Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof. 1 Joh. 5:4
De brieven van Johannes ademen een geur van liefde. Dit woord, ‘liefde’, duikt er voortdurend in op, omdat de Geest aanwezig is in iedere zin. Iedere zin is volledig gedrenkt in en doordrongen van deze hemelse honing. Als Johannes over God spreekt, dan moet Zijn naam liefde zijn. Worden de broeders genoemd, dan heeft hij hen lief. En zelfs over de wereld zelf schrijft hij: ‘Alzo liefhad God de wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft.’ Van het begin tot het einde is liefde de manier van doen, is liefde de zaak, is liefde de drijfveer en is liefde het doel.
Het verbaast ons daarom niet weinig om zulke krijgshaftige woorden te vinden in zo’n vreedzaam schrijven; want ik hoor een geluid als van oorlog. Het is zeker niet de stem van de liefde die zegt: ‘Al wat uit God geboren is, overwint de wereld.’ Kijk, hier zijn strijd en geweld. Het woord ‘overwint’ schijnt iets in zich te hebben van het zwaard en oorlogsvoering, van strijd en rivaliteit, van gevecht en worsteling. Het is zo tegengesteld aan de liefde, die zo vreedzaam en zachtaardig is, die geen ruwe woorden op de lippen heeft, wier mond gevuld is met fluweel en wier woorden zachter zijn dan boter; wier uitingen gemakkelijker vloeien dan olie. Hier hebben we oorlog, oorlog met het zwaard; want ik lees: ‘Wat uit God geboren is, overwint de wereld’ – strijd tot de dood, strijd door heel het leven heen, vechten in de zekerheid van overwinnen.
Hoe komt het dat hetzelfde Evangelie dat altijd van vrede spreekt, hier strijd aankondigt? Hoe is dat mogelijk? Heel eenvoudig: omdat er iets in de wereld is dat vijandig staat tegenover de liefde. Er zijn gedragsregels in omloop die het licht niet kunnen verdragen en daarom moet het licht, voordat het komen kan, de duisternis verjagen. U weet dat, voordat de zomer regeert, hij eerst moet strijden met de oude winter en hem gierend weg moet sturen met de maartse buien en tranen moet storten met de regenbuien van april. Zo ook moet voordat iets groots of goeds in deze wereld de overhand kan hebben, er eerst voor worden gestreden. Satan heeft zichzelf op zijn met bloed bevlekte troon gezet en wie zal hem naar beneden halen, anders dan door een uiterste krachtsinspanning en door gevecht en oorlog? De duisternis hangt boven de naties; zo ook kan de zon haar koninkrijk van licht niet vestigen totdat haar stralenbundels van zonlicht doordringen in de nacht en deze laten verdwijnen.
Vandaar dat we in de Bijbel lezen dat Christus niet gekomen is om vrede te zenden op aarde, maar het zwaard. Hij kwam om ‘de vader te zetten tegen de zoon en de zoon tegen de vader, de moeder tegen de dochter en de dochter tegen de moeder, de schoonmoeder tegen haar schoondochter en de schoondochter tegen haar schoondochter’, niet als doel op zich, maar als middel om een doel te bereiken; omdat er altijd strijd moet zijn voordat waarheid en gerechtigheid kunnen regeren.
Helaas, de aarde is het slagveld waar het goede moet strijden tegen het kwade. De engelen kijken toe en houden de adem in. Ze verlangen er vurig naar om zich in het conflict te mengen, maar de troepen van de Kapitein van zaligheid mogen niets anders zijn dan soldaten van het kruis. Die zwakke groep moet alleen vechten en zal toch heerlijk overwinnen. Hun aantal zal groot genoeg zijn om de overwinning te behalen, en de wapenspreuk van hun vaandel is ’’Genoeg”. Genoeg door het wapen van de helpende Drie-eenheid.
Als God me zal helpen, zal ik tot u spreken over drie dingen die ik in de tekst heb gevonden. Ten eerste spreekt de tekst over een grote overwinning. Hij zegt: ‘Dit is de overwinning.’ Ten tweede spreekt hij over een grote geboorte: ‘Want al wat uit God geboren is.’ En ten derde roemt hij in een grote genade, waardoor we de wereld overwinnen, ‘namelijk ons geloof.’
I. Ten eerste, de tekst spreekt over een grote overwinning, de voornaamste overwinning, de grootste van allemaal. We weten dat er grote veldslagen geweest zijn waar de naties elkaar strijdend ontmoet hebben en de één de ander overwonnen heeft; maar wie heeft ooit gelezen van een overwinning over de wereld? Sommigen zullen zeggen dat Alexander de wereld veroverd heeft, maar ik antwoord: Nee. Hij zelf was de overwonnene, zelfs toen hij alle dingen bezat. Hij vocht om de wereld en verwierf hem, en merk dan op hoe de meester overmeesterd werd, de overwinnaar overwonnen, en hoe hij gegeseld werd die zelf de gesel geweest was. Zie de koninklijke jongeman wenen en, terwijl hij waanzinnige kreten slaakt, zijn handen uitstrekken naar nog een wereld die hij zou mogen verwoesten. Hij scheen, van de buitenkant bekeken, de hele aarde overwonnen te hebben. In werkelijkheid echter, in het diepst van zijn ziel, had de aarde hem overwonnen en verpletterd. Hij was verstrikt in zijn droom van eerzucht, hij was gevangen met de ketenen van hebzucht, zodat hij, toen hij alles had, nog steeds niet tevreden gesteld was. Hij was als een arme slaaf meegesleept achter de wielen van de triomfkar van de wereld, huilend, weeklagend, jammerklachten uitend omdat hij niet nog een wereld kon winnen.
