, maar van de Heere Jezus Christus. Wij hebben niet in kemelsharen mantel een wee te profeteren, maar moeten optreden als herauten, wie het is aan te zien, dat zij goede tijding brengen.
Meent niet genoeg gedaan te hebben als u deelneemt aan een opwekkingsprediking, die het zondaarsgevoel levendmaakt en tot boete stemt; het is niet meer dan voorbereidend werk; de hoofdzaak is de leer van de waarheid in haar hele omvang kalm en volhardend te onderwijzen, zodat de hele raad van God tot zaligheid verstaan en gekend wordt.
Voor het ploegen is een tijd, maar wat de eigenlijke oogst geeft, is het planten en natmaken. Na het wakker schudden uit de zondenslaap, moet een opbouwend troosten en vermanen volgen. Wij moeten de mensen allereerst winnen om discipelen te willen worden, en daarna hen leren onderhouden alles wat de Heere geboden heeft.
Van de eerste beginselen, moeten wij tot hoger opklimmen, en als wij de grondslag gelegd hebben moet het optrekken van de gebouwen op de gelegde grondslag volgen. En nu nog een vermaning voor hen, die tot heden hoorders van het Woord en niets meer zijn. Mijn vurige begeerte is, dat u van onder de ploeg uit tot iets beters mag komen, namelijk van toorn en vreze tot een van harte geloven. Hoevele jaren reeds hebben sommigen van u het woord van de prediking gehoord!
Kan het uw voornemen, uw begeerte zijn, daarmede altijd op die wijze te blijven voortgaan? Het Woord heeft meermalen uw hart onrustig doen kloppen, nog onlangs ging u huiswaarts, bijna gewonnen; o, ik voor mij zou denken, dat nu voor u de ploeg genoeg heeft gedaan; en toch, u hebt het zaad van het eeuwige leven nog niet ontvangen, want u hebt nog niet in de Heere Jezus Christus geloofd.
Het is iets ontzettends, altijd op de grens van het eeuwige leven te toeven, zonder echter het leven waarlijk deelachtig te zijn. Welk een teleurstelling in het gewone leven, juist op tijd het stationsgebouw te bereiken, om de trein te zien weggaan; en in zulk een toestand leefde u jaren vrijwillig, altijd nabij de hemel, maar zo dat u u telkens het ingaan in het koninkrijk van God liet ontgaan. Terwijl er zo misschien tussen u en de hemelse heerlijkheid niet meer dan een haar breedte gaapt, zal nog die kloof oorzaak worden, dat eens u een eeuwige schande bedekt. Bedenkt toch, wat het betekent; zo nabij gekomen te zijn, bijna behouden te wezen en toch verloren te gaan.
Daarom scheurt u los van de dubbelhartigen en onbeslisten, die in spijt van alle ploegen nooit geschikt worden, om in goed bereide grond het zaad te ontvangen. Het zal hun niet baten, of zij al eenmaal roepen: “Heere, wijhebben in uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken, en U hebt op onze straten geleerd. Wij hadden een eigen plaats in ons kerkgebouw. Wij woonden daar de weekgodsdienstoefeningen bij evenzeer als die op de Zondag, nooit verzuimden wij de bidstond, deelden traktaatjes uit, gaven van het onze voor elke inrichting van weldadigheid, lazen elke dag een deel van de Schrift en hielden ons van alle openbare zonden vrij.”
Al deze dingen kunnen met nauwgezetheid worden betracht en nochtans ons hart vreemd zijn aan dat geloof in de Heere, dat alleen het eeuwige leven deelachtig maakt. Zolang dat geloof ontbreekt, is eigengerechtigheid ons steunsel vertrouwen, en kan de Heere niet anders dan eenmaal zeggen: “Bij al die offers hebt u uwhart Mij onthouden en zo ook kan Ik als de mijne u niet erkennen. Ga weg van mij, want Ik heb u nooit gekend.” Indien de Heere Jezus iemand kent, kent Hij hem voor altijd. Nooit zal Hij tot mij kunnen zeggen: “Ik heb u nooit gekend,” want sedert jaren heeft Hij mij aan Zijn deur gekend als een arme verlatene, die alleen op Hem vertrouwde en alleen van Hem alles verwachtte.
Er zijn er onder u wie alles wat goed te noemen is, eigen werd; alleen dit ene niet, dat u in levende betrekking tot Christus kwam; u hebt nooit als verlorenen op Hem alleen uw vertrouwen gesteld; u hebt Hem nooit als Verlosser en Zaligmaker gekend. En daarom noem ik uw toestand diep beklagenswaardig, en leg ik u met biddende nadruk de vraag op het hart: “Zal het altijd zo blijven?”
Nog een woord heb ik tot u, wie het ploegijzer pijn doet, en die door die innerlijke smart bekommerd bent over uzelf. Blijft niet, waar u bent. Zit niet mismoedig neer als zonder hoop, maar staat op, gaat uit tot de Heere en gelooft in Hem en Zijn almachtige genade. Wisten velen het maar, hoe eenvoudige zaak het is te geloven, zij zouden niet langer aarzelen en verre blijven.
Helaas, zij weten niet hoezeer de weg voor hen geëffend is, en onwillekeurig wordt hun de zaak steeds moeilijker, juist omdat zij in zichzelf zo gemakkelijk is. De moeilijkheid van het geloven schuilt meest hierin, dater in waarheid geen moeilijkheid in is. “Indien de profeet u iets groots geboden had, zou u het niet gedaan hebben?” O ja, u zou het gedaan hebben, het zelfs niet zwaarhebben geacht; maar nu er enkel gezegd is: “was uzelf en wees rein!” nu legt u uw hoogmoed, uw hoogdunkend ik u een struikelblok in de weg, en maakt u het volgen en gehoorzamen moeilijk.
Indien u naar waarheid belijden kunt, dat u uw hoogmoed wenst af te leggen, dat u willig en bereid bent alles te doen wat de Heere van u vraagt, dan zult u zelf inzien, dat u geen verdere voorbereiding nodig is, dat u terstond ten leven in Jezus geloven mag. O mag u de Heilige Geest van uw ik, van de tegenpartijder in uzelf verlossen, en zo u bereid maken om als één van de gemeente van de verlosten het Evangelie van de zaligheid aan te nemen.
Nabij is u het Woord, neemt het aan in geloof. Het is in uw mond, eet het als een hemels manna. Het is in uw hart, laat het daar getuigen en de heerschappij hebben. Gelooft met uw hart in de Heere Jezus en belijdt Hem met uw mond, en door zo in eenvoud Hem de eer te geven, zult u zich de Zijne en in Hem zalig kennen. Het voorname van het geloof als een onbepaald vertrouwen in de Heere ligt in een op Zijn Woord loslaten en opgeven van elke andere grond van vertrouwen. Laat dan los alles, wat u tot hiertoe met een enkel bedriegelijke hoop vervulde. Eens trachtte ik het geloof aannemelijk voor te stellen door de versregels:
Gelijk een zwak en hulploos wicht,
Val, Heer, ik aan uw borst;
Wees mij een Toevlucht, Schild en Licht,
Mijn Heiland, en mijn Vorst.
Naar het dus getekende beeld schetste ik het geloof, gelijk het een reddeloze vertrouwend in Jezus‟ geopende liefdearmen doet vallen, en deed het naar mijn overtuiging zo eenvoudig en overredend, dat geen dwalende in de zin van mijn woorden kon mistasten. Nadat ik met spreken geëindigd had, kwam een jong mens totmij, en zei: “Maar ik kan mij niet in Jezus‟ armen laten vallen!” Mijn antwoord was: “Werp er u dan in, bezwijm in Jezus armen, maar gun u geen rust, voordat u zich daar behouden weet.” Hoevelen blijven praten over wat zij wel en wat zij niet kunnendoen, en maken het daardoor zichzelf onmogelijk tot het doel te geraken. Het geloof is het laten varen van ons wel kunnen en niet kunnen, en in plaats daarvan onszelf geheel en onvoorwaardelijk aan Jezus toebetrouwen; want Hij vermag alle dingen, hoewel u in uzelf tot niets in staat bent. “Ploegt de ploeger de gehele dag om te zaaien?” Nee, hij vangt met ploegen aan, en als dit volbracht is, gaat hij voort tot het eigenlijk doel van zijn arbeiden: hij strooit het zaad in de voren, waar het ontkiemen en tot een oogst rijpen moet. Ga u heen en doe desgelijks. Zaai in de geest het kostbare zaad van het geloof in Christus, en de Heere zal te zijner tijd uzelf in de vreugde van een rijke oogst u doen verblijden.
Amen.