Want ik zal dezelve, en de plaatsen rondom Mijn heuvel, stellen tot een zegen; en Ik zal den plasregen doen nederdalen op zijn tijd, plasregens van zegen zullen er zijn. Ezechiël 34:26
Het hoofdstuk dat ik las aan het begin van deze dienst is een profetisch hoofdstuk. Ik neem aan dat het geen betrekking heeft op de toestand van de Joden tijdens hun gevangenschap en hun verdere situatie toen zij naar hun land terugkeerden. Maar het slaat op de toestand waarin zij verkeerden nadat zij waren teruggebracht naar hun land onder Nehemia en Ezra en op de staat waarin zij tot op heden nog steeds verkeren.
De profeten vertellen ons dat de herders, in plaats van de kudde te voeren, zichzelf te eten gaven. Zij liepen op het gras in plaats van dat zij het de schapen te eten gaven en zij vervuilden de wateren met hun voeten. Dit is een nauwkeurige beschrijving van de staat van Judea na de ballingschap; toen kwamen de schriftgeleerden en de farizeeërs die de sleutel der kennis wegnamen. Zij gingen zelf niet in en zij lieten anderen niet toe in te gaan. Zij legden een zware last op de schouders van het volk, en zij raakten ze zelf met geen vinger aan. Zij zorgden ervoor dat de godsdienst alleen uit offeranden en ceremonies bestond. Zij legden zo’n druk op de mensen, dat die uitriepen: ‘Wat een last is dit!’
Datzelfde kwaad is bij de Joden gebleven tot vandaag de dag toe. Als u de onzin van de Talmud en de Gemara leest, en de lasten ziet die hun opgelegd zijn, zult u zeggen: ‘Voorwaar, zij hebben nutteloze herders.’ Zij geven de schapen geen eten. Ze maken hen bang met wonderlijk bijgeloof en dwaze meningen in plaats van hun te vertellen dat de Messias al gekomen is. Zij misleiden hen met het idee dat de Messias nog moet komen om Judea te verlossen en het tot zijn glorie te verheffen. De Heere vervloekt zulke farizeeërs en rabbijnen, die met ‘zijde en schouder’ verdringen. (Ez. 34:21) Het zijn kwade herders, die de schapen niet laten liggen en ze ook geen goed weiland geven om te grazen.
Maar na deze toestand beschreven te hebben, voorziet hij betere tijden voor de arme Jood. De dag is nabij dat deze onverschillige herders niets meer zullen betekenen, als de macht van de rabbijnen zal verminderen en als de tradities van de Mishna en de Talmud verworpen zullen worden. Het uur nadert dat de stammen naar hun eigen land zullen gaan. Dat Judea, dat lang een huilende wildernis was, weer als een roos zal bloeien. Als de tempel zelf al niet wordt gerestaureerd, dan zal toch op Sions heuvel een christelijk gebouw worden gebouwd. Daar zullen lofgezangen gehoord worden zoals vroeger de psalmen van David gezongen werden in de tabernakel.
Het zal niet lang duren voordat ze uit verre landen komen, waar ze zich ook maar gevestigd hebben of rondzwerven, en zij die het uitschot is geweest, wier naam een gezegde en een spotnaam is geweest, zal de glorie van alle landen worden. Het verslagen Sion zal haar hoofd opheffen en het stof, de duisternis en de dood van zich afschudden. Dan zal God Zijn volk voeden, en hen en de plaatsen rondom Zijn heuvel tot een zegen stellen.
Ik denk dat we niet voldoende belang stellen in het herstel van de Joden. We zijn er niet voldoende mee bezig. Maar als er één belofte in de Bijbel staat, is het deze wel. Ik kan me niet voorstellen dat u de Bijbel kunt lezen zonder duidelijk te zien dat er een bevrijding van de kinderen van Israël komt.
Daarheen zullen zij uitgaan, zij zullen wenend naar Sion gaan en met smekingen naar Jeruzalem gaan. Dat die goede dag maar snel mag komen. Als de Joden bevrijd zijn, zullen alle niet-Joden verzameld worden. En zodra zij terugkeren, zal Jezus op de berg Sion komen om te regeren met ere, en de vredige dagen van het duizendjarig rijk zullen aanbreken. Elk mens zal als een broer of vriend zijn; Christus zal de hele wereld regeren. Dit is de betekenis van de tekst. God zal Jeruzalem en de plaatsen rondom Zijn heuvel tot een zegen stellen.