Wie is er die ooit de wereld overwonnen heeft? Laat hij vooraan gaan staan, hij zal groter zijn dan Ceasar. Hij zal zelfs onze eigen onlangs overleden Wellington overschaduwen, als hij zeggen kan dat hij de wereld overwonnen heeft. Het is zo iets zeldzaams, zo’n wonderbaarlijke overwinning, zo’n enorme verovering, dat degene die met recht kan zeggen dat hij de wereld overwonnen heeft, tussen zijn broeders mag lopen net als Saul, met zijn hoofd en zijn schouders ver boven hen uit. Hij zal ons respect afdwingen. Zijn aanwezigheid zal ons ertoe brengen om diep te buigen. Zijn uitspraken zullen ons overreden tot gehoorzaamheid en, ere wie ere toekomt, we zullen zeggen als we naar zijn stem luisteren: ‘Alsof een engel zijn vleugels bewoog.’
Ik zal nu proberen om de gedachte uit te werken die ik genoemd heb, door u te laten zien in welke verschillende opzichten de christen de wereld overwint. Ik verzeker u, mijne heren, dat het een taaie strijd is, niet een strijd een tapijtridder kan winnen. Geen gemakkelijke schermutseling, die te winnen valt door iemand die zich op een zonnige dag naar het slagveld haast, naar de menigte kijkt, vervolgens zijn paard laat omkeren en op een sierlijke manier afstijgt bij de deur van zijn zijden tent. Niet een strijd die iemand zou winnen die net vandaag als rekruut is aangetrokken, die zijn militair uniform aantrekt en zich dwaas inbeeldt dat één week dienst doen hem van een gloriekroon zal verzekeren.
Nee, mijne heren, het is een levenslange strijd, een gevecht waarvoor al de kracht van deze sterke spieren en dit sterke hart nodig is; een krachtmeting waarvoor al onze kracht nodig is, als we zullen overwinnen. En als we er als meer dan overwinnaars uitkomen, zal over ons gezegd worden wat de dichter Joseph Hart over Jezus Christus zei: ‘Hij had kracht genoeg, maar niets te veel.’ Een oorlog waarvoor de krachtigste harten terug zouden kunnen schrikken; een gevecht waarvoor de dapperste zou kunnen wankelen als hij zich niet zou herinneren dat de Heere aan zijn zijde is en daarom: wie zou hij vrezen? Hij is de kracht van zijn leven, dus voor wie zou hij bang zijn?
In het gevecht met de wereld draait het niet om brute kracht of lichamelijke overmacht. Was dat zo, dan zouden we het snel kunnen winnen; maar de strijd is des te gevaarlijker omdat hij zich in het denken afspeelt. Het is een krachtmeting van het hart, een worsteling van de geest, een gevecht van de ziel. Als we de wereld in één opzicht overwinnen, dan hebben we ons werk nog niet half gedaan. De wereld is namelijk als een Proteus, die voortdurend van gedaante verandert; als een kameleon, die alle kleuren van de regenboog laat zien. Als u de wereld in één opzicht verslagen heeft, zal ze u in een ander opzicht aanvallen. Totdat u sterft, zal de wereld altijd nieuwe verschijningsvormen aannemen waarmee u te worstelen hebt. Laat me eens enkele van de manieren noemen waarop de christen de wereld overwint.
Hij overwint de wereld in de eerste plaats wanneer die zich voordoet als een wetgever, om hem nieuwe gewoonten aan te leren. U weet dat de wereld zijn eigen oude, omvangrijke wetboek met gebruiken heeft. Wie er niet voor kiest overeenkomstig de gebruiken van de wereld te handelen, wordt door de maatschappij in de ban gedaan. De meesten van u doen wat iedereen doet en dat vindt u genoeg. Als u de één of ander iets oneerlijks ziet doen in zaken, dan is het voor u voldoende dat iedereen het doet. Als u ziet dat de meerderheid van de mensheid bepaalde gewoonten heeft, dan past u zich aan, dan geeft u toe. Ik veronderstel dat u denkt dat samen met een grote groep mensen naar de hel te gaan, zal helpen om de vurige hitte van de bodemloze put te verminderen; in plaats daarvan kunt u beter bedenken dat de vlam heter is naarmate er meer brandstof is. Mensen laten zich gewoonlijk als een dode vis met de stroom meedrijven; alleen de levende vis gaat er tegen in.
Alleen een christen veracht gewoonten, geeft niet om tradities, maar stelt zichzelf enkel de vraag: ‘Is het goed of is het verkeerd? Als het goed is dan zal ik een eenling zijn. Ook al zou geen enkel ander mens in de wereld dit doen, dan nog doe ik het wel. Al zou de hele wereld afkeurend sissen, dan doe ik het toch nog. Al zou men opspringen om mij te stenigen, dan doe ik het nog. Al binden ze me ook vast op de brandstapel, toch moet ik het doen. Ik zal in mijn eentje het goede doen. Als de massa me niet wil volgen, ga ik zonder hen. Ik zal blij zijn als ze allemaal mee zullen gaan en ook het goede doen, maar zo niet, dan zal ik hun gewoonten verachten. Het maakt me niet uit wat anderen doen. Andere mensen zullen mij uiteindelijk niet beoordelen; mijn eigen Meester bepaalt of ik sta of val. Zo strijd ik en overwin de gewoonten van de wereld.
