Hij is hier niet, want Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft. Komt herwaart, ziet de plaats, waar de Heere gelegen heeft. Mattheus 28:6
De heilige vrouwen, Maria Magdalena en de andere Maria, kwamen bij het graf, in de hoop daar het lichaam van hun Heere te vinden, dat zij van plan waren te balsemen. Hun voornemen was goed; hun wil werd door God aanvaard, maar desondanks werd hun wens niet vervuld, om de eenvoudige reden dat die tegen Gods voornemen inging. Zij streed zelfs met wat Christus voorzegd had en hun duidelijk verklaard had: Hij is hier niet, want Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft.Ik trek hieruit de conclusie dat er in de harten van ons als gelovigen goede verlangens kunnen zijn, en we kunnen ernstig proberen die uit te voeren, en slagen er toch niet in, omdat wij door onwetendheid een woord van Christus dat ons in de weg staat niet begrepen hebben of het door onze vergeetachtigheid zijn vergeten.
Ik heb dit geleerd in gebedszaken. Wij hebben gebeden en niet ontvangen, omdat wij geen volmacht in Gods Woord hadden om het te vragen. Misschien was er wel een verbod in de Schrift dat ons ervan had moeten weerhouden om erom te bidden. In ons dagelijkse leven, in het zakendoen, hebben we gedacht dat wij God zouden verheerlijken als wij deze of die baan hadden. Hoewel wij energiek geprobeerd hebben om die baan te krijgen en er ernstig om gebeden hebben, hebben wij die nooit gekregen. God heeft nooit bedoeld dat we die kregen. En was het ons gelukt om onze zin te krijgen, dat zouden we er eerder nadeel dan voordeel van ondervonden hebben. Zij zou ons moeite aangebracht hebben, in plaats van vreugde. Wij zochten grote dingen voor onszelf; wij vergaten de vermaning van de Heere: “Zoudt gij u grote dingen zoeken? Zoek ze niet”. Verwacht daarom niet alle wensen te realiseren die u zuiver en gepast toeschijnen. De omstandigheden schijnen niet geschikt te zijn. Misschien is er een woord van de Heere dat verbiedt dat u er ooit iets van zult zien terechtkomen.
Deze goede vrouwen zagen dat zij de aanwezigheid kwijtgeraakt waren van Hem, Die hun grootste verlustiging was geweest. “Hij is hier niet”, kan als een begrafenisklok in hun oren geklonken hebben. Zij verwachtten Hem te vinden. Hij was weg. Maar de smart moet uit hun hart weggehaald zijn toen eraan toegevoegd werd: “Hij is opgestaan”. Ik maak hieruit op dat als God iets goeds van mij weghaalt, Hij zeker een goede reden zal hebben om dat te doen en dat Hij heel vaak Zijn genade zal verheerlijken door mij iets oneindig beters te geven. Dacht Maria dat het goed zou zijn als zij het dode lichaam van haar Heere zou vinden? Misschien had het haar een soort verdrietige voldoening gegeven. Dat dacht ze in haar slechte beoordeling van de feiten. Dat dacht ze in haar kortzichtigheid. Dat goede heeft de Heere weggenomen. Maar dat Christus opgestaan was, dat ze nu van Hem mocht horen en Hem even later zien, was dat niet oneindig beter?
Bent u de laatste tijd iets kwijtgeraakt, waaraan uw hart met al zijn vezelen verbonden was: u zult erachter komen dat er een goede reden is voor dit verlies. De Heere neemt nooit een zilveren zegen weg, zonder het voornemen om een gouden winst te schenken. U kunt erop aan: voor hout zal Hij ijzer geven, voor ijzer koper, voor koper zilver en voor zilver goud. Al Zijn wegnemen is slechts een voorbereiding voor groter geven. Hebt u uw kind verloren? En als de Heere nu eens dierbaarder voor u geworden is dan ooit? Een glimlach van de Heere zal beter voor u zijn dan al het vrolijke huppelen van uw kind. Is Hij u niet beter dan tien zonen? Bent u uw levensgezel kwijtgeraakt, die u eens in het dal van het leven opvrolijkte? Dat verlies zal u nu dichter naar de Heiland toedrijven. Zijn beloften zullen u zoeter zijn en de gezegende Geest zal Zijn waarheid helderder aan u openbaren. Uw verlies zal winst voor u zijn.
