De beloften van God zijn voor de gelovige een onuitputtelijke bron van rijkdom. Gelukkig hij, wanneer hij haar verborgen aders weet te ontdekken en zich weet te verrijken met haar schatten. Zij zijn als een wapenkamer, waarin zich alle soorten wapens, ter verdediging en ten aanval, bevinden. Gezegend hij, die geleerd heeft in te gaan in dit hemels arsenaal, om aan te doen het borstwapen en de helm, en zijn hand te leggen aan het zwaard en de speer. Zij zijn als een apotheek, waarin de gelovige ieder medicijn kan vinden, zalf voor elke wond, versterking voor elke zwakheid, een geneesmiddel voor elke ziekte. Gezegend hij, die ervaren is in de hemelse geneeskunde en de helende kracht van Gods beloften weet toe te passen. De beloften zijn voor een christen een voorraadschuur van levensmiddelen; zij zijn de korenschuren, die Jozef in Egypte liet bouwen, en als de gouden kruik, waarin het manna bewaard werd. Gelukkig hij, die de vijf gerstebroden en vissen van de belofte kan nemen en breken tot zijn vijfduizend hongerigen alle gevoed zijn en manden met brokken kan verzamelen. De beloften zijn voor een christen het ’’Magna Charta” van de vrijheid; zij geven hem de toezegging van zijn hemelse erfenis. Gelukkig hij, die ze op de juiste manier leest en de zijne kan noemen. Ja, zij zijn de schatkamer, waarin de kroonjuwelen van een christen bewaard worden, de voorrechten van zijn koninklijke waardigheid, welke hij in stilte mag bewonderen en eenmaal in het Paradijs openlijk mag dragen. Als een koning bezit hij nu reeds de zilveren sleutels van de schatkamer, reeds nu mag hij de scepter opnemen, de kroon dragen en de koninklijke mantel om de schouders hangen. O, hoe onuitsprekelijk rijk zijn de beloften van onze trouwe Verbonds-God. Indien wij de gave hadden van de meest welsprekende redenaar, en onze tong kon aangeraakt worden met een vurige kool van het altaar, dan nog zouden wij niet een tiende deel kunnen uitspreken van de heerlijkheid van de onmetelijke grote en kostbare beloften van God. Neen, zelfs zij, die ingegaan zijn in de rust, wier woorden instemmen met de verhevene en verrukkende welsprekendheid van de cherubijnen en serafijnen, zelfs zij kunnen nimmer beschrijven de hoogte en diepte, de lengte en breedte van de onwaardeerbare rijkdommen van Christus, welke opgesloten zijn in Gods schatkamers – in de beloften van het verbond van Zijn genade.