Bedrieglijke wereld! Ze kleedt zich in hermelijn, ze doet de toga van een rechter aan en ze vertelt u ernstig: ‘Mensje hebt ongelijk. Kijk naar je medemens; zie wat zij doen. Kijk naar mijn wetten. Hebben de mensen zich niet honderden jaren lang zo gedragen? Wie bent u dat u zich tegen mij verzet?’ En ze brengt haar door de wormen gegeten wetboek tevoorschijn en terwijl ze de beschimmelde bladzijden omslaat, zegt ze: ‘Kijk, hier is iets gebeurd tijdens de regering van Nebukadnezar, en hier is een andere wet vastgesteld in de dagen van de farao. Deze moeten goed zijn, omdat de oudheid heeft bepaald dat deze mensen gezaghebbend zijn. Denkt u dat u zelfstandig kunt besluiten om tegen de mening van de massa in te gaan?’
Ja, dat kunnen wij. We nemen het wetboek van de wereld en verbranden het, zoals de Efeziërs hun toverboeken. We nemen haar documenten en maken er afval van. We scheuren haar bekendmakingen van de muren.
Het maakt ons niet uit wat anderen doen. Gewoonten beschouwen we als spinnenwebben. We vinden het dwaas om een eenling te zijn; maar als een eenling zijn betekent goed te zijn, dan achten we dat de hoogste wijsheid. We overwinnen de wereld. We negeren haar gewoonten. We wandelen als een onderscheiden volk, een afgezonderd ras, een uitverkoren geslacht, een bijzonder volk.
De christen gedraagt zich niet zoals de lachende ongelovige insinueert, als hij meesmuilend een Mawworm [De naam van een personage in het toneelstuk “The Hypocrite” uit 1769] beschrijft die zegt: ‘Jongen, heb je zand bij de suiker gedaan?’ ‘Ja mijnheer.’ ‘Heb je de doorntjes in de thee gedaan?’ ‘Ja mijnheer.’ ‘Heb je rood lood bij de peper gedaan?’ ‘Ja mijnheer.’
‘Kom, laten we dan gaan bidden.’ Christenen doen dit zo niet, ze zeggen: ‘Wij weten beter. We kunnen niet handelen overeenkomstig de gebruiken van deze wereld, want anders zijn we huichelaars, verbazingwekkende huichelaars. Als we naar Gods huis gaan en belijden dat we Hem liefhebben, dan hebben we Hem overal lief. We nemen onze godsdienst mee de winkel in, achter de toonbank, in onze kantoren. We moeten haar overal hebben of anders weet God dat het helemaal geen godsdienst is.’ U moet dus standhouden tegen de gewoonten van het mensdom. Hoewel dit een stad met drie miljoen inwoners is, moet u tevoorschijn komen en afgezonderd zijn, als u de wereld wilt overwinnen.
We komen in opstand tegen de gewoonten van de wereld. En als wij dat doen, hoe reageert onze vijand, de wereld, dan? Zij verandert haar gedragslijn. ‘Die man is een ketter, een fanatiekeling. Hij is een boef, hij is een huichelaar’, zegt de wereld direct. Ze grijpt haar zwaard, ze fronst haar wenkbrauwen, ze heeft een afkeurende blik als een demon, ze verwekt onrust en zegt: ‘Die man durft mijn regering uit te dagen; hij wil niet doen wat anderen doen. Nu zal ik hem vervolgen. Lasteraar, kom uit de diepte van de hel en blaas naar hem. Nijd, scherp je tanden en bijt hem.’ Ze haalt alle gemene dingen op en zo vervolgt zij deze mens. Als ze ertoe in staat is, doet ze het met de hand; is ze daar niet toe in staat, dan met de tong. Ze kwelt hem overal waar hij is. Ze probeert hem zakelijk te ruïneren. Als hij dapper voor de waarheid uitkomt, lacht ze en spot en smaalt. Ze laat geen steen op zijn plaats waarmee ze hem zou kunnen verwonden. Hoe gedraagt de krijgsman van de Heere zich dan, als hij ziet dat de wereld de wapens tegen hem opneemt en als hij ziet dat als het ware de hele wereld, als een leger op hem afkomt om hem volledig te verwoesten? Zwicht hij? Buigt hij? Krimpt hij ineen? O nee! Net als Luther schrijft hij ‘Cedo nulli’ (ik wijk voor niets of niemand) op zijn banier, en hij trekt ten strijde tegen de wereld als de wereld ten strijde trekt tegen hem.
‘Al keert de hele wereld zich tegen
hem, hij geniet volmaakte vrede.’
Ach, sommigen van u zouden als er maar één negatief woord tot u gesproken werd, alle godsdienst die u hebt meteen opgeven. Het wedergeboren kind van God geeft echter weinig om wat de wereld over hem denkt. ‘Ach’, zegt hij, ‘al zou mijn brood mij ontbreken, al zou ik gedoemd zijn om zonder geld de wijde wereld over te zwerven; ja, laat me zelfs sterven, maar iedere druppel bloed in deze aderen behoort aan Christus. Ik ben bereid om het voor Hem te laten vergieten.’ Hij acht alle dingen schade opdat hij Christus zou mogen gewinnen en in Hem gevonden worden. En als de wereld brult met donderend geluid, glimlacht hij bij het tumult, terwijl hij het aangename lied neuriet:
‘Jeruzalem, mijn gelukkig
thuis, naam die mij altijd
dierbaar is.
Wanneer zullen mijn inspanningen
uitmonden in vreugde, in vrede en in u?’
Als haar zwaard tevoorschijn komt, dan kijkt hij ernaar. ‘Aha’, zegt hij ‘net zoals de bliksem uit de schuilplaats van de donder tevoorschijn komt, de wolken splijt en de sterren vrees aanjaagt, maar krachteloos is ten opzichte van de met rotsen beklede bergwand, die glimlacht om z’n machtsvertoon, zo kan de wereld mij ook niet beschadigen, want in tijd van benauwdheid verbergt mijn Vader mij in Zijn schuilplaats. Hij verbergt mij in het verborgen van Zijn tent en zet mij op een rots.’
