En een der kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indien Gij de Christus zijt, verlos Uzelven en ons. Maar de andere, antwoordende, bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn. En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn. Luk. 23:39-43
De moordenaar aan het kruis was ongetwijfeld een zeer groot wonder van genade. Gewoonlijk bekijkt men hem alleen van uit een enkel gezichtspunt, als een zondaar die ter elfder ure geroepen werd, en daarom een voorbeeld van bijzondere genade, omdat hij de dood zo nabij was. Mijns inziens is het volstrekt niet het belangrijkste punt in het verhaal. Als God besloten had, dat de moordenaar van het kruis verlost zou worden om nog een halve eeuw langer te leven, dan zou zijn bekering er niets meer of minder om geweest zijn, dan dat zij nu was. Het werk der genade, dat hem in staat stelde in vrede te sterven, zou, indien het Gods wil geweest was hem ook in staat gesteld hebben een heilig leven te leiden. Wij mogen de goddelijke genade wel roemen, wanneer zij een mens zo spoedig geschikt maakt voor de hemelse heerlijkheid, maar zij moet ook geprezen worden, wanneer zij hem geschikt maakt voor de strijd op aarde. God toont grote genade, wanneer Hij een behouden zondaar wegneemt en ontrukt aan alle verdere strijd. Maar Zijn macht en liefde komen nog heerlijker aan het licht, wanneer een gelovige bekwaam gemaakt wordt, om als een schaap onder de wolven, standvastig te leven te midden van een goddeloze wereld, en hij zich onbesmet mag houden tot het einde.
Lieve vrienden, het komt er betrekkelijk weinig op aan, of u onmiddellijk na uw wedergeboorte sterft, of nog verscheidene jaren op aarde blijft, en dat zal ook in uw verplichting aan de goddelijke genade geen verschil maken. In het ene geval wil de grote Landman doen zien in hoe korte tijd Hij zijn bloemen tot volmaaktheid kan brengen. In het andere wil Hij tonen, dat Hij ze kan bewaren bij haar bloeiende schoonheid, in weerwil van vorst en sneeuw en wrede winter. In beide gevallen zullen dezelfde liefde en macht in u openbaar worden. Mij dunkt, er zijn in de bekering van de moordenaar nog andere dingen op te merken, behalve dat ene, dat hij tot de kennis van de Heere gebracht werd, toen hij voor de poorten van de dood stond. Let eens op het bijzondere feit, dat onze Heere Jezus Christus sterven moest in het gezelschap van twee boosdoeners. Het was waarschijnlijk zo ingericht om Hem nog meer schande aan te doen, en zij, die riepen: Kruis Hem, Kruis Hem, beschouwden het ook in dat licht. Hun boosheid had besloten, dat Hij sterven zou als een boosdoener en mét boosdoeners, in hun midden, om te tonen dat zij Hem de ergste van de drie achtten; maar God deed op Zijn eigen wijze de boosheid van de vijand mislukken, en deed ze strekken tot verheerlijking en eer van Zijn lieve Zoon; want had aan Zijn zijde geen stervende moordenaar gehangen, dan zou een van de schitterendste zegetekenen van Zijn liefde niet behaald geworden.
De vijanden van de Heere Jezus stelden Hem in de gelegenheid om zelfs nu nog voort te gaan met te zoeken en te behouden dat verloren was. Zij maakten het Hem mogelijk Zijn alles verwinnende genade te openbaren, terwijl zij in de waan verkeerden, dat zij Hem met minachting overlaadden. Hoe waar is wat de psalmist zegt: Die in de hemel zit zal lachen, de Heere zal hen bespotten; want datgene wat bestemd was om Zijn ellende te verhogen, bracht Zijn majesteit aan het licht. Ik twijfel er niet dat het voor Hem, hoewel het bestemd was om Zijn drinkbeker nog bitterder te maken, een verfrissende dronk was. Niets kon de ziel van Jezus zo opwekken en Zijn gedachten, al was het ook maar voor een ogenblik, aftrekken van Zijn eigen bittere smarten, dan juist het aanschouwen van een, die Zijn medelijden nodig had, zodat Hij Zijn barmhartigheid aan hem bewijzen kon.
