Verwondert u daar niet over, want de ure komt, in dewelke allen, die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis Johannes 5:28 en 29
De leer van de wederopstanding van de doden is een typisch christelijk dogma. Met de natuurlijke rede aangevuld met een beetje licht dat in de traditie is blijven nagloeien of aan de Joden ontleend, hebben enige filosofen geschreven over de onsterflijkheid van de ziel. Maar dat het lichaam weer zou opstaan, dat dit lichaam een ander leven wacht, was een hoop die door de openbaring van Christus Jezus in het leven is geroepen. De mens had zo’n groot wonder niet kunnen uitdenken; en hij laat de onmacht om het uit te denken duidelijk zien, zoals in Athene. Toen de mensen daar hierover het eerst hoorden spreken gingen zij spotten. “Kunnen deze dorre beenderen leven?” wordt nog steeds spottend door de ongelovige gevraagd.
De leer van de wederopstanding is een lamp ontstoken door de hand die eens doorboord was. In sommige opzichten is zij de hoeksteen van het christelijke booggewelf. In ons geloof is zij verbonden met de Persoon van Jezus Christus en is een van de helderste edelstenen in Zijn kroon. Ik zou haar de zegelring aan Zijn vinger willen noemen, het zegel waarmee Hij proefondervindelijk bewezen heeft dat Hij koninklijk gezag heeft en uit God is voortgekomen. De leer van de wederopstanding dient vaker gepredikt worden want het Evangelie staat of valt ermee. Hoor de apostel Paulus het Evangelie beschrijven dat hij gepredikt heeft, en waardoor de ware gelovigen behouden worden: “Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven, hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften. En dat Hij is begraven, en dat Hij is opgewekt ten derden dage naar de Schriften”.
Vanuit de opstanding van Christus stelt hij dit van alle doden en betoogt met klem, dat als Christus niet opgestaan is, zowel hun geloof als zijn prediking ijdel is. De leer van de opstanding vormde in de Vroege Kerk het belangrijkste strijdwapen van de prediker. Waar de eerste zendelingen heengingen, maakten zij heel duidelijk dat er een oordeel zou komen en dat de doden weer zouden opstaan om geoordeeld te worden door de Man Christus Jezus overeenkomstig het Evangelie.
Bovendien is de leer steeds door God zo gezegend dat mensen wakker gemaakt werden. Als wij ons voorstellen dat onze daden alleen betrekking hebben op het tegenwoordige leven, tillen wij er niet zwaar aan, maar als wij ontdekken dat zij verstrekkend zijn en een eeuwige bestemming eeuwig ten goede of ten kwade erdoor beïnvloed wordt, kijken we er wat serieuzer tegen aan. Welke bazuinstoot kan meer doen schrikken, welke wekstem kan klaarder wakker maken dan dit nieuws voor de zorgeloze zondaar, dat er na dit leven nog een leven komt, dat men moet terechtstaan voor de rechterstoel van Christus en vergelding ontvangen voor alles wat gedaan is in het lichaam, hetzij goed, hetzij kwaad. Die leer zal ik vanmorgen trachten te prediken om Christus te eren, om de zorglozen wakker te maken. God geve ons Zijn zegen en de beoogde vruchten in overvloed.
Eerst zullen we de tekst uitleggenen dan ten tweede er lessen uit proberen te halen.
Eerst zullen we DE TEKST UITLEGGEN. Er zal geen leerzamer uitleg zijn dan woord voor woord. Wij zullen elk woord nemen en zijn betekenis wegen.
Merk dan op dat we eerst in onze tekst een verbod vinden om ons te verwonderen. “Verwondert u daar niet over”.Onze Heiland had gesproken over twee manieren van het mededelen van leven, waarover Hijzelf als de Zoon des mensen beschikt. De eerste was de macht om de doden uit hun graven op te wekken tot een hernieuwd natuurlijk leven. Dat heeft Hij tijdens Zijn omwandeling op aarde enige keren bewezen: bij de poorten van Naïn, in de slaapkamer van het dochtertje van Jaïrus en later bij het graf van de bijna tot ontbinding overgegane Lazarus. Jezus had die macht toen Hij op aarde was en heeft die macht nog steeds om, mocht Hij het willen, te spreken tot hen die heengegaan zijn, om hen te bevelen terug te komen in deze sterflijke staat en weer deel te nemen aan de vreugden en de verdrietelijkheden en de plichten van het leven. “Gelijk de Vader de doden opwekt en levend maakt, alzo maakt ook de Zoon levend, Die Hij wil”.