Nogmaals, wij overwinnen de wereld door maling te hebben aan zijn afkeurende blikken. ‘Welnu’, zegt de wereld, ‘ik probeer een andere manier’, en geloof me, dit is de gevaarlijkste van allemaal. Een glimlachende wereld is erger dan een fronsende. Ze zegt: ‘Nu ik de man niet kan vernietigen door mijn herhaalde aanvallen, zal ik mijn gepantserde handschoen uitdoen en hem een blanke hand laten zien. Ik zal vragen of hij die wil kussen. Ik zal vertellen dat ik van hem houd, ik zal hem vleien, ik zal aangename woorden tegen hem spreken.’
John Bunyan beschrijft die mevrouw Zeepbel heel goed. Ze heeft een innemende manier van doen. Ze glimlacht aan het eind van iedere zin.
Ze praat veel over aangename dingen en zo probeert ze de mensen voor zich te winnen. Geloof me, christenen zijn niet zo erg in gevaar als ze vervolgd worden als wanneer ze geprezen worden. Als we op het toppunt van populariteit zijn, mogen we wel vrezen en beven. Niet als er naar ons geblazen en geschreeuwd wordt hoeven we verontrust te zijn, maar alleen als we vertroeteld worden op de schoot van het geluk en als we verzorgd worden op de knieën van de mensen. Als alle mensen goed van ons spreken, dan wee over ons. Het is niet bij een koude winterse wind dat ik mijn mantel van gerechtigheid uitdoe en hem weggooi. Ik doe mijn gewaad achteloos uit en word naakt als de zon komt, als het warm weer is en de lucht zacht.
Goede God, hoeveel mensen zijn er naakt geworden door de liefde van deze wereld! De wereld heeft hem gevleid en toegejuicht. Hij heeft gedronken van de vleierij, het was een bedwelmende teug. Hij heeft gewankeld, hij heeft geduizeld, hij heeft gezondigd, hij is zijn goede naam verloren. Het gaat met hem net als met een komeet, die eerst de hemel verlicht, maar die ver de ruimte in gaat en dan verloren raakt in duisternis; zo groot als hij was, valt hij. Zo machtig als hij was, verdwaalt hij en is verloren.
Met het ware kind van God gaat het nooit zo. Hij is even veilig wanneer de wereld glimlacht als wanneer ze haar wenkbrauwen fronst. Hij geeft even weinig om haar lof als om haar afkeuring. Als hij geprezen wordt en het is terecht, dan zegt hij: ‘Mijn daden verdienen lof, maar ik leg alle lof in handen van mijn God. ’ Verheven zielen weten wat zij verdienen van hun beoordelaar; voor hen is het niet meer dan het geven van hun dagelijks inkomen. Sommige mensen kunnen niet leven zonder een grote hoeveelheid lof en als ze niet meer hebben dan dat ze verdienen, laat het dan maar zo zijn. Als ze kinderen van God zijn zullen ze gematigd en evenwichtig blijven; ze zullen niet geruïneerd of bedorven worden, maar ze zullen als met voeten der hinden op hoge plaatsen staan. ‘Dit is de overwinning die de wereld overwint. ’
En om nog een manier te noemen: soms wordt de wereld voor een christen een soort gevangenbewaarder. God zendt kwelling en verdriet totdat het leven een gevangenis is en de wereld zijn cipier, en nog een beroerde cipier ook. Bent u ooit in beproevingen en problemen geweest, mijn vrienden? En is de wereld toen nooit naar u toe gekomen om te zeggen: ‘Arme gevangene, ik heb een sleutel die je eruit zal laten. Je hebt financiële problemen; ik zal je vertellen hoe je ervan af kunt komen. Zetje geweten eens aan de kant. Dat vraagt je of het een oneerlijke daad is. Let maar niet op je geweten; laat het slapen. Denk aan je integriteit wanneer je het geld eenmaal hebt en heb dan uitgebreid berouw.’ Zo spreekt de wereld; maar u zegt: ‘Ik kan dat niet doen.’ ‘Wel’, zegt de wereld, ‘dan moetje maar kreunen en morren, een goed mens zoals jij opgesloten in de gevangenis.’ ‘Nee’, zegt de christen, ‘mijn Vader plaatste mij in behoeftige omstandigheden en op Zijn tijd zal Hij me eruit laten; maar ook als ik hier moet sterven, dan zal ik nog geen verkeerde middelen gebruiken om te ontsnappen. Mijn Vader heeft mij hier gebracht voor mijn bestwil, ik zal niet mopperen. Als mijn gebeente hier moet liggen, als mijn doodskist onder deze stenen moet zijn, als mijn grafsteen in de muur van mijn kerker moet staan, dan wil ik toch liever hier sterven dan dat ik zelfs maar een vinger ophef om er op een oneerlijke manier uit te komen.’ ‘Ach,’ zegt de wereld, ‘dan ben je een dwaas.’
De spotter lacht en gaat verder met te zeggen: ‘Die man heeft geen verstand. Hij wil niet iets doortastends doen, hij heeft geen moed; hij wil niet van wal steken; hij wil het oude versleten pad van fatsoen bewandelen.’ Zeker, dat doet hij; want op deze manier overwint hij de wereld.
O, ik zou u kunnen vertellen over sommige gevechten die uitgevochten zijn. Veel arme meisjes hebben gewerkt, gewerkt en nog eens gewerkt, totdat hun vingers tot op het bot versleten waren, om een karig inkomen te verdienen aan de kleding die wij dragen, terwijl we niet weten dat we dikwijls het bloed en de botten en het bloed van arme meisjes dragen.