De geloofsbelijdenis en het gebed van de stervende moordenaar moeten de Heiland als muziek in de oren geklonken hebben, de enige muziek, die Hem enigermate verheugen kon te midden van zijn gruwelijk lijden. De bede: Heere, gedenk mijner wanneer U in Uw koninkrijk komt, te horen en te beantwoorden, strekte onze Heere tot grote troost. Een engel versterkte Hem in de hof; maar hier bracht een man, aan Zijn zijde gekruisigd, Hem vertroosting, door op indirecte maar hoogst afdoende wijze, hulp bij Hem te komen zoeken. Het standvastig getuigen en belijden van Christus voor de mensen was in die dagen een ware zeldzaamheid, en de belijdenis van de moordenaar hield ze in leven. Waar waren de apostelen? Gevlucht. Diegenen van de discipelen, die zich dichtbij genoeg waagden om de Heere te zien, waren toch nauwelijks binnen het gehoor. Zij waren armzalige belijders van de Christus, ternauwernood de naam waardig. Zou dan nu de keten der getuigenis gebroken worden? Zal niemand zijn stem verheffen om de opperste majesteit van Jezus te verkondigen? Nee, de Heere zal zelf een getuige verwekken, en wel een waar men het ‘t minst verwachten zou – aan het kruis. Een, op het punt van de laatste adem uit te blazen, legt getuigenis af van ‘s Heeren onschuld, en belijdt te geloven, dat Hij Zijn koninkrijk in bezit zal nemen. De meest stoutmoedige belijdenissen hebben weerklonken van schavot en brandstapel, hier werd er een gehoord van het kruis, en deed de getuige de roem behalen, dat hij de laatste was die de Christus beleed, voordat Hij stierf. Verwacht dus altijd, mijn vrienden, dat God de plannen van de vijanden van Christus zal verijdelen, zodat alles tot Zijn eer zal strekken. Wat wij ook in de wereld zien gebeuren, al schijnt alles ook te gronde te gaan en satan de macht in handen te hebben, laat ons niet wanhopen, maar vast staan in de overtuiging, dat op de een of andere wijze het licht op zal gaan uit de duisternis, en het goede uit het kwade zal voortkomen.
Wij zullen nu de stervende moordenaar eens van nabij bezien, en eerst stilstaan bij zijn geloof, vervolgens bij zijn geloofsbelijdenis, daarna bij zijn gelovig gebed, en eindelijk bij het antwoord op zijn geloof. Moge de Heilige Geest ons leiden bij ons onderzoek naar het geloof van de boosdoener aan het kruis. Het was gewerkt door de Geest van God, en er was niets in zijn vroegere gemoedsstemming, dat er aanleiding toe kon geven. Hoe kwam die moordenaar tot het geloof in Jezus? U, die de Evangeliën aandachtig gelezen hebt, zult opgemerkt hebben, dat Mattheus in hoofdstuk 27 vers 44 zegt: En hetzelfde verweten Hem ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd waren. Markus zegt: Die met Hem gekruisigd waren, bespotten Hem. Deze beide evangelisten zeggen met ronde woorden, dat de beide moordenaars de Heere bespotten. Hoe moeten wij dit opvatten? Zou het juist zijn, als wij vast stelden, dat die twee evangelisten spreken van de boosdoeners in het algemeen, omdat een van hen zich zo aanstelde, evenals wij in het dagelijks leven wel eens zeggen, dat een vereniging van mensen zo en zo handelt, hoewel in waarheid slechts één uit het gezelschap de handelende persoon was? Was het zo maar bij wijze van spreken?
Ik geloof het niet; ik denk niet dat de Bijbelschrijvers zich vergist zullen hebben. Kan het niet waar zijn, dat zij in het begin beiden de Heere toeriepen: Indien U de Christus bent, verlos Uzelf en ons! Maar dat naderhand een van de twee, door een wonder van goddelijke genade, tot zinverandering gebracht en een gelovige werd? Of zou nog niet een derde geval mogelijk zijn, dat de moordenaar, die later tot bekering kwam, in het begin geen eigen opinie over de zaak had, en door zijn stilzwijgen meestemde in de spotternij van zijn makker, zodat men recht had te zeggen, dat hij medeplichtig was; maar dat hij, toen hij langzamerhand tot inzicht kwam, tot het besef kwam dat hij omtrent deze Jezus van Nazareth verkeerd was ingelicht, zodat het God, in Zijn eindeloze barmhartigheid, behaagde zijn hart te veranderen, zodat hij de waarheid beleed, niettegenstaande hij in het begin stilzwijgend de lastering van zijn metgezel beaamde?
Wij zullen nu niet gaan dogmatiseren, maar wij zullen er deze les uit trekken: het geloof kan ingang vinden in het hart, al bevindt de mens zich ook in een zondige staat. Gods genade kan een spottende booswicht in een boetvaardig gelovige veranderen. Wij weten ook niet door welke uitwendige middelen deze man tot bekering gebracht werd. Wij kunnen ons slechts voorstellen, dat hij getroffen werd door het geduld van onze Heere, of misschien door zijn bede: Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen. Er was waarlijk genoeg in het aanschouwen van de gekruisigde Heere, dat onder de zegen Gods een stenen hart in een hart van vlees veranderen kon. Mogelijk heeft het opschrift boven het kruis hem wel geholpen: Jezus, de Nazarener, de Koning der Joden. Daar hij een Jood was, kende hij toch wel iets van de Heilige Schriften, en als hij nu een en ander samenvoegde, zou het dan niet mogelijk hebben kunnen zijn, dat hem uit de profetieën een licht opging dat het hoofd van de Lijder bestraalde, en Hem als de ware Messias deed kennen?
Misschien herinnerde hij zich de woorden van Jesaja: Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, en verzocht in krankheid; en een ieder was als verbergende het aangezicht voor Hem; hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht. Of misschien aan hetgeen David zong in de tweeëntwintigste psalm: Zij hebben mijn handen en mijn voeten doorgraven. Andere woorden, die hij in zijn jeugd aan de schoot van zijn moeder geleerd had, kwamen hem wellicht voor de geest, en deden hem misschien zeggen: Het is niet onmogelijk, dat het zo is. Het kon zeer goed mogelijk zijn. Het moet zo zijn. Ik ben er zeker van. Dit is de Messias, die als een lam ter slachting geleid werd. Dit is nu alles maar een veronderstelling, en geeft mij aanleiding om te zeggen, dat er veel geloof is in deze wereld, dat niet door waarneming ontstond, maar in de mens gewerkt werd door onbekende middelen; maar het doet er ook weinig toe hoe het in het hart gewerkt werd als het aanwezig is; want het is in ieder geval het werk van de Heilige Geest.
De geschiedenis van het geloof is van weinig belang, vergeleken met zijn hoedanigheid. Wij weten niet, hoe het geloof in deze man ontstond, maar wij weten wel, dat het verbazingwekkend was, de omstandigheden in aanmerking genomen. Ik vraag mijzelf ernstig af, of er wel groter geloof in deze wereld bekend is, dan het geloof van deze moordenaar; want hij kon meer dan enig ander mens het smartelijke en schandelijke van de dood van de Heere Jezus beseffen, en toch geloofde hij. Wij horen ons verkondigen, of lezen, dat onze Heere aan het kruis stierf, maar kunnen ons toch niet in de omstandigheden verplaatsen. Al spanden wij ook al onze krachten in, om onze gedachten en aandacht goed te bepalen bij die dood, dan zouden wij nog niet een zo juist begrip hebben van de schande en ellende, die onze Heere ten deel vielen, als die stervende moordenaar had; want hijzelf ondervond al de smarten van een kruisdood, en daarom had hij niet nodig er zich een voorstelling van te maken, hij voelde er alles van in zijn eigen lichaam. Voor zijn ogen zag hij daar de Christus in al Zijn naaktheid en vernedering, omringd door een spottende menigte, stervende onder duizend smarten, en toch geloofde hij, dat Hij een Heer en Koning was. Wat denkt u daarvan? Sommigen van u zeggen, dat zij het zo moeilijk vinden in Jezus te geloven, hoewel zij geloven, dat Hij nu verhoogd is in de hemel; maar zou u dan, als u Hem zo had zien hangen aan het kruis, en een blik had kunnen werpen op Zijn verbleekte gelaat en vermagerd lichaam, in Hem hebben kunnen geloven en kunnen zeggen: Heere, gedenk mijner, wanneer U in Uw koninkrijk komt?