“Hij is hier niet” – dat is verdrietig. Maar, “Hij is opgestaan” – dat is verheugend. De dode Christus kunt u niet zien. U kunt dat gezegende lichaam niet op tere wijze balsemen. Maar u zult de levende Christus zien. U zult aan Zijn voeten kunnen neerknielen en van Zijn lippen zult u de blijde woorden horen: “Ga heen tot Mijn broeders en zeg hun dat Ik uit de doden ben opgestaan”. Die les mag het wel waard zijn om te onthouden. Als God die aan uw ziel toepast, mag zij rijke troost opleveren. Neemt de Heere een vreugde van u weg, Hij zal een andere, een betere geven. “Hij plaagt of bedroeft de mensenkinderen niet van harte”. U ontzegt uw kinderen nooit enig genot zonder dat u hun wezenlijk welzijn op het oog hebt; daar ben ik zeker van. Hoevelen van u zijn gewend hun kind compensatie te geven voor een beetje zelfverloochening dat u van hem vraagt, zodat het kind er niets bij verliest. En uw hemelse Vader zal met u. Zijn kinderen, net zo vriendelijk en teer omgaan.
De tekst bevat in de eerste plaats een verzekering;en ten tweede een uitnodiging.Ten eerste een verzekering: “Hij is hier niet, want Hij is opgestaan”; en ten tweede een uitnodiging: “Komt en ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft”.
1. De verzekering: “Hij is hier niet, want Hij is opgestaan”.
Jezus Christus is werkelijk OPGESTAAN. Er is waarschijnlijk geen feit in de geschiedenis dat zo volledig bewezen en bevestigd is als het feit dat Jezus van Nazareth, Die aan het kruis gespijkerd, gestorven en begraven is, weer opgestaan is. Zoals wij de geschiedenissen van Julius Caesar geloven -zoals wij de verklaringen van Tacitus geloven- moeten wij op dezelfde gronden, zelfs als historische documenten, het getuigenis van Matthéüs, Markus,Lukas en Johannes en van de mensen die ooggetuigen van Zijn dood geweest zijn, en die Hem zagen nadat Hij uit de doden opgestaan was, aanvaarden.
Dat Jezus Christus uit de doden opgestaan is, is geen allegorie en een symbool, maar werkelijkheid. Daar lag Hij, dood -dat kunnen vriend en vijand getuigen- een lichaam dat geschikt was om aan het graf toe te vertrouwen. Raak Hem aan en zie. Het is dezelfde Christus, Die u in uw leven gezien hebt. Hij is het en niemand anders. Kijk in die ogen. Zijn er ooit zulke ogen in een mens geweest? Zie Hem! U kunt de indruk van smart op Zijn gezicht zien. Is er ooit een gezicht zo geweest als het Zijne, waarop de tekenen van de smart te lezen waren? Dat is de Keizer van ellende, de Vorst van alle rouwdragenden, de Koning van smarten! Daar ligt Hij, onmiskenbaar Dezelfde. Nu, let op de tekenen der nagelen. Daar ging het ijzer door die gezegende handen. Daar werden Zijn voeten doorboord. Daar is de steekwond die het hartzakje blootlegde en het hart in stukken stak en het wonderlijke bloed en water uit Zijn zijde deed komen. Hij is het, dezelfde Christus! De godzalige vrouwen tilden het ene lichaamsdeel na het andere op en wonden Hem in linnen en brachten de specerijen aan die zij in der haast hadden meegebracht en zij legden Hem op die plaats – in dat nieuwe graf.