Maar zo zal ik het vanmorgen niet uitleggen. Ik zal het meer in een beperkte zin toepassen of misschien in een uitgebreide zin, namelijk door de tekst toe te passen op de kerk van Jezus Christus en op deze specifieke kerk waaraan u en ik verbonden zijn. Ik zal dezelve en de plaatsen rondom Mijn heuvel stellen tot een zegen; en ik zal den plasregen doen nederdalen op zijn tijd; plasregens van zegen zullen er zijn.’
Er wordt hier over twee dingen gesproken. Ten eerste: De kerk van Christus zal tot een zegen zijn. Ten tweede: De kerk van Christus zal gezegend worden.
Deze twee dingen kunt u in verschillende zinnen in de tekst vinden.
I. De kerk van Christus zal tot een zegen zijn. Tk zal dezelve en de plaatsen rondom Mijn heuvel stellen tot een zegen; en ik zal den plasregen doen nederdalen op zijn tijd; plasregens van zegen zullen er zijn.’ Het doel van God was om een volk te kiezen uit de wereld, niet alleen om dat volk te redden, maar om via hen het hele menselijke ras te zegenen.
Toen Hij Abraham uitkoos, koos Hij hem niet alleen om Gods vriend te zijn of om hem bepaalde voorrechten te geven. Maar Hij koos hem om hem, als het ware, als bewaarder van de waarheid te stellen. Hij zou de ark moeten zijn waarin de waarheid verborgen zou moeten worden. Hij zou namens de hele wereld de houder van het verbond moeten zijn.
Als God in Zijn soevereine genade iemand kiest en hem tot Christus brengt, doet Hij dat niet alleen voor iemands eigen belang, zodat die persoon gered wordt, maar voor het belang van de wereld. ‘Weet gij niet dat gij het licht der aarde zijt. Een stad die op een heuvel staat, kan niet verborgen worden. Gij zijt het zout der aarde.’ En als God u tot zout maakt, is dat zout niet alleen voor uzelf, maar opdat u net zoals zout de hele massa mag behouden. Als Hij u tot zuurdesem maakt, is het net zoals een beetje zuurdesem dat het hele deeg doortrekt.
Verlossing is geen egoïstisch iets. God geeft het ons niet om het voor ons zelf te houden, maar opdat we tot een zegen voor anderen zullen zijn. Op de grote dag zal blijken dat er geen mens op de hele aarde is die nooit op de een of andere manier een zegen heeft ontvangen door het evangelie dat God ons geschonken heeft.
De dood van Jezus bewerkstelligde dat de goddelozen in leven worden gehouden en dat genade wordt aangeboden. Door Zijn lijden en dood zijn de tijdelijke zegeningen waarvan wij en zij genieten, ons geschonken. Het evangelie was eerst tot een zegen gegeven aan degenen die het aannamen, en daarna werd het uitgebreid, om die eersten tot een zegen te stellen voor het hele menselijke ras.
Als we spreken over de kerk die tot een zegen wordt gesteld, vallen drie dingen op. Ten eerste vinden we hier iets goddelijks: ‘Ik zal hen tot een zegen stellen.’ Ten tweede vinden we hier het persoonlijke karakter van de godsdienst: ‘Ik zal hen tot een zegen stellen.’ En in de derde plaats is er de ontwikkeling van de godsdienst: ‘de plaatsen rondom Mijn heuvel.’
Allereerst, met betrekking tot de zegen die God zijn kerk wil laten zijn is er iets goddelijks. Het is God, de eeuwige God, Die spreekt: ‘Ik zal hen tot een zegen stellen.’ Niemand kan anderen zegenen, tenzij God ons eerst gezegend heeft. We hebben goddelijke leiding nodig. Ik zal hen tot een zegen stellen door hen te helpen en door hen aan te sporen.
God stelt Zijn mensen tot een zegen door hen te helpen. Wat kunnen we doen zonder Gods hulp? Ik werk op de zondagsschool; wat kan ik doen, zonder dat de Meester er is, om de kinderen te onderwijzen? Wij hebben Gods hulp nodig bij elke activiteit. Als ons die hulp verleend wordt, zult u zien dat wij met een klein beetje werk tot een grote zegen gesteld worden. Een paar woorden kunnen soms meer tot zegen zijn dan een hele preek. Je neemt zo’n kleine babbelaar op je knie en de paar woorden die je tegen hem zegt, herinnert hij zich nog. Jaren later kan hij daar nog gebruik van maken.
Ik ken een oude, grijze man die dit deed. Op een keer nam hij een jongen mee naar een boom. Hij zei: ‘Jan, kniel neer bij die boom en ik zal ook knielen.’ Ze knielden neer en de man bad tot God en vroeg of Hij de jongen wilde bekeren en zijn ziel wilde redden. Toen zei de oude man: ‘Misschien kom je nog eens een keer bij deze boom en als je dan niet bekeerd bent, dan zul je je herinneren dat ik onder deze boom tot God gebeden heb, of Hij je ziel wilde redden.’ De jongeman ging verder en vergat het gebed van de oude man.
Maar dat veranderde toen hij weer in dat weiland liep en de boom zag. Het was net alsof de naam van de oude man in de bast van de boom gegraveerd stond. Hij herinnerde zich waarvoor de man gebeden had en ook dat zijn gebed niet verhoord was, maar hij durfde de boom niet voorbij te gaan zonder te knielen en te bidden. Die plaats werd zijn geestelijke geboorteplaats. De eenvoudigste opmerking van een christen zal tot een zegen worden als God hem helpt. ‘Zijn blad zal ook niet vergaan.’ Het eenvoudigste woord dat hij spreekt, zal bewaard worden. “Wat hij ook doet, het zal gelukken.’
God helpt niet alleen, er is hier ook sprake van een aansporing. ‘Ik zal hen tot een zegen stellen.’ Ik zal hun geven een zegen te zijn. Ik zal hen ertoe aansporen een zegen te zijn.
Ik kan van mezelf zeggen dat ik nooit iets gedaan heb om tot een zegen te zijn voor mijn medemens, zonder dat ik me daartoe gedrongen voelde. Ik dacht er niet over om op een zondagsschool les te gaan geven. Maar op een dag vroeg, nee smeekte iemand me om zijn les over te nemen. Ik kon niet weigeren en moest van de eindverantwoordelijke gaan.
Er werd gevraagd of ik de kinderen wilde toespreken. Ik dacht niet dat ik dat kon, maar er was niemand anders om het te doen. Toen stond ik op en stamelde een paar woorden. Ik herinner me de eerste keer dat ik een poging deed om te preken. Ik weet zeker dat ik er niet naar verlangde om het te doen. Maar er was niemand aanwezig en ik kon de gemeente niet laten gaan zonder een waarschuwing of zonder toegesproken te worden. Hoe kon ik dat toelaten? Ik voelde me aangespoord om iets tegen hen te zeggen.
En zo ging het met alles wat ik heb gedaan. Ik heb altijd een aandrang gevoeld waartegen ik me niet kon verzetten. Bovendien voelde ik dat de Voorzienigheid mij in deze positie geplaatst had. Ik wilde deze plicht niet weigeren. En ook als ik had willen weigeren, ik had het niet kunnen weigeren.
Zo gaat het met ieder van Gods volk. Als ze hun leven bezien -waar ze ook tot een zegen zijn gesteld- dan zullen ze ontdekken dat God hen heeft gedwongen om de wijngaard in te gaan.
Er was eens een rijke man. Hij was lui en deed weinig. Hij was van geen enkele betekenis voor zijn medemens. Toen zei God: ‘Ik zal hem tot een zegen stellen.’ God nam al zijn rijkdommen af en hij moest onder moeilijke omstandigheden leven. Toen kwam hij in contact met de armen. Zijn goede opleiding en zijn intelligentie stelden hem tot een zegen voor andere mensen. God stelde hem tot een zegen.
Een andere man was van nature erg verlegen. Hij bad niet tijdens de kerkdienst. Hij wilde liever geen lid van de kerk worden. Al snel belandde hij in een positie waar hij niet gemakkelijk uit kon komen. ‘Ik zal hem tot een zegen stellen.’ Zeker weten dat als u een dienaar van God bent, Hij u tot een zegen zal stellen.
Ik geloof zeker dat er mensen in mijn gemeente zijn aan wie God het vermogen heeft gegeven om Zijn Woord te verkondigen. Zij weten het niet, misschien, maar God zal het geleidelijk duidelijk maken. Ik zou graag willen dat iedereen goed zou opletten om te zien of God hem iets wil laten doen. Als iemand een impuls voelt, laat hem daar dan volstrekt geen vragen bij stellen. Ik geloof in zekere mate in de leer van de quakers met betrekking tot de impulsen van de Heilige Geest, en ik ben bang om bij een ervan vragen te stellen. Als de gedachte in me opkomt: ‘Ga naar het huis van die en die’, dan doe ik dat altijd graag, omdat het van de Geest zou kunnen zijn. Volgens mij betekent is dat het ongeveer wat dit vers betekent.
‘Ik zal hen tot een zegen stellen.’ Ik zal hen dwingen om het goede te doen. