Want Ik, de HEERE, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen van Jakob niet verteerd. Maleachi 3:6
Sommige mensen zeggen dat ‘het juiste studieobject van de mensheid de mens is.’ Ik zal die gedachte niet bestrijden, maar ik geloof dat het evenzeer waar is dat het juiste studieobject van Gods uitverkorenen God is; het juiste studieobject van een christen is de Godheid. De hoogste wetenschap, de meest verheven bespiegelingen, de machtigste filosofie die de aandacht van een kind van God ooit in beslag kan nemen, is de naam, de natuur, de Persoon, het werk, de daden en het bestaan van de grote God Die hij zijn Vader noemt.
Het denken over de Godheid heeft voor de geest iets bijzonder verheffends. Het is zo’n veelomvattend onderwerp dat al onze gedachten verloren raken in de onmetelijkheid ervan. Het is zo diep dat onze trots verdrinkt in de oneindigheid ervan. Andere onderwerpen kunnen we overzien en beheersen; ze bezorgen ons een zekere zelfingenomenheid, en we gaan verder met de gedachte: ‘Kijk eens hoe verstandig ik ben.’ Maar als we ons met deze opperste wetenschap bezighouden en merken dat ons dieplood de bodem ervan niet kan peilen en dat ons arendsoog de hoogte ervan niet kan zien, dan wenden we ons af met de gedachte dat een ijdel mens wijs zou willen zijn maar dat hij op het veulen van een wilde ezel lijkt – en we verklaren plechtig: ‘Ik ben van gisteren en weet niets.’ Geen enkel meditatief onderwerp leidt er eerder toe om de geest te verootmoedigen dan gedachten aan God. We zullen moeten erkennen:
‘Grote God, hoe oneindig bent u, wat een waardeloze wormen zijn wij!’
Maar terwijl het onderwerp de geest vernedert, verwijdt ze deze tevens. Wie vaak aan God denkt, zal een ruimere geest hebben dan wie simpelweg op deze kleine aardbol rondstapt.