Nu mag eenieder het weten en verstaan dat ons geloof is dat dezelfde ledematen die stijf en koud dood neerlagen, weer levend en warm werden – dat hetzelfde lichaam dat daar lag, weer tot leven kwam en naar buiten kwam heerlijk en levend. Die handen braken de honingraat en de vis voor de ogen van de discipelen. Die lippen aten ervan. Hij stak de wonden naar voren en zei: “Breng hier uw vinger en steek hem in de tekenen der nagelen”. Hij maakte Zijn zijde bloot, dezelfde zijde, en zei: “Breng uw hand en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig”. Hij was geen geest, geen spook. Zoals Hijzelf zei: “Een geest heeft geen vlees en benen, gelijk gij ziet, dat Ik heb”. Hij was werkelijk mens, zowel na de opstanding als tevoren. Nu in de heerlijkheid is Hij ook werkelijk mens, net zo goed als hier beneden. Hij is opgevaren. De wolk nam Hem weg uit onze ogen.
Dezelfde Christus, Die tot Petrus zei: “Hebt gij Mij lief?” – dezelfde Jezus, Die tot Zijn discipelen zei: “Komt, houdt het middagmaal.” Een echte Man is werkelijk opgestaan van een echte dood tot een echt leven. Dit leerstuk willen wij altijd duidelijk uitgesproken hebben, want hoewel wij het geloven, beseffen wij het niet altijd. En zelfs als wij het beseft hebben, is het goed om het weer te horen, zodat wij ten volle ervan verzekerd zijn. De opstanding is even letterlijk een feit als elk ander feit in de geschiedenis genoemd, en zo dient het onder ons geloofd te worden. “Hij is hier niet, want Hij is opgestaan”.
Ga de geschiedenis eens na, geliefden en u zult het zien. Toen de Hee- re Jezus op die dag opstond, levend geworden uit de sluimering van de dood, was het niet alleen zo dat Hij echt uit het graf was opgestaan, maar Hij was opgestaan om naar een hogere plaats op te varen. Nu bezit hij die heerlijke positie aan de rechterhand van de Vader. Toen Hij de ijzeren boeien van het graf verbroken had, hadden de discipelen deze troost: dat Hij nu buiten het bereik van de vijanden was. Zij konden Hem geen kwaad meer doen. Dit is ook nu het geval.
Hij is hier niet in een ander opzicht. Nu is Hij buiten het bereik van Zijn kwaadwillige tegenstanders. Maakt u dat niet vrolijk? Mij wel. Geen Judas kan de Meester nu verraden, opdat de Romeinse wachten Hem kunnen grijpen. Geen Pilatus kan Hem nu nemen en het recht verkopen en Hem overgeven om gekruisigd te worden, hoewel hij weet, dat Hij onschuldig is. Geen Herodes kan Hem nu bespotten met zijn soldaten. Geen soldaten kunnen Hem nu op Zijn dierbaar aangezicht spuwen. Nu kan niemand Hem vuistslagen geven of blinddoeken en tot Hem zeggen: “Profeteer, wie is het die U geslagen heeft”. Het hoofd, dat dierbare majesteitelijke hoofd van Jezus kan nu niet meer met doornen gekroond worden en de bezige voeten die genadeboodschappen brachten, kunnen niet meer doornageld worden. Men zal Hem nu niet meer naakt uitkleden en zich staan verlustigen in Zijn doodsangsten. Hij is weggegaan, buiten hun bereik.
Nu kunnen ze Hem nog bespotten en vernederen in Zijn volk, de leden van Zijn lichaam. Nu kunnen zij razen; maar God heeft Hem aan Zijn rechterhand geplaatst en voor hun kwaadwilligheid is Hij ontoegankelijk. O, gezegend zijn die woorden, en gezegend was de pen die ze opgeschreven heeft en gezegend was de Geest, Die ze gedicteerd heeft: “Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven alle naam is. Opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in de hemel, en die op de aarde en die onder de aarde zijn. En alle tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders”.