Dat arme meisje is duizend keer in verzoeking gebracht, de boze heeft geprobeerd haar te verleiden, maar ze heeft een moedige strijd gevoerd. Onbuigzaam in haar integriteit, staat ze te midden van haar armoede nog steeds rechtop, ‘helder als de zon, blank als de maan en verschrikkelijk als een leger met banieren.’ Een heldin die niet overwonnen wordt door de verdrukkingen en verlokkingen van ontucht.
In andere gevallen hebben veel mannen de kans gehad om rijk te worden in een uur tijd, rijk in een ogenblik, als ze maar iets wilden grijpen waarnaar ze niet eens durfden te kijken, omdat God in hen zei: ‘Nee.’ De wereld zei: ‘Wees rijk, wees rijk.’ De Heilige Geest zei echter: ‘Nee! Wees eerlijk, dien uw God.’ O, de ernstige krachtmeting en de mannelijke strijd die in het hart wordt gevoerd! Maar hij zegt: ‘Nee. Al kon ik de sterren in werelden van goud veranderen, dan zou ik voor die werelden van welstand mijn principes nog niet verloochenen en mijn ziel beschadigen.’ Op deze manier leeft hij als overwinnaar. ‘Dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk ons geloof.’
II. Maar mijn tekst spreekt over een grote geboorte. Een attente vriend heeft mij verteld dat terwijl ik aan het preken was in Exeter Hall ik respect moest opbrengen voor de verschillende meningen van mijn hoorders; dat hoewel ik misschien een calvinist of een baptist ben, ik moest blijven bedenken dat er hier een verscheidenheid van overtuigingen is. Welnu, als ik alléén maar zou preken wat de hele gemeente behaagt, met wat ter wereld zou ik dan bezig zijn? Ik preek wat ik geloof dat de waarheid is; en als het weglaten van een enkele waarheid waarin ik geloof mij voor eeuwig tot koning van Engeland zou maken, dan zou ik die nog niet weglaten. Degenen die niet houden van wat ik zeg, menen dat ik dat zou moeten verzwijgen. Ik veronderstel dat ze hier komen om zichzelf een plezier te doen, en als de waarheid hun niet bevalt dan mogen ze hem negeren. Ik zal er nooit bang voor zijn dat een eerlijk Brits publiek zich zal afwenden van de man die niet blijft steken en die niet stottert en stamelt als hij de waarheid verkondigt.
Welnu, over deze grote geboorte. Ik ga misschien iets heel hardvochtigs zeggen, maar ik hoorde het zeggen door de eerste de beste kletskous. Sommigen zeggen dat een nieuwe geboorte plaatsvindt als een klein kind gedoopt wordt, maar ik herinner me dat eerbiedwaardige patriarchale gezegde: ‘Het pausdom is een leugen, het ritualisme is een leugen, wedergeboorte door de doop is een leugen.’ En zo is het. Het is een leugen, en wel zo’n grote dat ik me nauwelijks kan voorstellen dat degenen die dit verkondigen per definitie wel hersens in hun hoofd hebben. Het is zelfs op het eerste gezicht zo absurd dat een man die het gelooft zichzelf onder het niveau van een mens met een gemiddeld verstand plaatst. Te geloven dat ieder kind door een druppel water wordt wedergeboren! Dan is de man die u als prijsvechter in de ring ziet ook wedergeboren, omdat die geheiligde druppels ooit toen hij een klein kind was op zijn voorhoofd vielen! Een andere man vloekt, zie hem dronken en waggelend over de straat gaan. Hij is wedergeboren! Een mooie wedergeboorte is dat! Volgens mij moet hij nog een keer wedergeboren worden. Zo’n soort wedergeboorte maakt hem regelrecht geschikt voor de duivel; en door het misleidende effect ervan kan deze hem zelfs zeven keer zo veel een kind van de hel maken. Maar de man die vloekt en lastert en rooft en steelt en die arme ellendige mensen die opgehangen zijn, zijn allemaal wedergeboren, volgens het verzinsel van deze mooie ritualistenkerk. Weg ermee! Weg ermee! Ach, als God mensen een nieuwe geboorte geeft, dan stuurt Hij iets beters dan dit in hun hart.
Nochtans, de tekst spreekt over een grote geboorte. ‘Wat uit God geboren is overwint de wereld.’ Deze nieuwe geboorte is het geheimzinnige punt in alle godsdienst. Als je preekt over alles watje maar wilt behalve over de nieuwe geboorte, zul je altijd goed met je hoorders kunnen opschieten. Als je er echter op aandringt dat een radicale verandering nodig is om de hemel binnen te gaan, omdat de Bijbel dit leert, dan vinden mensen dat in het algemeen zo onprettig datje ze amper tot luisteren kunt brengen. Ach, nu wendt u zich af als ik u ga vertellen dat ‘tenzij u geboren wordt uit water en Geest u het koninkrijk der hemelen niet kunt binnengaan.’
Als ik u vertel dat er door de kracht van de Heilige Geest op een gevoelige wijze een wedergeboorte in uw hart gewerkt moet zijn, dan weet ik dat u zult zeggen: ‘Het is geestdrijverij.’ Ach, maar het is de geestdrijverij van de Bijbel. Daar sta ik. Op grond daarvan wil ik beoordeeld worden. Als de Bijbel niet zegt dat we wedergeboren moeten worden, dan geef ik die gedachte op. Is het echter wel zo, mijne heren, wantrouw dan niet de waarheid waar uw zaligheid van afhangt.