Nadat de Heere een ogenblik stilgestaan heeft bij die vorm van het vorstelijke recht om een mens het leven te geven, gaf Hij er verder een tweede bewijs van en getuigde dat de tijd er was dat Zijn stem gehoord werd zodat geestelijke doden opgewekt zouden worden. De geestelijk doden -de mensen die dood zijn voor heiligheid en geloof, God en genade; de mensen die gewikkeld zijn in de grafkleding van boze gewoonten, ontbindend in de grafkisten van hun verdorvenheid, diep in de graven van hun overtredingen- die mensen over wie Jezus in het Evangelie spreekt worden tot leven gebracht; hun wordt een geestelijk leven gegeven. Hun dode zielen worden opgewekt uit hun lange en afschuwelijke slaap en zij worden opgewekt met het leven uit God.
Nu, beide vormen van opwekking zijn het waard om er zich over te verwonderen. De opstanding van de natuurlijke mens tot natuurlijk leven is een groot wonder. Wie zou geen duizend mijl willen reizen om zoiets te zien gebeuren? De opwekking van een dode geest tot geestelijk leven is een veel groter wonder.
Voor u, geliefde broeders, is de levendmaking van de doden niet zo’n groot wonder als de redding van dode zielen. Inderdaad is het opwekken van een lichaam uit het graf lang niet zo’n groot wonder als de opwekking van een dode ziel uit de zondenslaap. Want bij de opwekking van een lijk is er geen weerstand tegen de wil van de Almacht. God spreekt en het is er. Maar bij het zalig maken van een dode ziel zijn de elementen van de dood inwendig machtig. Die bieden weerstand aan de levengevende macht van de genade, zodat de wedergeboorte zowel een overwinning is als een schepping, een samengesteld wonder, een heerlijke betoning van genade en macht.
Geliefden, laten we nederig hieruit een les leren. Wijzelf zijn van nature net als de Joden. Wij verwonderen ons uit ongeloof, als wij nieuwe bewijzen zien of horen van de grootheid van onze Heere Jezus Christus. Zo enghartig zijn wij dat wij Zijn heerlijkheid in haar volheid niet kunnen bevatten. O, wij hebben Hem lief, wij vertrouwen Hem en wij geloven dat Hij de schoonste, de grootste, de beste en de machtigste is, maar hadden wij meer zicht op wat Hij kan, dan zou het zeer waarschijnlijk zijn dat onze verbazing vermengd zou zijn met niet weinig twijfel. Nu hebben wij nog maar een zwak denkbeeld van de heerlijkheid en de macht van onze Heere. Wij houden ons vast aan de leer van Zijn godheid; wij zijn daar orthodox genoeg voor, maar wij hebben nog niet helemaal door dat Hij, de Heere God, almachtig is. Schijnt het u soms niet onmogelijk toe dat zulk een vreselijke goddeloze bekeerd zou kunnen worden? Maar waarom zou het onmogelijk zijn voor Hem Die de doden kan opwekken? Schijnt het u niet onmogelijk toe dat u door deze huidige moeilijkheid gedragen zou kunnen worden? Maar hoe is het onmogelijk voor Hem Die de dorre beenderen zal doen herleven en het graf zijn dode zal laten teruggeven? Het lijkt soms onwaarschijnlijk dat u ooit van uw verdorvenheden gereinigd zou kunnen worden en dat u volmaakt en vlekkeloos zou zijn. Maar waarom dat? Hij, Die tienduizenden voor Zijn troon kan plaatsen, die lang in het graf geslapen hebben en in het stof zijn verpulverd, wat kan Hij dan niet in Zijn volk doen?
O twijfel niet meer, en laat zelfs de grootste wonderen van Zijn liefde, Zijn genade of Zijn heerlijkheid u niet in ongeloof verwonderen, maar zeg liever als elk nieuw wonder van Zijn goddelijke macht voor u oprijst: “Ik heb dit verwacht van zo Iemand. Ik begreep dat Hij dit kon, want ik begreep dat Hij alle dingen aan Zich kon onderwerpen. Ik weet dat Hij de werelden geformeerd en de hemelen gebouwd en de sterren geleid heeft en dat door Hem alle dingen bestaan. Daarom ben ik niet stomverbaasd hoewel ik de grootste wonderen van Zijn macht aanschouw”. De eerste woorden van de tekst sporen ons dus aan om te geloven en alle ongelovige verbazing te bestraffen.