Het feit dat de Heere daar niet was, maar opgestaan was, dient een troost voor ons te zijn door de gedachte dat Hij buiten bereik is van alle pijn en persoonlijke aanvallen. O, kunt u de gedachte verdragen, dat Hij geen plaats had om Zijn hoofd neer te leggen? Wie van ons zou zijn bed niet verlaten hebben om Hem nachtrust te geven? Ja, voor altijd zijn bed afgestaan om Hem een zachte rust te gunnen. Zouden wij zelf niet naar de heuvels gegaan zijn en daar de hele nacht gebleven tot ons hoofd nat was van dauw, als we daarmee voor Hem rust verworven zouden hebben? Hij is tienduizend van ons waard. Scheen het Hem niet te veel toe om te lijden, om dakloos, zonder huis te zijn? Hij had honger, broeders. Hij had dorst. Hij was moe. Hij was verzwakt. Hij leed onze krankheden. De profeet heeft ons gezegd, dat Hij ze op Zich genomen heeft. Hij had vaak hartenpijn. Hij wist wat het was dat koude bergen en de nachtlucht zijn lichaam verkilden. Hij wist wat het betekende dat Zijn ziel bevroor door de gure atmosfeer en bittere ontbering. Hij heeft talloze smarten en weeën doorgemaakt.
Vanaf Zijn eerste bloedstorting bij Zijn geboorte tot de laatste bij Zijn dood scheen het dat het verdriet Hem uitgezocht had om te treffen. Hij werd altijd door moeite geplaagd, verzocht, getergd, aangevallen, lastiggevallen door satan, door boze mensen en de boosheid vanbuiten af.
Nu hoeft Hij dit niet meer te ondergaan. Wij zijn blij dat Hij daarom niet hier is. Hij lijdt nu geen armoede. De timmermanswerkplaats is niet meer voor Hem. Hij draagt niet de eenvoudige rok van de arme plattelander meer, die van boven tot beneden geweven is. Hij hoeft niet meer in de bergen en op de hei te rusten. Er zijn geen jouwende menigte om hem heen. Er worden nu geen stenen meer opgenomen om Hem te stenigen. Hij zit niet meer vermoeid bij de put om te zeggen: “Geef Mij te drinken”. Hij hoeft als een hongerige geen eten meer. Hij kan ook niet meer gegeseld worden. Hij hoeft Zijn rug niet meer te geven aan degenen die Hem slaan en Zijn wangen dengenen die Hem het haar uitplukken. Zijn handen en voeten worden nu niet meer doorboord. Geen brandende dorst op het bloedige hout. Geen roepen van “Eli, Eli, lama sabachtani”.
Gods golven en baren zijn eens over Hem heengegaan, maar zij kunnen Hem niet meer aanvallen. Hij werd in het stof des doods gelegd en Zijn ziel was eenmaal bovenmate bedroefd. Dat is Hij allemaal te boven. De zeereis is voorbij en Hij is in Schone Havens aangekomen, waar stormen Hem niet meer kunnen beuken. Hij heeft Zijn vreugde bereikt. Hij is in Zijn rust ingegaan. En Hij heeft Zijn loon ontvangen. Broeders en zusters, laten we daar blij om zijn. Laat ons ingaan in de vreugde van onze Heere. Laten wij blij zijn, want Hij is blij; gelukkig, omdat Hij zalig is. O, konden we onze harten maar in ons voelen opspringen, hoewel wij nog een poosje op het slagveld moeten blijven, omdat Hij het volkomen achter Zich heeft en nu erkend en aangebeden wordt als Koning der koningen en Heere der heren.
Het feit dat onze Heere opgestaan is, heeft niet alleen vertroostende elementen met betrekking tot Hem, maar wij moeten bedenken dat het de waarborg is dat eenieder van ons die in Hem gelooft zelf zal opstaan. In de eerste brief aan de Korinthiërs hangt de apostel de hele bewijsvoering van de opstanding van het lichaam aan deze ene vraag: Is Christus uit de doden opgestaan? Zo ja, dan moet al Zijn volk met hem opstaan. Hij vertegenwoordigde Zijn volk, en daar de Heere en Zaligmaker opstond, moeten al Zijn volgelingen opstaan. Stelt vast dat Christus opgestaan is en u hebt vastgesteld dat allen die in Hem zijn en naar Zijn beeld veranderd zijn ook moeten opstaan.