Wat is het dan, wedergeboren worden? Heel kort gezegd: wedergeboren worden is een verandering ondergaan die zo raadselachtig is, dat het niet in menselijke woorden te beschrijven valt. Zoals we onze eerste geboorte niet kunnen beschrijven, zo is het voor ons onmogelijk om de tweede te beschrijven. ‘De wind blaast, waarheen hij wil en gij hoort zijn geluid; maar gij weet niet, vanwaar hij komt en waar hij heen gaat; alzo is een iegelijk, die uit de Geest geboren is.’
Maar hoewel de wedergeboorte zo raadselachtig is, betekent het een verandering die geweten en gevoeld wordt. Mensen worden niet wedergeboren terwijl ze in bed liggen te slapen, zodat ze het niet weten. Ze voelen het; ze ervaren het. Elektriciteit is misschien iets raadselachtigs, maar ze veroorzaakt een gevoel, een sensatie. Dat doet de nieuwe geboorte ook. Tijdens de nieuwe geboorte verkeert de ziel in grote strijd, en wordt ze vaak overspoeld door zeeën van tranen. Soms drinkt de ziel bittere vloeistof, nu en dan vermengd met zoete druppels van hoop. Terwijl we overgaan vanuit de dood in het leven ondergaan we dingen die niemand van Gods kinderen werkelijk kan begrijpen. De verandering is raadselachtig; maar tegelijkertijd is ze positief. Het is zo’n grote verandering alsof dit hart uit me wordt weggenomen, alsof de donkere bloeddruppels eruit worden gewrongen en het daarna gewassen en schoongemaakt wordt en opnieuw in mijn ziel wordt gezet. Het is ‘een nieuw hart en een oprechte geest’: een raadselachtige, maar toch een reële en echte verandering!
Laat mij u bovendien vertellen dat deze verandering bovennatuurlijk is. Het is er niet één die een mens bij zichzelf bewerkstelligt. Het is niet het drinken laten en matig worden; het is niet van rooms-katholiek protestant worden; het is niet veranderd worden van een afgescheidene in een lid van de staatskerk, of omgekeerd. Het is veel meer dan dat. Het is een nieuw ingestort beginsel dat werkt in het hart. Het gaat de ziel binnen en zet de hele mens in beweging. Niet een verandering van mijn naam, maar een vernieuwing van mijn natuur, zodat ik niet de mens ben die ik altijd was, maar een nieuw mens in Christus Jezus. Het is een bovennatuurlijke verandering, één die mensen niet kunnen bewerkstelligen, maar alleen God. Eén die de Bijbel zelf niet kan veroorzaken zonder dat de Geest van God ermee samengaat. Eén die de welsprekendheid van de predikant niet kan teweegbrengen. Een verandering zo machtig en wonderlijk dat we moeten belijden dat ze het werk van God is en van God alléén.
Dit is het juiste moment om op te merken dat deze nieuwe geboorte een blijvende verandering is. De arminianen vertellen ons dat mensen wedergeboren worden, daarna in zonden vallen, zichzelf opnieuw oprichten en weer christen worden, in zonden vallen, de genade van God verliezen en dan weer terugkomen, honderd keer tijdens hun leven in zonden vallen en zo doorgaan met de genade te verliezen en hersteld te worden. Wel, ik veronderstel dat het een nieuwe versie van de Bijbel is waarin je daarover kunt lezen. Maar in mijn Bijbel lees ik dat als echte christenen zouden kunnen vallen, het onmogelijk zou zijn om hen opnieuw te vernieuwen tot bekering. Ik lees bovendien dat waar God een goed werk begonnen is, Hij dat voleindigen zal; en dat Hij degene die Hij liefheeft, liefheeft tot het einde. Als ik enkel oppervlakkig veranderd ben, kan ik ook nog een dronkaard zijn of kunt u me in actie zien op het toneel. Maar als ik werkelijk wedergeboren ben, met die echte bovennatuurlijke verandering, dan zal ik nooit terugvallen. Ik kan misschien in een zonde vallen, maar ik zal niet volledig afvallen. Ik zal staande blijven zolang het leven duurt, onophoudelijk en zeker, en wanneer ik sterf zal er gezegd worden:
‘Dienstknecht van God, goed gedaan!
Rust van uw gezegende werk.
De strijd is gestreden, de overwinning behaald.
Ga in, in de vreugdevolle rust.’
Bedrieg uzelf niet, geliefden. Als u zich inbeeldt dat u bent wedergeboren en dat u, nadat u bij God vandaan bent gegaan opnieuw wedergeboren wordt, dan begrijpt u er niets van, want ‘hij die uit God geboren is, zondigt niet.’ Dat wil zeggen: hij zondigt niet zo erg dat hij uit de genade uitvalt, ‘want hij bewaart zichzelf van de boze.’ Gelukkig de mens die daadwerkelijk en eigenlijk is wedergeboren en van de dood is overgegaan in het leven!
III. Ter afsluiting: Er is een grote genade. Wedergeboren mensen overwinnen werkelijk de wereld. Hoe gaat dit in zijn werk? De tekst zegt: ‘Dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk uw geloof.’ Christenen overwinnen de wereld niet door hun verstand. Volstrekt niet. Het verstand is iets heel goeds en niemand zal er iets verkeerds in zien. Het verstand is een kaars, maar het geloof is een zon. Welnu, ik geef de voorkeur aan de zon, hoewel ik de kaars niet uitdoof. Als christenmens gebruik ik mijn verstand. Ik gebruik het voortdurend. Maar als het werkelijk tot een conflict komt, is het verstand een houten zwaard. Het breekt en het begeeft het, terwijl het geloof, dat zwaard van het echte Jeruzalemse metaal, doorgaat tot de verdeling van ziel en lichaam.
Mijn tekst zegt: ‘Dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk ons geloof.’ Wie zijn de mensen die om het even wat dan ook voor goeds doen in de wereld? Zijn het niet altijd gelovige mensen? Neem zelfs het natuurlijke geloof. Wie wint de veldslag? Wel, de man die weet dat hij hem wil winnen en die plechtig verklaard heeft dat hij de overwinnaar zal zijn. Wie bereikt er niets in de wereld? De man die altijd bang is om iets te doen; vanuit angst kan hij het niet volbrengen. Wie beklimt de top van de Alpen? De man die zegt: ‘Ik zal het doen, of ik zal sterven.’ Laat zo iemand overwegen dat hij in staat is iets te doen en hij zal het ook inderdaad klaarspelen, als het tot de mogelijkheden behoort.
Wie zijn de mannen geweest die het vaandel omhoog gehouden hebben en het met stevige hand gegrepen hebben, het hooggehouden hebben te midden van stormachtige strijd en oorlog? Wel, gelovige mensen. Wie hebben grote dingen gedaan? Geen vreesachtige en bevende mensen, mensen die bang waren; maar gelovige mensen, die een dapper voorkomen hadden en voorhoofden van koper, mensen die nooit trilden en nooit beefden maar in God geloofden, die hun ogen ophieven naar de bergen vanwaar hun hulp komt. ‘Nooit is er een wonder gebeurd op de aarde, of het had zijn oorsprong in het geloof. Niets wat edel was, grootmoedig of groots, of geloof was de wortel van het bereiken ervan. Niets aantrekkelijks, niets beroemds of de verdienste ervan ligt in het geloof. Leonidas vocht met zijn menselijk geloof zoals Jozua met zijn goddelijk geloof.’
Geloof is het machtigst van de machtige dingen. Het is de heerser in de gebieden van de geest. Niets gaat de kracht ervan te boven. Geen schepsel dat niet zal buigen voor zijn goddelijke bekwaamheid. Een gebrek aan geloof maakt een man verachtelijk, hij verschrompelt er zo door dat hij zou kunnen wonen in een notendop. Geef hem geloof en hij is een Leviathan die onderduikt in de diepten van de zee. Hij is een oorlogspaard dat dapper hinnikt in de strijd. Hij is een reus die de volken oppakt en in zijn hand verkruimelt, die een massa het hoofd biedt en zodra ze zijn zwaard zien verdwijnen ze. Hij verkrijgt grote hoeveelheden scepters en vergadert al de kronen voor zichzelf. Niets is vergelijkbaar met het geloof, mijne heren. Het geloof maakt u bijna even machtig als God, door een macht die rechtstreeks aan Hem ontleend is. Geef ons geloof en wij kunnen alles.
Ik wil u uitleggen op welke manier het geloof christenen helpt om de wereld te overwinnen. Het doet dit altijd op homeopatische wijze. ‘Dat is een bijzonder idee’, zegt u. Dat zou best kunnen. Het principe is: ‘Het gelijkende wordt door het gelijkende genezen.’
Zo overwint het geloof de wereld door het gelijkende met het gelijkende te genezen. Hoe weet het geloof de vrees voor de wereld onder haar voeten te vertreden? Door de vrees van God. ‘Welnu’, zegt de wereld, ‘als u dit niet doet, zal ik u van het leven beroven. Als u niet buigt voor mijn valse god, dan wordt u gegooid in die brandende hete oven daar.’ ‘Maar’, zegt de gelovige, ‘ik vrees Hem Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. Werkelijk, ik zou vrees voor u kunnen hebben, maar er is iets anders waarvoor ik meer vrees. Ik vrees voor de mogelijkheid om God te mishagen. Ik sidder voor de kans om te strijden tegen mijn opperste Heere.’ Zo vormt de ene vrees een tegenwicht voor de andere.
Hoe werpt het geloof de hoop van de wereld omver? ‘Daar’, zegt de wereld. ‘Ik zal u dit geven en ik zal u dat geven als u mijn volgeling wilt zijn. Er is nog hoop voor u; u zult rijk zijn, u zult groot zijn.’ ‘Maar’, zegt het geloof, ‘mijn hoop is weggelegd in de hemel; een hoop die nooit beschaamt, een eeuwige, onverderfelijke, onvergankelijke hoop, een gouden hoop, een kroon des levens; en de hoop op de heerlijkheid overwint al de hoop van de wereld.’ ‘Ach!’ zegt de wereld, ‘Waarom volgt u het voorbeeld van uw kameraden niet?’ Het geloof zegt: ‘Omdat ik het voorbeeld van Christus wil volgen.’ Als de wereld ons één voorbeeld geeft, dan geeft het geloof een ander. ‘O, volg toch het voorbeeld van iemand zoals die en die; hij is wijs, groot en goed’, zegt de wereld. Dan zegt het geloof: ik wil Christus volgen. Hij is de wijste, de grootste en de beste.’ Het geloof zegeviert bij ieder voorbeeld. Welaan’, zegt de wereld, ‘aangezien u dan niet overtuigd wilt worden door al deze dingen, komaan dan, ik zal u liefhebben; u zult mijn vriend zijn.’ Dan zegt het geloof: ‘Wie een vriend van de wereld is, kan geen vriend van God zijn. God heeft me lief.’ Zo zet hij liefde tegenover liefde, vrees tegenover vrees, hoop tegenover hoop, ontzetting tegenover ontzetting – en zo overwint het geloof de wereld doordat het gelijkende het gelijkende geneest.