Nu vestig ik uw aandacht op de tweede zin. “De ure komt”,zegt Christus. Ik veronderstel dat Hij het een ure noemt om aan te geven hoe dichtbij het volgens Hem is, daar wij niet gaan kijken naar de precieze tijd van een gebeurtenis die nog uitzonderlijk ver weg ligt. Wij spreken in jaren als wij het het eerst over een gebeurtenis hebben die in nog geen honderden jaren zal plaats vinden. Pas wanneer zij redelijk dichtbij is spreekt men van een datum, en zij komt al heel dichtbij als wij letten op het exacte uur. Christus geeft ons te kennen dat de dag van de opstanding in Gods gedachten heel dichtbij is, of wij dat denken of niet. En al kan het nu nog duizend jaar duren, toch is het bij God slechts een dag, en Hij wil dat wij trachten te denken als Hij en niet denken dat het nog lang zal duren, hoe lang het ook nog zal zijn. Immers, als het nog een tijd duurt, moet die wel kort zijn. Zo kijken wij er ook tegen aan als zij voorbij is en de dag gekomen is. Dit is praktische wijsheid om wat onvermijdelijk is naar ons toe te halen en te handelen alsof morgenvroeg de bazuin zal klinken en wij geoordeeld zullen worden.
“De ure komt”, zegt de Heiland. Hier leert hij ons dat het oordeel zeker komt. De ure komt; zij komt zeker. In het goddelijke besluit is dit de dag waarvoor alle dagen gemaakt zijn. Al zou er een besluit van de Almachtige veranderd kunnen worden, dit zal hier nooit het geval zijn want “Hij heeft een dag gesteld, op welke Hij de aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen, door een Man, Die Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft”. “De ure komt”. Bedenkt, mijn broeders, dat dit ingrijpende uur elk ogenblik kan komen. Terwijl u stil in uw huis gezeten bent, wordt u voortgedragen naar die grote gebeurtenis. De slinger van gindse klok blijft zonder ophouden bewegen, zoals het hart van de tijd slaat; de dageraad gaat voorbij en de avondschemering komt; de seizoenen volgen elkaar op in een constante cirkelgang. Zo drijven we op de rivier van de tijd dichter naar de oceaan van de eeuwigheid. Gedragen als op de vleugel van een machtige engel die in zijn ongeëvenaarde vlucht geen pauze neemt, reis ik voort naar de rechterstoel van God. Mijn broeders, diezelfde vlucht jaagt ook u voort. Beschouw de opstanding dan als iets dat komt, en uur na uur stil naderbij komt. Zulke beschouwingen zullen u zeer te stade komen.
Wij kunnen uit de woorden van onze Heere opmaken dat dit ene uur waarover Hij sprak alle andere gebeurtenissen in de schaduw stelt. Dat uur, dat ene uur, dat laatste uur, het uur par excellence, het meesteruur, het koninklijke uur, het enige komende uur dat de moeite waard is om genoemd te worden, het onvermijdelijke en belangrijke uur. Zoals de staf van Aaron de slangen verslond, verslindt het uur van het oordeel alle andere uren. We horen van uren die het lot van van volkeren bepaalden, uren waarin het welzijn van miljoenen in de waagschaal trilde, uren waarin de teerling geworpen moest worden met betrekking tot vrede of oorlog, uren die crises in de geschiedenis genoemd zijn. Wij zijn geneigd te denken dat perioden als deze herhaaldelijk in de wereldgeschiedenis voorkomen. Maar dit is de meest culminerende crisis van allemaal. Dit is het ijzeren uur van de gestrengheid, hel gouden uur van de waarheid, het heldere saffieren uur van de openbaringen.
In dit doorluchtige uur zal er proclamatie gedaan worden van de onpartijdige besluiten van de Heere Christus met betrekking tot alle zielen en lichamen van de mensen. O, wat een uur is dit, dat er snel aankomt. Mijn geliefde broeders, zo nu en dan wens ik de tong van de wel- sprekenden te hebben; dat is nu het geval opdat ik met betrekking tot dit thema uw verbeeldingskracht en uw harten in vuur en vlam mag zetten. Maar help mij nu alstublieft. Daar dit uur eraan komt, tracht het dicht naar u toe te halen. Veronderstel dat het nuzou komen, terwijl wij hier samen zijn; veronderstel dat nu de doden zouden opstaan, dat in een ogenblik deze vergadering deel zou gaan uitmaken van de oneindig grotere, dat geen enkel oog gericht zou zijn op de vergeten dominee, maar alle ogen gericht zouden zijn op de grote neerdalende Rechter, Die in majesteit op Zijn grote witte troon zou zitten. Denk alstublieft eens in dat op dit ogenblik het gordijn weggeschoven is. Denk eens bij voorbaat aan het vonnis dat van de troon der gerechtigheid zal komen. Denk u eens in dat het op dit precieze moment over u zou worden uitgesproken! O alstublieft, onderzoek u nu eens alsof de dagen van de rechtzitting nu gekomen zouden zijn, want zulk een onderzoek zal tot nut van uw ziel zijn als u gered bent en tot opwekking van uw ziel als u onbekeerd bent.