Het lichaam van dat lieve kind van God van wie u enige jaren geleden afscheid genomen hebt, zal weer opstaan. Die ogen die u toegedrukt hebt – diezelfde ogen, zullen de Koning in Zijn schoonheid zien in een vergelegen land. Die oren die u niet meer konden horen toen u het laatste tedere woord sprak, die oren zullen de eeuwige melodieën horen. Het hart dat zo koud en stil als een steen geworden is, toen de dood haar kille hand op de boezem legde, zal herleefd weer kloppen en van vreugde opspringen bij de feestelijke thuiskomst, als Christus, de Bruidegom met Zijn kerk, de bruid zal trouwen.
Datzelfde lichaam. Was het niet de tempel van de Heilige Geest? Was het niet met bloed vrijgekocht? Het zal zeker opstaan op het geluid van de bazuin van de archangel en op de stem van God! Wees daar zeker van, voor uw vriend en vriendin en voor uzelf. En vrees de dood niet. Wat is zij? Het graf is slechts een bad, waarin ons lichaam, zoals Esther in specerijen, begraven wordt om het zoet en fris te maken voor de omhelzing van de Koning der ere in onsterfelijkheid. Het is slechts de garderobe waar we de mantel voor een poos opgehangen hebben. Het lichaam zal gereinigd en gezuiverd uit het graf komen, met menig gouden versiersel erop, dat er eerder niet was. Het was een werkkleed toen we het uitgedaan hadden. Het zal een sabbatsgewaad zijn als wij het aandoen; daarvoor zal het geschikt zijn. Wij mogen zelfs verlangen naar de avond om ons te ontkleden, als er zulk een ontwaken zal zijn en zulk een aantrekken van kleding in de tegenwoordigheid van de Koning.
Verder -om niet te lang bij een gedachte stil te staan- laat ons bedenken dat het feit dat onze Heere hier niet is, maar opgestaan is, deze vertroostende gedachte in zich heeft dat Hij daar heengegaan is waar Hij het beste onze belangen kan behartigen. Hij is advocaat voor ons. Waar anders zou de advocaat moeten zijn dan aan het hof van de Koning? Hij bereidt een plaats voor ons. Waar anders moet Hij, Die een plaats bereidt, zijn dan daar, waar Hij die gereedmaakt? Wij hebben een heel actieve tegenstander, die druk bezig is met ons te beschuldigen. Is het niet goed dat wij iemand hebben die de confrontatie met hem kan aangaan en de verklager der broederen het zwijgen kan opleggen? Hij zou hier dierbaar zijn, maar daar dierbaarder. Hij doet meer voor ons in de hemel, dan Hij hier beneden voor ons zou kunnen doen, zover ons beperkt inzicht kan beoordelen. Intussen wordt Zijn afwezigheid goed gecompenseerd door de aanwezigheid van Zijn eigen Geest. Zijn aanwezigheid daar wordt geheiligd door Zijn persoonlijke uitoefening van de heilige dienst voor ons bestwil. Alles is goed in de hemel, want Jezus is er. De kroon en de harp zijn veilig en de gezegende erfenis van elke stam van Israël is gewaarborgd, want Christus houdt die vast. Hij is tot eer van God de vertegenwoordiger en de Bewaarder van al Zijn heiligen.