Bij het afsluiten van mijn betoog, mannenbroeders, ben ik slechts een kind. Ik heb vanmorgen zo goed mogelijk tot u gesproken. Een andere keer zal ik misschien meer donderslagen kunnen laten horen en het woord van God beter verkondigen – maar dit weet ik zeker: ik vertel u alles wat ik weet en spreek rechtuit. Ik ben geen redenaar; maar ik vertel u precies wat er in mijn hart opwelt.
Maar laat mij voordat ik eindig een woord tot uw ziel spreken. Hoeveel mensen zijn er hier die wedergeboren zijn? Sommigen luisteren niet naar ons en zeggen: ‘Het is allemaal onzin. We gaan regelmatig naar de kerk, we nemen onze gezangenboeken en Bijbels onder de arm en we zijn een heel godsdienstig slag mensen.’ Ach ziel! Als ik u ontmoet bij de rechtbank der gerechtigheid, herinner u dan dat ik zei en dat Gods woord zei: ‘Tenzij u wedergeboren wordt zult u het koninkrijk der hemelen niet binnengaan.’
Anderen zeggen: ‘We kunnen niet geloven dat wedergeboren worden zo’n verandering is als waarover u spreekt. Ik ben een stuk beter dan ik gewend was. Ik zweer niet meer en ik ben heel erg verbeterd.’ Mijne heren, ik zeg u dat het geen kleine verandering is. Het is niet de kruik herstellen, maar het is hem breken en een nieuwe krijgen. Het is niet het hart oplappen, maar het ontvangen van een nieuw hart en een oprechte geest. Niets anders dan dood zijn voor de zonde en leven voor de gerechtigheid zal uw ziel redden.
Ik verkondig geen nieuwe leerstelling. Pak de artikelen van de Kerk van Engeland erbij en lees het daar. Mensen uit die kerk komen soms naar me toe om zich bij ons aan te sluiten. Dan laat ik hen onze leerstellingen zien die in hun gebedenboek staan en vervolgens zeggen ze dat ze niet wisten dat die daarin waren opgenomen. Beste hoorders, waarom kunt u uw eigen geloofsartikelen niet lezen? Wel, om het duidelijk te zeggen, u weet niet wat er in uw gebedenboek staat. Mensen lezen vandaag de dag hun Bijbel niet en het grootste deel van hen heeft geen godsdienst. Ze hebben een godsdienst die enkel uiterlijk vertoon is, maar ze denken er niet over om uit te zoeken wat de echte bedoeling ervan is. Mijne heren, het is niet een dekmantel van godsdienst die iets voor u doet, u hebt een levende godsdienst nodig. Het is niet een zondagschristendom, maar godsdienst op maandag. Het is niet vroom zijn in de kerk, maar vroom zijn in uw binnenkamer. Het is geen gewijde plaats om er te knielen, het is een heilige plaats om er de hele dag in te vertoeven. Er moet een verandering van het hart zijn, werkelijk, volledig, levend en totaal.
En wat zegt u nu? Heeft uw geloof de wereld overwonnen? Kunt u op een hoger plan leven dan de wereld? Of hebt u de wereld en de dingen van de wereld lief? Als dat zo is, mijne heren, dan moet u uw gang maar gaan en verloren gaan, tenzij u zich daarvan afkeert en uw hart aan Christus geeft. O, wat zegt u, is Jezus uw liefde waard? Zijn de dingen van de eeuwigheid en de hemel het waard om de dingen van de tijd te versmaden? Is het zo zoet om een werelds mens te zijn, dat u het ervoor over hebt om in de rampzaligheid terecht te komen? Is het zo goed om zondaar te zijn, dat u daarvoor het eeuwig welzijn van uw ziel op het spel kunt zetten? O vrienden, is een uurtje plezier het waard om er een eeuwigheid van smart voor te riskeren? Is een dans het waard om de hel in te dansen met voor eeuwig jammerende vrienden? Is een droom, met een vreselijk ontwaken, het waard om te genieten als er anderzijds de heerlijkheden van de hemel zijn voor degenen die God willen volgen? O, als ik de juiste woorden kon vinden, dan zou u mijn hart in mijn ogen zien, en ik zou mezelf weg wenen totdat u medelijden had met uw eigen arme ziel. Ik weet dat ik, in zeker opzicht, verantwoordelijk ben voor uw ziel; als de wachter ze niet waarschuwt zullen ze verloren gaan, maar hun bloed zal van de hand van de wachter worden geëist. ‘Bekeert u, bekeert u, waarom zult gij sterven, O huis van Israël?’ spreekt de Heere.
Verdwaasden, vol van uw boze wil, geneigd tot het kwaad, nog spreekt de Heilige Geest deze morgen door mij: ‘Als u zich van ganser harte tot de Heere bekeert, dan zal Hij zich over u ontfermen, en tot onze God, want Hij vergeeft menigvuldig.’ Ik kan u er niet brengen, ik kan u niet grijpen. Mijn woorden zijn krachteloos, mijn gedachten zijn zwak! De oude Adam is te sterk voor dit jonge kind om hem te trekken of voort te slepen; maar God spreke tot u, dierbare hoorders. Laat God de waarheid aan u toepassen, en dan zullen wij ons samen verblijden, zowel hij die zaait als hij die maait, omdat God ons de wasdom gegeven heeft. God zegene u! Ik hoop dat u allen wedergeboren wordt en dat u het geloof hebt dat de wereld overwint!
‘Heb ik dat geloof dat naar Christus zoekt,
dat de zonde en de wereld overwint,
Hem ontvangt als Profeet, Priester en Koning
En het geweten zuiver maakt?
Als ik deze kostbare genade bezit,
dan wordt alle roem aan U gebracht;
Zo niet, dan zoek ik uit Uw handen te ontvangen.
Schenk het mij nu, o Heere.’
Amen.