Ja, u zou het hebben kunnen doen, zo de Geest van God een geloof gaf als dat van de moordenaar; maar het zou een geloof geweest zijn van de eerste soort, een parel van onschatbare waarde. Wat ik reeds gezegd heb wil ik herhalen, de diepe deelneming van de moordenaar in de schande en het lijden van de Heere maakt zijn geloof hoogst merkwaardig. Bovenal was het geloof van deze man zeldzaam helder en beslist. Hij verwachtte zijn behoud geheel en al van de Heere Jezus en zei: Heere gedenk mijner, als U in Uw koninkrijk komt. Hij pleitte volstrekt niet op zijn tegenwoordige gevoelens of op zijn lijden; maar hij gaf zich geheel over aan het edelmoedig hart van de Heiland. U hebt een koninkrijk, U gaat er heen, Heere, gedenk mijner, wanneer U er komt. Dat was alles. Hoe heerlijk zou het zijn als sommigen, die reeds jaren lang belijders van Christus zijn, een even helder geloof hadden als de moordenaar. Zij zijn echter zo dikwijls verward in hun voorstelling van wet en Evangelie, werken en genade, terwijl deze arme misdadiger op niets anders zijn vertrouwen stelde dan op de Heiland en Zijn genade. God zij gedankt voor een helder geloof. Ik verblijd er mij over, dat ik het zien mag in een geval als dit, zo plotseling gewrocht en toch zo volmaakt – zo volkomen uitgesproken, zo verstandig, zo geheel en al vol vertrouwen. Die uitdrukking vol vertrouwen doet mij denken aan een liefelijke eigenschap van zijn geloof, namelijk aan zijn diepe vrede gevende kracht. De bede van de moordenaar: Heere, gedenk mijner, als U in uw koninkrijk komt; ademt volkomen rust in Jezus.
Al wat hij nodig had was dat Christus aan hem denken zou, en toen de Heere gezegd had: Heden zult u met Mij in het paradijs zijn, schijnt hij geen woord meer gesproken te hebben; er is ten minste niets meer van vermeld. Mij dunkt, hij kon gezegd hebben: Gezegend zij de naam van de Heere voor zulk een liefelijke belofte. Nu kan ik in vrede sterven. Zijn dankbaarheid was te groot voor woorden, en zijn vrede zo volkomen, dat rustig stilzwijgen er het best bij paste. Stilzwijgen is de dauw van de ziel, al is het ook de vorst van de mond; en naar mate de wateren van de ziel overvloediger stromen, voelt zij te meer het onvoldoende van het nauwe kanaal der lippen voor die snelvloeiende wateren. Hij vroeg niet om verzachting van pijn, maar stierf in volmaakte vrede, even kalm als heiligen op hun sterfbed.
Zulk een geloof moeten wij allen hebben, als wij behouden willen worden. Hetzij wij al dan niet weten, hoe wij er aan gekomen zijn, het moet een geloof zijn, dat alleen op Christus doet zien, en bijgevolg de ziel vrede doet smaken. Bezit u, lieve vriend, zulk een geloof? Zo niet, bedenk dan wel, dat u plotseling kunt sterven en dan nooit de hemel zult binnengaan. Houd dat wel in het oog en geloof nu op ditzelfde ogenblik in de Heere Jezus. Nu willen wij ten tweede een blik werpen op de geloofsbelijdenis van deze man. Hij geloofde en beleed het. Hij kon niet gedoopt worden, noch aanzitten aan de tafel van het nieuwe verbond, noch zich aansluiten bij de gemeente hier beneden; hij kon niets doen van de dingen, die andere christenen behoren te doen, maar hij deed wat hij in deze omstandigheden kon doen, om zijn Heere te belijden. Hij beleed de Heere allereerst, omdat hij het niet nalaten kon, daar een heilige verontwaardiging hem tot spreken dwong. Hij luisterde voor een ogenblik naar zijn makker, maar terwijl hij nadacht brandde het vuur, daarna opende hij zijn mond, want hij kon niet langer aanhoren, dat de onschuldige Lijder nog meer bespot zou worden. Hij zei: Vreest u ook God niet, daar u in hetzelfde oordeel bent? En wij toch rechtvaardig, want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.
Deze arme moordenaar sprak zo onbevreesd zijn gevoel uit, en u, zwijgende christenen, kunt u het met uw geweten overeen brengen door de straten te gaan en te horen, hoe men de Naam van Christus vloekt en lastert, zonder uw geest in u te voelen ontsteken, en op te treden als verdedigers van Zijn zaak? Kunt u zwijgen, terwijl de mensen zo luid hun lasterlijke woorden doen horen? De stenen, die u betreedt, mochten wel hun beschuldigende stem tegen u verheffen. Indien alle mensen christenen waren, en de wereld vol was van de lof van de Heere, zou het er misschien minder op aankomen of wij er het zwijgen aan toededen; maar nu wij leven te midden van bijgeloof en openlijk verkondigd ongeloof, zijn wij verplicht onze kleuren te laten zien en ons voor Christus te verklaren. Wij twijfelen er niet aan, of de boetvaardige moordenaar zou zijn Heere toch wel beleden hebben, al had zijn makker Hem niet bespot; maar nu het eenmaal zo was, was die spotternij juist de aanleiding. Is er dan niets dat u wakker zou kunnen schudden? Kunt u zich als een lafhartige gedragen in een tijd als deze? De belijdenis, die hij aflegde, vond geen simpathetische hoorder. Het schijnt, dat de andere moordenaar hem geen antwoord, hoe dan ook, gegeven heeft; maar het is te vrezen, dat hij in halsstarrig ongeloof gestorven is. De gelovige moordenaar legde zijn getuigenis af, hoewel hij wist, dat hij geen toejuiching had te verwachten, maar hij deed het er niets minder duidelijk om. Hoe komt het toch, dat sommige lieve vrienden, die de Heere liefhebben, nooit hun geloof beleden hebben, zelfs niet voor hun christelijke broeders? U weet, dat het ons zozeer verblijden zou te horen, wat de Heere voor u gedaan heeft, en toch hebben wij het nog niet gehoord.
Daar is b.v. een moeder, die zo gelukkig zou kunnen zijn, als zij maar wist, dat haar zoon behouden, of haar dochter tot bekering gekomen was, en u onthoudt haar, door uw stilzwijgen, die vreugde. Deze arme moordenaar sprak voor Jezus tot één, die zijn godsdienstige overtuiging niet deelde, en u hebt niets gezegd van wat er in u omging, zelfs niet tot hen, die gemeenschap met u zouden geoefend, en u woorden van troost en onderwijs zouden toegevoegd hebben. Ik kan die angstvallige beminnaars van Christus niet begrijpen. Hoe u er in slaagt uw liefde zolang te smoren, is meer dan ik verklaren kan. De liefde is gewoonlijk gelijk aan de hoest, die voor zichzelf spreekt, of aan een kaars, die gezien moet worden, of aan een liefelijke geur, die zichzelf verraadt; hoe hebt u het aangelegd de dageraad, die in uw hart opgegaan is, te verbergen? Wat kan toch de beweegreden zijn, die u alleen ‘s nachts tot Jezus doet komen? Ik kan uw raadsel niet raden, en ik hoop, dat u het zult willen oplossen. Belijdt Jezus als u Hem lief hebt, want Hij beveelt het u en zegt: Die Mij beleden zal hebben voor de mensen, zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, die in de hemelen is. Merk nu wel op, dat de geloofsbelijdenis van deze arme moordenaar gepaard ging met een belijdenis van zonde. Hoewel hij de vreselijke kruisdood moest sterven, erkende hij toch, dat hij rechtvaardig leed. Wij toch rechtvaardig. Hij legde die getuigenis niet alleen af voor God, maar ook voor de mensen, en deed recht wedervaren aan de wet van zijn land, die hem in dit lijden gebracht had. Het ware geloof belijdt Christus en belijdt tegelijkertijd de zonden. Zal het geloof blijken geven van zijn oprechtheid, dan moet men berouw voelen over de zonden, en zijn schuld voor God belijden. Een geloof, dat nooit een traan in het oog doet opwellen, noch een blos op het gelaat roept, is niet het geloof van Gods uitverkorenen.
Die nooit de last der zonde op zich voelde drukken, heeft ook nooit gevoeld, hoe heerlijk het is er van bevrijd te zijn. Deze man legt een even duidelijke belijdenis af van zijn eigen schuld als een ronde verklaring van de onschuld van de Verlosser. Lezer zouden wij van u hetzelfde kunnen zeggen? De door de moordenaar afgelegde geloofsbelijdenis was ten hoogste vererend voor de Heere Jezus. Hij beleed, dat Jezus van Nazareth niets onbehoorlijks gedaan had, terwijl de menigte, die het kruis omringde, Hem met woorden en tekenen van afkeuring veroordeelde. Hij eerde Hem, door Hem Heere te noemen, terwijl anderen Hem bespotten; door te geloven aan het bestaan van Zijn koninkrijk, terwijl Hij aan het kruis hing te sterven, en door Hem te smeken hem te willen gedenken, hoewel hij de dood nabij was. Zegt u soms, dat dit niet veel te betekenen heeft? Nu, ik zou dan wel eens aan menige christen willen vragen, of hij oprecht getuigen durft, dat hij in zijn gehele leven even veel gedaan heeft tot eer van de Heere, als deze arme moordenaar in die enkele weinige minuten.