Komt deze waarheid, dat Christus niet hier is, maar heengegaan, in onze oren met een zoete kracht, daar zij ons dwingt te voelen dat dit de reden is waarom ons hart niet hier behoort te zijn? “Hij is hier niet”. Dan hoort ons hart hier ook niet te zijn. Toen deze tekst “Hij is hier niet” voor het eerst uitgesproken werd, betekende zij dat Hij niet in het graf was. Toen was Hij ergens op de aarde. Maar nu is Hij hier helemaal niet. Stelt u zich eens voor dat u heel rijk bent en satan fluistert u toe: “Dit zijn verrukkelijke tuinen; dit is een edel landhuis; neem nu rust”. Antwoord hem dan: “ Maar Hijis hier niet; Hij is hier niet. Hij is opgestaan. Daarom durf ik mijn hart niet te leggen, waar mijn Heere niet is”. Of stelt u zich voor dat uw gezin u heel gelukkig maakt; terwijl de kleintjes om u heen staan en bij de haard zitten, is uw hart heel blij. Hoewel u niet veel van de goederen van deze wereld hebt, hebt u toch genoeg en u hebt een tevreden gemoed. Wel, als satan tegen u zou zeggen: “Wees tevreden en neem hier uw gemak”, zeg dan tot hem: “Nee, Hijis hier niet; en ik kan niet gevoelen dat het hier een blijvende plaats voor mij is. Alleen waar Jezus is, kan mijn ziel rusten”. En bent u nog jong? Is uw huwelijksdag nauwelijks voorbij? Begint u juist aan de vrolijke dagen van uw jeugd, de zoete bekoring van de zuiverste vreugde van dit leven? Wel, vermaak u er maar in, maar bedenk toch dat Hijhier niet is en daarom hebt u niet het recht om te zeggen: “Ziel, neem nu rust!” Christus is nergens op de aarde en daarom mag ons hart nergens op aarde een nest bouwen. O, sta op, ziel, sta op en laat alle zoete reukwerk naar Hem toe gaan, Die “hier niet is, maar is opgestaan”.
2. Ik moet dat punt verder laten rusten en een paar woorden spreken over het tweede punt, dat een NODIGING inhoudt. “Komt, ziet de plaats, waar de Heere gelegen heeft”.
Niet, geliefden, dat ik u mee ga nemen naar het graf van Jozef van Arimathea. Daarover zal ik niet veel zeggen. Maar ik denk dat elk graf voldoende zal zijn om dezelfde heilige les te leren. In het stadje Cam- podolcini heb ik me eens het graf van Christus levendig voor ogen gesteld, bij een bouwsel dat gebouwd was voor katholieke pelgrims. Ik stond op de helling van de heuvel en ik zag op een muur deze woorden geschreven: “En daar was een hof’. Ze stonden in het Latijn geschreven. Ik duwde de deur van de tuin open. Het was een tuin als elke andere. Maar op het moment dat ik naar binnen ging zag ik de woorden staan: “En in de hof was een nieuw graf’. Toen zag ik een graf dat pas geverfd was en toen ik erheen liep, las ik erop: “Een nieuw graf waarin niemand gelegen had”. Toen bukte ik om in het graf te kijken en ik las het opschrift in het Latijn: “En nederbukkende zag hij, en nochtans ging hij er niet in”. Maar daar stonden de woorden: “Kom en zie de plaats waar de Heere gelegen heeft”. Ik ging erin en zag daar in steen uitgehouwen de zweetdoek en de linnen doeken apart. Ik was helemaal alleen en las de woorden: “Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan”. Gegraveerd op de vloer van het graf. Hoewel ik alles vrees wat de ogen boeit en de aandacht vraagt voor het in het verleden gebeurde en wat paaps is, besefte ik terdege de werkelijkheid van dit schouwspel. Ik voelde dat Jezus Christus werkelijk begraven was, werkelijk in de aarde gelegd was en er werkelijk uitgegaan, is en voor ons is het goed te komen zien de plaats waar Jezus gelegen heeft.
Waarom moeten wij die zien?
Wel, ten eerste opdat wij mogen zien hoe neerbuigend Hij was om ooit in het graf te liggen. Hij Die hemel en aarde gemaakt heeft, heeft in het graf gelegen. Hij, Die de engelen het licht in de ogen gegeven heeft, lag drie dagen in duisternis. Hij sliep daar in het donker. Hij, zonder Wie niets gemaakt is, dat gemaakt is werd aan de dood overgegeven en heeft daar gelegen als een slachtoffer van de dood. O wonder aller wonderen. Hij, Die de onsterfelijkheid en het leven in Zich had, geeft Zich over om neer te liggen in de plaats van de dood.
“Komt, ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft”. In de tweede plaats om te zien hoe wij de zonden horen te bewenen die Hem daar neergelegd hebben. Heb ik de Heiland in het graf doen nederliggen? Was het nodig dat, voor mijn zonden weggedaan konden worden, mijn lieve Vorst, Wiens schoonheid de hele hemel bekoort, kil en koud in de dood moest liggen, daadwerkelijk in het graf? Moest dat zo? O, moordende zonden! Gij moordende zonden! Gij wrede en vervloekte zonden! Hebben jullie mijn Heiland gedood? Zijn jullie doorgedrongen tot in het tere hart? Konden jullie nooit tevreden zijn voor je Hem de dood ingevoerd had en Hem daar neergelegd had? O, komt wenen als u de plaats ziet waar de Heere gelegen heeft.