Maar wij moeten voort. “Verwondert u daar niet over, want de ure komt, in dewelke allen, die in de graven zijn”. Let hier goed op: “allen, die in de graven zijn”. Hiermee worden niet alleen de lichamen bedoeld die in werkelijkheid dan in het graf liggen, maar allen die ooit begraven zijn, al zijn ze misschien opgegraven en is hun gebeente vermengd met de elementen, door de wind verspreid, in de golven opgelost of opgegaan in planten. Allen die geleefd hebben en gestorven zijn zullen zeker weer opstaan. Allen! Tel dan de tallozen! Tel nu de ontelbaren! Hoeveel hebben er voor de zondvloed geleefd? Men heeft geloofd, en ik denk terecht, dat er door de enorme levensduur van de mensen meer mensen op de wereld waren in de tijd van de zondvloed dan nu waarschijnlijk het geval is.
Als u wilt moet u eens denken aan het nageslacht van Adam vanaf de zondvloed. Van Tarsis tot Sinim waren de landen dichtbevolkt. Ninevé, Babylon, Chaldea, Perzië, Griekenland en Rome waren uitgestrekte rijken. De Parthen, de Scythen en de Tartaarse horden, wie zal ze tellen? Wat de noordelijke massa’s Gothen, Hunnen en Vandalen betreft, zij stroomden voortdurend binnen als uit een volle bijenkorf. Franken, Saksen en Kelten vermenigvuldigden naar verhouding. Toch waren deze volkeren maar typen van een groot aantal van nog talrijker volkeren. Denk aan Ethiopië en het hele continent Afrika. Denk aan India en Japan en het Avondland. In alle landen zijn grote volksstammen gekomen en zijn gegaan om in hun graven te rusten. Hoeveel miljoenen en miljoenen moeten er begraven liggen in China en Birma! Welk een talloze legers sluimeren er in het land van de piramiden en mummiegraven! Iedereen, groot en klein, vanouds in Egypte gebalsemd, wie zal hun aantal tellen?
Hoor dan en geloof – van allen die ooit geleefd hebben, uit vrouwen geboren, zal niemand in het graf achterblijven. Allen, allen zullen opstaan. Ik mag wel zeggen wat de psalmist over iets anders zei: “De kennis is mij te wonderbaar; zij is te hoog, ik kan er niet bij”. Hoe heeft God al deze lichamen gemerkt? Hoe heeft Hij elk lichaam nagespoord? Hoe zal Jezus Christus in staat zijn om ze alle op te wekken? Ik weet het niet, maar Hij zal het doen, want dat verklaart Hij en zo heeft God het besloten. “Allen, die in de graven zijn, zullen Zijn stem horen”. Alle rechtvaardigen, alle goddelozen, allen die door de zee verzwolgen zijn, allen die in de schoot der aarde sluimeren; al de groten, al de menigten zwoegers; alle wijzen en alle dwazen; alle beminden en alle verachten; er zal geen enkele overgeslagen worden.
Beste vriend, u kunt dit het beste in het persoonlijke licht zien: u zult niet vergeten worden. Uw van het lichaam gescheiden geest zal zijn aangewezen plaats hebben. Het lichaam dat die geest eens bevatte zal zijn eigen wacht hebben om het te bewaken, tot het door de macht van God bij het klinken van de laatste bazuin weer aan uw geest teruggegeven wordt. U, mijn toehoorder, zult weer opstaan. Zo zeker als u hier vanmorgen zit, zult u staan voor de Zoon des mensen Die eens gekruisigd is. Het is niet mogelijk dat u vergeten wordt. Het zal u niet toegestaan zijn tot niets te vergaan, achtergelaten te worden in de duisternis van de vergetelheid. Dat moet. U zult opstaan, iedereen zonder één enkele uitzondering. Het is een wonderlijke waarheid, en toch mogen wij er ons niet zo over verwonderen dat wij eraan gaan twijfelen, hoewel wij er ons over verwonderen en de Heere bewonderen Die het laat gebeuren.
Wij gaan voort: “Allen, die in de graven zijn, zullen Zijn stem horen”. Horen! Wel, het oor is weg. Duizend jaar geleden is er een man begraven, en zijn oor -er is niet het minste van over- alles is weg. Zal dat oor ooit horen? Ja, want Hij Die het voor het eerst heeft doen horen, deed toen net zo’n groot wonder als dat Hij het voor de tweede keer zal doen horen. Er was een God nodig om het horende oor van een pasgeboren baby te maken. Er zal niets meer nodig zijn om opnieuw een horend oor te maken. Ja, het oor dat zo lang in stilte verloren heeft gelegen, zal horen. En wat het geluid is dat dit pas ontwaakte en nieuw gevormde oor zal doen schrikken? Het zal de stem van de Zoon van God zijn; de stem van Jezus Christus Zelf.
O broeders, dit leert ons de ongevoeligheid van de menselijke natuur en hoe verdorven het hart is. Het herinnert er u ook aan, zorglozen, dat er geen uitweg voor u is. Als u nu de stem van Jezus niet wilt horen, moetu die dan horen. U kunt vandaag de vingers wel in uw oren stoppen, maar dat zal op de dag van de laatste bazuin niet gaan; dan moet u horen. O, dat u toch nu wilde horen! U moet de oproep voor de rechtszitting horen. God geve dat u de genaderoep mag horen, gehoorzaam worden en leven. “Allen, die in de graven zijn, zullenZijn stem horen”. Wie zij ook geweest mogen zijn, zij zullen onderworpen zijn aan de macht van Zijn almachtig bevel en voor Zijn rechterstoel verschijnen.
Let op de volgende woorden: “en zullen uitgaan”. Dat wil natuurlijk zeggen dat hun lichamen uit het graf zullen komen, uit de aarde, of het water, of de lucht, of waar hun lichamen ook mogen zijn. Maar ik denk dat de woorden “en zullen uitgaan” meer inhouden, namelijk geopenbaard worden, alsof de mensen daar altijd al waren en in hun graven verborgen, maar zoals Gods stem in de donder de wouden ontbloot en de hinden jongen doet werpen, zo zal de stem van God in de opstanding de geheimen van de mensen ontdekken en hun ware karakter in het licht doen brengen, om voor allen geopenbaard te worden. De huichelaar, gemaskerde schurk als hij is, wordt nu niet ontmaskerd, maar als de stem van Christus klinkt, zal hij uitgaan op een manier die afschuwelijk voor hem moet zijn, beroofd van alle sieraden van zijn maskerade, de vermomming van belijdenis afgetrokken. Hij zal staan voor mensen en engelen met de melaatsheid op zijn voorhoofd, een voorwerp van algemene bespotting, verafschuwd door God en veracht door mensen.
O, beste toehoorders, bent u nu bereid om uit te komen? Zou u willen dat de inhoud van uw harten voorgelezen werd? Zou u die bij u willen dragen zodat eenieder die zou zien?
Is er niet veel bij u dat het licht van de zon niet zou kunnen verdragen? Nog minder zal het het licht kunnen verdragen van Hem Wiens ogen zijn als een vlamme vuurs, alles ziende en alles feilloos beproevende. Uw uitkomen op die dag zal niet slechts een herverschijning uit de schaduwen van het graf zijn, maar een uitkomen in het licht van de hemelse waarheid, dat alles zal openbaren in het middaglicht.
En dan zegt de tekst verder dat zij zullen uitgaan allen die het goede gedaan hebbenen zij die het kwade gedaan hebben. Daaruit kunnen we opmaken dat de dood het karakter van een mens niet verandert en dat wij geen verbeteringen na de dood te verwachten hebben. Wie heilig is blijft het en wie vuil is blijft vuil. De mensen die het goede gedaan hebben als zij in het graf gelegd worden, staan op als mensen die het goede gedaan hebben. Mensen die het kwade gedaan hebben als zij begraven worden, staan op als mensen die het kwade gedaan hebben. Verwacht daarom “geen plaats des berouws” na dit leven, geen kansen voor reformatie, geen prediking van genade meer of deuren der hoop. Het is nu of nooit voor u; houdt dat in gedachten.
Let er ook op dat slechts twee verschillende soorten mensen zullen opstaan. Er hebben immers maar twee soorten mensen geleefd en daarom worden er twee soorten begraven en staan er twee soorten op: zij die het goede gedaan hebben en zij die het kwade gedaan hebben. Waar waren zij die van beide iets hadden, wier gedrag noch goed noch kwaad was, of beide? Die waren er niet. U zegt: “Doen de goede mensen geen kwaad? Zijn er geen kwade mensen die toch het goede doen?” Ik antwoord dat degene die goed doet in Jezus Christus geloofd heeft en het nieuwe leven ontvangen heeft, in zijn nieuwe natuur het goede doet, met zijn nieuwgeboren geest, met al de intensiteit van zijn hart. Wat zijn zonden en gebreken betreft, waarin hij door zijn oude natuur valt, die worden weggewassen door het dierbare bloed van Jezus, die worden in de dag van afrekening niet meer genoemd. Hij staat op als een man die het goede gedaan heeft. Aan het goede dat hij gedaan heeft, wordt gedacht, maar het kwade afgewassen.
Als men beweert dat de kwaden goed kunnen doen, dan antwoorden wij dat zij wel het goede kunnen doen naar het oordeel van hun medemensen en naar hun medestervelingen toe, maar uit een boos hart kan geen goed voor God voortkomen. Als de fontein vervuild is, moet elke stroom ook wel verdorven zijn. Het goede kan gemeten worden, naar de mening van hen die er gebruik van maken. Het goede van een boze man is goed voor u, zijn kind, zijn vrouw, zijn vriend, maar hij geeft niet om God. Hij heeft geen eerbied en ook geen achting voor de grote Wetgever. Daarom, wat goed voor u kan zijn, kan voor God kwaad zijn, omdat het niet uit het rechte motief gedaan wordt, zelfs misschien uit het verkeerde motief gedaan zodat de man God onteert terwijl hij zijn vriend helpt. God zal mensen oordelen naar hun werken. Maar er zullen maar twee soorten karakters zijn: de goede en de slechte. Dat maakt het een ernstige zaak voor eenieder om te weten waar hij zal zijn en waar zijn leven in het algemeen op gericht is geweest, en wat een waar vonnis over het geheel is.
O, heren, er zijn er onder u die ondanks al uw uitstekende eigenschappen en zedigheid in Gods ogen nooit iets goeds gedaan hebben, want u hebt er nooit aan gedacht om God te eren. U hebt zelfs nooit tegenover Hem beleden dat u Hem onteerd hebt. In feite bent u trots en onverschillig gebleven tegenover het oordeel van God over u als zondaar en u hebt van uzelf gevonden dat u geweest bent wat u hebt moeten zijn. Hoe zal dat mogelijk zijn dat terwijl u niet in God gelooft, u iets zou kunnen doen wat Hem behaagt? U hele leven is boos in de ogen van God, alleen maar boos. En u die Zijn Naam vreest, of vertrouwt dat u dat doet, let alstublieft op uw daden, aangezien er maar twee soorten mensen zijn: degenen die het goede gedaan hebben en degenen die het kwade gedaan hebben. Maak dat duidelijk aan uw geweten, maak het duidelijk voor hen die u gadeslaan (hoewel dit van minder belang is). Maak het duidelijk voor God dat uw werken goed zijn en uw hart recht is, omdat uw uitwendig gedrag overeenkomt met de wet van God.
Ik zal u niet langer bezighouden met de uitleg; alleen nog opmerken dat de wijze waarop geoordeeld wordt uw aandacht waard is. Zij die de Schriften onderzoeken weten dat men op de jongste dag geheel naar zijn werken geoordeeld wordt. Zal men dan om zijn werken zalig worden? Beslist niet. Zij die geoordeeld worden zullen met dezelfde maatstaf geoordeeld worden. Nu is de enige gemeenschappelijke maatstaf die voor heiligen en zondaars aangelegd kan worden die van het zedelijke gedrag. Naar deze maatstaf zullen alle mensen geoordeeld worden. Mijn vriend, als God geen heiligheid des levens in u vindt, zal Hij u niet aannemen. “Wat” zegt iemand, “en de stervende moordenaar dan?” In hem was de gerechtigheid des geloofs en die heeft alle heilige daden voortgebracht die de omstandigheden toestonden. Op het ogenblik zelf dat hij in Christus geloofde, beleed hij Christus en verdedigde Hem, terwijl al zijn zonden afgewassen waren. Geve God u genade om uw zonden te belijden en in Jezus te geloven, opdat al uw overtredingen vergeven mogen worden.
Er moeten bewijzen zijn van uw geloof. Voor de vergaderde menigte zal er geen bewijs worden ontleend aan uw inwendige gevoelens, maar het bewijs zal te vinden zijn in uw uitwendige daden. Het zal nog steeds zijn: “Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd. Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen”. Bedenk dus dat het om praktische godzaligheid gaat en verafschuw alle prediking die heiligheid van het leven van secondair belang maakt. Wij worden gerechtvaardigd door het geloof, maar niet door een dood geloof. Het geloof dat rechtvaardigt is dat hetwelk heiligheid brengt. “Zonder heiligmaking zal niemand de Heere zien”. Ziet dan dat de mensen verdeeld worden in twee soorten en de strenge regel waarnaar God hen zal oordelen, en oordeelt uzelf, opdat u niet met de bozen verdoemd zult worden.