Sommigen van u zeker niet, want u hebt Hem nooit beleden; anderen weer hebben Hem op zo vormelijke wijze beleden, dat het volstrekt geen waarde heeft. O, er zijn tijden geweest, dat u misschien het middel had kunnen zijn, waardoor vele zielen behouden werden, als u zich gedragen had als een man en ronduit gezegd had, te midden van een joelende menigte: Ik geloof in Hem, die u hoont en ik ken de liefelijkheid van die Naam, die u onder de voeten vertreedt; maar u bleef zwijgen en fluisterde tegen uzelf, dat voorzichtigheid het beste deel is van moed, en zodoende liet u toe, dat de eer van uw Meester door het slijk werd gesleept. O! had u, mijn zuster, flink uw plaats ingenomen in uw gezin – had u gezegd: U kunt doen wat u wilt, maar wat mij betreft, ik wil de Heere dienen – dan zou u God veel meer geëerd hebben, dan u gedaan hebt; want ik vrees, dat u een weifelende en aarzelende houding aangenomen, en meegedaan hebt aan veel, dat u wist verkeerd te zijn, in plaats dat u uw stem deed horen, en uw broeder zijn zonden onder het oog bracht.
Zo zocht u wel uw vrede en uw eigen gemak te bevorderen, maar niet de verheerlijking van uw Verlosser. Wij hebben wel eens de opmerking horen maken, dat de stervende moordenaar nooit iets voor zijn Meester gedaan heeft, maar ik zou de christelijke gemeente wel eens willen vragen, of zij niet onder haar leden velen, ja zelfs grijsaards telt, die nooit in hun leven, zelfs niet eenmaal, zulk een moedige, eerlijke, duidelijke getuigenis aangaande Christus afgelegd hebben, als deze man, hangende aan het kruis. Vergeet niet, dat de handen en voeten van deze stervende doornageld waren, dat zijn gehele lichaam gloeide door de koorts, die door de kruisiging wordt veroorzaakt; zijn geest moet welhaast bezweken zijn binnen in hem door die vreselijke doodsstrijd, en toch bestrafte hij onversaagd, legde de Heere zijn bede voor, en bleef even kalm van gemoed, alsof hij volstrekt niets te lijden had, zodat zijn Heere door hem verheerlijkt werd. Wij moeten ook niet voorbijzien, dat hij klaarblijkelijk vurig verlangde ook zijn makker tot andere gedachten te brengen.
Hij bestrafte hem en redeneerde met hem. Lieve vrienden, ik moet u nogmaals een vraag op de man af doen. Zijn er niet vele belijders van onze Heere, die nooit een tiende deel van de belangstelling, die deze man koesterde, in de ziel van een ander toonden te bezitten? U bent reeds een tiental jaren lid van de gemeente, maar hebt u ooit tegen uw broeder zoveel gezegd, als deze stervende tegen zijn lotgenoot? U zegt, dat u het toch wel van plan geweest bent. Ja, maar deed u het ooit? U antwoordt, dat het u altijd een genoegen was bijeenkomst te houden. Dat weet ik ook wel en vind het zeer prijzenswaardig; maar hebt u ooit tegen elkander zoveel gezegd, als deze man tegen zijn oude makker? Ik vrees, dat sommigen van u die vraag niet toestemmend kunnen beantwoorden. Wat mij betreft, ik verheerlijk de genade van God, die deze man een van de liefelijke vruchten van de Geest schonk, n.l. heilige liefde jegens de ziel van een ander, en dat zo kort na zijn bekering. Mochten wij allen steeds meer en meer die liefde in óns hart voelen vermeerderen!
Genoeg over zijn geloofsbelijdenis. Nu willen wij ons nog even bepalen bij zijn gelovig gebed: Heere, gedenk mijner, wanneer U in uw koninkrijk komt. Hij sprak tot de stervende Heiland, als tot een goddelijk wezen. Wonderlijk geloof voorwaar, Hem Heere te noemen, die een worm en geen mens was, en daar aan het kruis de bitterste dood hing te sterven. Wat zullen wij zeggen van hen, die nu, nadat Hij in de hoogste hemelen verhoogd is, weigeren Zijn Godheid te erkennen? Deze man had helderder kennis van Christus dan zij. Moge God de schillen doen afvallen van hun ogen en hen leren, Jezus aan te roepen als hun goddelijke Verlosser. In zijn gebed beleed hij te geloven, dat de Heere een koninkrijk had. Daar was veel geloof voor nodig, nietwaar? Hij zag een stervende door Zijn vijanden aan het kruis genageld en toch geloofde hij, dat Hij een koninkrijk in bezit ging nemen. Hij wist, dat Jezus weldra de adem zou uitblazen, de doodsstrijd was reeds begonnen en toch geloofde hij, dat Hij zijn koninkrijk zou binnengaan.
O, heerlijk geloof! Lieve vrienden, gelooft u ook aan het bestaan van Christus’ koninkrijk? Gelooft u, dat Hij in de hemel regeert en dat Hij weder komen zal om over de gehele aarde te heersen? Gelooft u in Christus, als in de Koning der koningen, de Heere der heren? Zo ja, bid dan tot Hem als de zodanige: Heere, gedenk mijner in Uw koninkrijk. Dat God u het geloof moge geven, wat deze moordenaar op zo uitnemende wijze deed bidden. Merk wel op, dat zijn bede alleen een geestelijke zegen gold. De andere moordenaar zei: Verlos Uzelf en ons; hij bedoelde: verlos ons van dit kruis. Red ons van de dood, die ons nu bedreigt. Hij vroeg tijdelijke voordelen, maar de ander verlangde niet anders dan dat de Heere aan hem denken mocht, als Hij in Zijn koninkrijk kwam. Ademen uw gebeden dezelfde geest? Dan prijs ik de Heere, dat Hij u geleerd heeft niet zozeer te verlangen naar tijdelijke als wel naar eeuwig blijvende zegeningen. Het is een goed teken, als een zieke meer uitziet naar vergeving van zonden dan naar herstel van gezondheid. Waar het geloof werkdadig geoefend wordt, zal men genadebewijzen, aan de ziel geschonken, boven alle andere waarderen. In welk een nederige stemming bad hij. Hij vroeg niet om een plaats aan Christus’ rechterhand, hij vroeg zelfs niet, of de Heere iets voor hem zou willen doen, niet anders dan of de Heere aan hem zou willen denken.
Maar dat “gedenk mijner” is een veelomvattend woord en hij bedoelde er veel mee. Denk aan uw arme medelijder, die nu zijn geloof in U belijdt. Wil in Uw heerlijkheid aan mij, arme, gedenken ten goede. Het was een zeer ootmoedige bede en te liefelijker naarmate zij ootmoediger was. Het liet zien, hoe groot zijn geloof in Jezus was, want hij geloofde, dat het voldoende zou zijn als de Heere aan hem dacht. Geef mij slechts de kruimeltjes, die van Uw tafel vallen, en ik ben tevreden, denk in Uw liefde ook maar één ogenblik aan mij, Heere Jezus, en mijn ziel zal voldaan zijn. Vloeide zijn gebed niet over van geloof, als een honingraat van honing? Bedenkt eens, wie hij vroeger geweest was, en toch zegt hij: Heere, gedenk mijner, wanneer U in uw koninkrijk komt. Het is een moordenaar, een verworpeling, een misdadiger aan het kruis, die zo bidt. Veroordeeld door de wetten van zijn land, wendt hij zich tot de Koning des hemels en vraagt, of Hij aan hem denken wil. Hoe slecht hij ook mag zijn, hij gelooft toch, dat de Heere Jezus in genade op hem zal neerzien. O, moedig geloof! Wij moeten de kracht van zijn geloof nog meer bewonderen, omdat hij nooit opgewekt was om zo te bidden. Ik weet niet, of hij Jezus wel ooit had horen prediken. Geen apostel had hem toegeroepen: Kom tot Jezus en u zult genade ontvangen, en toch hij kwam tot Jezus. Hier komt een ongenode gast, vol heilig vertrouwen in Christus’ koninklijke liefde; hij komt onbevreesd en vraagt: Heere, gedenk mijner. En dat terwijl hij wist, dat hij niet lang meer te leven had, en hem wellicht binnen weinige ogenblikken de benen gebroken zouden worden om zijn dood te versnellen.
Ere zij God, die zulk een geloof werkte in zulk een man. Nu moeten wij nog spreken over het antwoord op zijn gebed. Wij zullen niet anders zeggen dan dat zijn geloof hem het paradijs deed binnengaan. Eenmaal had de mens een paradijs, maar de eerste Adam werd er uit verdreven. De tweede Adam heeft het paradijs herwonnen en voor de gelovigen een Eden hierboven bereid, veel schoner dan de heerlijke hof hier op aarde. Het geloof deed de stervende moordenaar met Christus zijn in het paradijs, en dat was het heerlijkste van alles. Heden zult u met mij in het paradijs zijn. Welke vreugde, welke heerlijkheid Christus ook wachtte, de moordenaar zou er bij tegenwoordig zijn en er in delen. En nog diezelfde dag bracht het hem in het paradijs. Het gebeurt wel eens, dat een gekruisigde twee of drie dagen hangt te sterven; daarom belooft Jezus hem, dat hij niet lang zal te lijden hebben en bekrachtigt die belofte met een: Voorwaar, het woord, dat onze Heere alleen dan gebruikte, als Hij zich beslist wilde uiten. Voorwaar, zeg Ik u, heden zult u met Mij in het paradijs zijn. Dat deel zal het geloof voor een ieder van ons verkrijgen, misschien niet vandaag nog, maar toch eenmaal. Indien wij geloven in Jezus Christus, die voor onze zonden stierf, dan zullen wij met Hem de genoegens en het geluk smaken in de wereld der geesten, met Hem Zijn in de eeuwige heerlijkheid. Indien wij op dit ogenblik voor het eerst in Hem geloofden en dan onmiddellijk moesten sterven, dan zouden wij toch aanstonds met Christus zijn, even zeker als wanneer wij reeds voor vijftig jaren tot bekering gekomen waren.
U weet niet hoe kort uw leven nog duren zal, maar het is goed bereid te zijn. Verleden zondag was hier nog een vriend tegenwoordig, van wie ik heden morgen hoorde, dat hij ziek was. Een uur later kreeg ik de tijding van zijn dood. Het was zeer snel in zijn werk gegaan, hij werd neergeworpen, en binnen weinige ogenblikken was hij niet meer. Dat kan ook uw lot zijn. En als het zo mocht zijn, dan zou u geen angst hoeven te hebben, als u uzelf op dit moment, net als de moordenaar, met vol vertrouwen in de handen van Jezus stelt, met het gebed: Heere, gedenk mijner! Wij kunnen niet alleen uit ons tekstverhaal leren, dat Christus ons nog behouden kan zelfs in onze stervensnood, maar ook, dat Hij ons nu op dit ogenblik redden kan, en dat, willen wij behouden worden, ons behoud onmiddellijk en volkomen gewrocht worden moet, zodat, hetzij dat wij leven, hetzij dat wij sterven, onze zaligheid zeker is. Het zal de Heere niet veel tijd kosten de doden op te wekken, in één ogenblik zullen zij opgewekt worden tot onverderfelijkheid, zo ook heeft de Heere niet veel tijd nodig om een hart te vernieuwen.
Dode harten herleven in een oogwenk, wanneer de adem van de Geest over hen heen gaat. Het geloof brengt ons onmiddellijk vergeving van zonden. Wij hoeven niet eerst een proef te doorstaan, of ons eerst enige talenten eigen te maken, of lang ons best te doen om behouden te worden. U bent behouden als u in Jezus gelooft. Het werk, door Hem volbracht, is het uwe. U bent Gods geliefd aangenomen kind, u is vergeving geschonken. Als u gelooft, bent u behouden, en dat tot in alle eeuwigheid. Ogenblikkelijk behouden! Dat wordt een ieder, die in Jezus gelooft. U hoeft niet te wachten totdat de dag van morgen is aangebroken. Wacht niet op een tijd die meer gelegen is. De almachtige genade van God kan u redden zoals u daar zit, en dit zal u een teken zijn, dat Christus in uw hart geboren is – wanneer u gelooft door Hem vergeving van zonden ontvangen te hebben, gerechtvaardigd te zijn, in Hem uw alles ziet, dan zult u vrede hebben. Als u uzelf maar in Jezus’ handen overgeeft bent u een verloste ziel, en de engelen in de hemel zingen een loflied ter ere van God en het Lam, om hetgeen dat aan u geschied is.
Amen.