“Komt en ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft”, om te zien, waar u zult moeten liggen, tenzij de Heere plotseling komt. U kunt de maten van het graf opnemen, daar zult u komen te rusten. Het is goed voor ons te bedenken als wij grote landgoederen hebben, dat zes voet aarde alles zal zijn wat ons blijvend vrij bezit zal zijn. We zullen erheen moeten – naar die eenzame grafheuvel met zes voet vlakke grond.
“Vorsten, deze klei moest uw bed zijn,
Ten spijt van al uw torens,
De langen, de wijzen en de eerbiedwaardigen
Moeten net zo laag liggen als wij”.
Er is geen verweer in deze strijd. Wij moeten tot stof wederkeren. Dus “Komt en ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft”. Om dat te zien moet u daar ook liggen. Maar dan: “Komt en ziet waar de Heere gelegen heeft”, om te zien welk goed gezelschap u daar zult hebben. Daar lag Jezus: geeft u dat geen troost?
Waarom zouden de christenen de dag moeten vrezen
Die hen naar het graf voert;
Daar lag het dierbare vlees van Jezus,
En heeft daar lang een geur achtergelaten.
Is er een geschiktere kamer voor de zoon van een vorst om in te slapen dan het eigen graf van de vorst? Daar sliep Immanuel. Daar, mijn lichaam, mag u wel tevreden zijn om ook te slapen. Welk een konink- lijker sponde kunt u wensen dan de boezem van dezelfde moeder Aarde, waar de Heiland een poosje te ruste gelegd is? Denk, geliefden, aan de tienduizend heiligen die langs die weg naar de hemel gegaan zijn. Wie zal vrezen te gaan waar de hele kudde heengegaan is? Gij, een arm verlegen schaap, als u alleen door dit donkere dal moest gaan, dan zou u wel bang mogen zijn, maar o, luister niet alleen naar uw Herder, Die aan het hoofd van de kudde loopt, maar ook naar de voetstappen van de talloze schapen die Hem volgen. En sommigen waren u heel lief en hebben op dezelfde weide als u gegraasd. Vreest u te gaan waar zij heengegaan zijn? Nee; zie de plaats waar de Heere gelegen heeft, om te zien in welk goed gezelschap u kunt komen, hoewel het in een donkere kamer kan schijnen te zijn.
“Komt, ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft”, om te zien dat u daar niet lang zal kunnen blijven liggen. Het is niet de plaats waar Jezus nu is. Hij is heengegaan, en u zult zijn waar Hij is. Kom naar Zijn graf kijken. Er is geen deur in. Er was er één; het was een enorme steen, een monsterlijke steen en niemand kon hem wegrollen. Hij was verzegeld. Ziet u niet hoe men het stempel van het Sanhedrin, het stempel van de wet op het zegel aangebracht heeft, om er zeker van te zijn dat niemand hem zou wegrollen?
Maar nu, als u wilt gaan naar de plaats waar Jezus gelegen heeft; het zegel is verbroken, de wachters zijn gevlucht; de steen is weg. Zo zal het gaan met uw graf. Weliswaar zal men uw graf bedekken met graszoden Als u verstandig bent zult u deze liever hebben dan de zware stenen platen die men soms op de doden legt. Die glooiende heuvel, met hier en daar een madeliefje, zoals het oog van de aarde opziet naar de hemel om genade of glimlacht in de vreugde van de verwachting – daar, daar zult u slapen, maar net als ’s morgens hoeft u uw ogen maar open te doen en de gordijnen worden weggeschoven en u komt tevoorschijn -er staat niemand in de weg- om het dagwerk te doen. Dus als de bazuin van de wederopstanding klinkt, zult u in volkomen vrijheid van uw bed opstaan. Niemand zal u belemmeren om het licht van de dag te zien, dat nooit meer zal verduisteren. U hebt niets om u gevangen te houden. Er zijn geen sloten en grendels. Er is geen wachter. Er zijn geen steen en geen zegel meer. “Komt, ziet de plaats waar Jezus gelegen heeft”. Het lokt me niet aan om in een gevangenis naar bed te gaan, waar een cipier met een ijzeren sleutel staat om me binnen te sluiten. Maar ik ben niet bang om te gaan slapen in een slaapkamer waar ik als volkomen vrij man bij het morgenappèl uit kan komen! Dat is uw toestand, geliefde, als u een gelovige bent. U komt te liggen in een plaats die open en vrij is – een geschikte slaapplaats voor de vrije mensen van de Heere.