De verschillende oordelen over de beide soorten worden in de tekst genoemd. De een zal opstaan tot de opstanding des levens.Dit betekent niet enkel bestaan. Zij zullen beiden bestaan, beiden eeuwig bestaan, maar “leven” betekent, goed verstaan, zaligheid, macht, werkzaamheid, voorrecht, capaciteit. Het is inderdaad zo’n veelomvattende term, dat ik veel tijd nodig zal hebben om zijn volle betekenis uit te leggen. Er is dood in het leven dat de goddelozen zullen hebben, maar dat van ons zal leven in het leven zijn, een wezenlijk leven; niet slechts bestaan, maar bestaan in energie, bestaan in vrede, bestaan in zaligheid, bestaan in volkomenheid. Dit is de opstanding tot het leven.
Wat de goddelozen betreft is er een opstanding tot verdoemenis, waardoor hun lichaam en ziel duidelijk onder Gods oordeel zullen komen; zij zullen verdoemd worden volgens het woord van onze Heiland. O, welk een opstanding. Toch ontkomen we er niet aan als wij op de grote zaligheid geen acht geven. Als wij konden gaan liggen en slapen om nooit meer wakker te worden, wat zou dat een zegen zijn voor een goddeloze! Als het graf het laatste van hem zou zijn en hij als een hond nooit uit zijn sluimering zou wakker worden, wat een zegen zou dat zijn! Maar die zegen is niet voor u en zal het ook niet zijn! Uw ziel moet leven en uw lichaam moet leven. “O vrees Hem toch, Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. Ja, ik zeg u, vrees Hem”.
Onze tijd is bijna voorbij, maar ik moet mij de minuten die mij nog resten besteden met HET TREKKEN VAN LESSEN UIT DE TEKST.
De eerste les is aanbiddende eerbied. Als het zo is dat alle doden op de stem van Christus zullen opstaan, laten we Hem dan aanbidden. Welk een Heiland was Hij toch, Die aan het kruis bloedde. Hoe heerlijk is Hij verhoogd, Die eens veracht en verworpen was! O broeders, konden we maar komen bij de zoom van de waarheid, dat Hij alle doden uit hun graven zal opwekken; konden we maar beginnen de verhevenheid van de betekenis op te merken. Ik denk dat wij de Heiland te voet zouden vallen zoals Johannes, die zei: “Toen viel ik als dood aan Zijn voeten”. O welk een verbazende macht hebt U, mijn Heere en Meester! Welk een hulde komt U toe! Wees gegroet, Immanuël! Gij hebt de sleutels der hel en des doods. Mijn ziel heeft U lief en aanbidt U, o Vorst, Die eeuwig op de troon zit, Wiens Naam is Wonderlijk, Raad, Koning der koningen en Heere der heren.
De volgende les is troostvoor onze gewonde geesten om onze afgereisde vrienden.
Wij rouwen nooit om de zielen van de rechtvaardigen; zij zijn eeuwig bij de Heere. De enige rouw die wij christenen toestaan is om het lichaam, dat vergaat als een verdorde bloem. Als wij op begrafenissen dat beroemde hoofdstuk uit de brief aan de Corinthiërs lezen, vinden we er geen troost in met betrekking tot de onsterflijke geest, want die is niet nodig, maar wij vinden veel troost met betrekking tot datgene wat “in oneer gezaaid”wordt, maar wat zal “opgewekt worden in heerlijkheid”. De doden zullen leven; het stof dat vergaat zal weer leven. Weent niet alsof u de schat in de zee geworpen hebt, waar u hem nooit zult terugvinden. U hebt hem slechts in een kist weggelegd, waaruit u hem weer zult ontvangen, stralender dan tevoren. U zult weer oog in oog staan met hen die zo vaak liefdevolle woorden tot u gesproken hebben, maar wier ogen nu gesloten zijn in de duisternis van het graf. Uw kind zal u weer zien. U zult uw kind kennen. Het zal opstaan in dezelfde vorm. Uw afgereisde vriend zal weer terugkomen, en daar hij zijn Heere liefgehad heeft, zoals u, zult u zich met hem verblijden in het land waar men niet meer sterft. Het is maar een korte scheiding; het zal een eeuwig samenzijn zijn. Eeuwig bij de Heere, zullen we ook eeuwig bij elkaar zijn. Laten we elkaar dan met deze woorden vertroosten.
De laatste les is die van zelfonderzoek. Als wij zullen opstaan, sommigen om hun loon te ontvangen en sommigen hun straf, hoe sta ik er dan zelf voor? Laat ieder geweten vragen: “Hoe sta ik ervoor?” Hoe voelt u zich, toehoorders, bij het vooruitzicht van weer op te staan? Geeft deze gedachte u een straaltje vreugd? Geeft zij geen bepaalde schrik? Als uw hart beeft bij dit bericht, hoe zult u het verdragen, als u geconfronteerd wordt met het werkelijke feit, en niet slechts met de gedachte? Hoe is uw leven geweest? Als u naar dat leven zult geoordeeld worden, wat is het geweest? Wat is tot nu toe het overheersende beginsel? Hebt u in God geloofd? Leeft u door het geloof in de Zoon van God? Ik weet dat u onvolmaakt bent, maar worstelt u om heiligheid? Wenst u God te eren? Dit zal het oordeel over uw leven bepalen. Waar hebt u voor geleefd? Er is wel onvolkomenheid geweest, maar was er ook oprechtheid? Is genade, genade van God, die zondaars wast in het bloed van Christus, in u gebleken, door afstand te nemen van de zonden die u liefhad en te leiden naar de eens verzuimde plichten?