“Komt, ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft”, om de overwinning op de dood te vieren. Als Mirjam bij de Rode Zee zong, mogen we ook bij Jezus’ graf zingen. Als zij zei: “Zingt de Heere, want Hij is hogelijk verheven”, zullen wij dan niet hetzelfde zeggen? Als het hele leger van Israël met haar uitging, de vrouwen met reien en de sterke mannen met hun stemmen om te zingen, laat geheel Israël dan nu uittrekken en de Heere zegenen en loven, zeggende: ‘‘O dood, waar is uw prikkel? O graf, waar is uw overwinning?” De plaats waar Jezus lag, heeft ons dat gezegd:
“Tevergeefs is de wacht, de steen, het zegel!
Christus heeft de poorten van de hel verbrijzeld”.
Laten we nu Hem ter ere zingen en Hem alle lof geven. Ik had gedacht om tegen u te zeggen, geliefden, laten we komen om te zien de plaats waar Jezus gelegen heeft, om daar onze zonden te bewenen. Laten we komen om te zien de plaats waar Jezus gelegen heeft, om daar aan onze zonden te sterven. Laten we komen om te zien de plaats waar Jezus gelegen heeft, o met Hem begraven te worden. Laten we komen om te zien de plaats waar Jezus gelegen heeft, om uit die plaats op te staan tot een nieuw leven en onze weg te vinden door een opstandingsleven tot een hemelvaartsleven, waarin wij in de hemel zullen zitten en met vreugdevolle minachting neerzien op de dingen van de aarde, wetende dat Hij er ons ver bovenuit getild heeft en ons deelgenoot gemaakt heeft van een helderdere zaligheid dan deze aarde ooit kan kennen. Maar ik zal het nalaten.
Ik ben klaar. God geve dat allen hier aanwezig erin mogen delen. U zult allen moeten sterven. Er staat al een boom te groeien uit welks hout uw doodskist gemaakt zal worden. Of hij is misschien al omgehakt en ligt te drogen voor de tijd dat hij een houten kleed voor u zal zijn, het laatste kleed dat u ooit nodig zult hebben. Er is een plaats op de aarde waarin een gat voor u gegraven moet worden, waarin u gelegd zal worden om het op te vullen. En uw ziel zal leven. Uw ziel zal nooit sterven. Geloof geen ogenblik hen die van vernietiging spreken. De ziel moet blijven bestaan. Maak voor uzelf uit of zij zal zijn bij de worm die nooit sterft en in het vuur dat nooit uitgeblust zal worden, of bij Christus, Die in Zijn heerlijkheid leeft en Die terug zal komen om heerlijkheid aan Zijn volk te geven en hun lichamen gelijk het Zijne op te wekken. O, het zal hiervan afhangen: “Gelooft u in Jezus?” Zo ja, dan moogt u het leven verwelkomen en de dood een welkom toeroepen en de opstanding verwelkomen en de onsterfelijkheid een welkom toeroepen. Maar zo niet, dat bent u aan het verderf onderhevig en is het verschrikkelijk voor u om te sterven. Het is zelfs verschrikkelijk om te leven; nog meer verschrikkelijk om te sterven. Het zal verschrikkelijk zijn om weer op te staan. Het zal verschrikkelijk zijn om verdoemd te worden, en dat voor eeuwig. God beware u ervoor, om Christus’ wil.
Amen.