Ik wil u nog een vraag stellen: Als u zich niet gelukkig voelt als u aan uzelf denkt, bent u dan wel gerust over de opwekking van alle anderen? Bent u bereid om voor Gods aangezicht hen te ontmoeten met wie u onder de mensen gezondigd hebt? Het is een vraag die de moeite waarde is om de gedachten van de zondaar bezig te houden. Wat moet het wel een schrik zijn voor mensen om hun metgezellen in de zonde te ontmoeten! Was dat niet de achtergrond van de wens van de rijke man, die wenste dat Lazarus naar de wereld zou worden teruggestuurd om zijn vijf broers te waarschuwen, opdat zij niet in de plaats der pijniging zouden komen? Was hij niet bang om hen daar te zien, omdat hun verwijten zijn ellende zouden verzwaren? Het zal afschuwelijk zijn voor een losbandige schurk om op te staan en geconfronteerd te worden met zijn slachtoffers die zijn lusten meegesleept hebben naar de hel! Wat zal hij beven als hij hen hem hoort verdoemen en vervloeken om zijn wellust! O mens, uw zonde ligt niet dood en begraven en de zondaar met wie u de ongerechtigheid bedreven hebt, zal opstaan om tegen u te getuigen. De misdaad, de schuld, de straf en de schuldige zullen alle weer leven en u zult eeuwig in wroeging leven en de dag betreuren dat u zo overtreden hebt.
Nog een vraag: Als het verschrikkelijk zal zijn om de doden te zien opstaan, hoe zult u het verdragen Hem te zien, de Rechter Zelf, de Heiland te zien? Van alle mannen die ooit geleefd hebben, is Hij Degene voor Wie u het meest bang dient te zijn, omdat u Hem het meest behoort lief te hebben, maar Die vergeet. Hoe vaak heb ik er van deze kansel sterk bij u op aangedrongen om Jezus Christus de hand te geven en hoe vaak hebt u Hem bot afgewezen! Misschien hebben sommigen van u dat niet helemaal gedaan, maar u hebt uw beslissing uitgesteld en gezegd: “Als ik gelegener tijd zal hebben bekomen, zo zal ik u tot mij roepen”. Hoe wilt u zich voor Hem verantwoorden als Hij komt? Mens, hoe wilt u zich verantwoorden? Hoe wilt u zich verontschuldigen? U wilde Hem niet als Zaligmaker, maar u zult Hem als Rechter moeten aannemen om uw vonnis uit te spreken. U hebt Zijn genade veracht, maar u kunt aan Zijn toorn niet ontkomen. Als u nu maar op Jezus ziet, zult u in die blik zaligheid ontvangen, maar als u weigert, vergadert u zich toorn, als Hij u onomkoombaar met zulk een verschrikkelijke blik zal aanzien, waarvan de profeet zegt: “Al de geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven”. O, veracht Hem dan niet! Veracht de Gekruisigde niet! Vertreed Zijn bloed alstublieft niet, maar kom tot Hem, zodat u niet bang hoeft te zijn als u Hem op Zijn troon ziet.
Geliefden, ik had kunnen blijven vragen, maar met deze twee vragen wil ik besluiten. Een van de beste manieren om te weten wat ons deel in de toekomst zal zijn, is te onderzoeken wat ons deel nu is. Hebt u nu leven, ik bedoel geestelijk leven – het leven dat treurt om de zonde, het leven dat op een Zaligmaker vertrouwt? Zo ja, dan zult u zeker deel hebben aan de opstanding ten leven. Aan de andere kant, bent u nu veroordeeld? Want hij die niet gelooft is alrede veroordeeld. Bent u een ongelovige? Dan bent u nu veroordeeld; u zult de opstanding tot verdoemenis ondergaan. Hoe kan het ook anders? Zoek dan door het geloof het leven van God te bezitten. Dan zult u er eeuwig de vruchten van genieten. Ontga nu de veroordeling en u zult eeuwig hierna de verdoemenis ontgaan.
God zegene u allen metde overvloed van Zijn zaligheid, om Christus’ wil.
Amen.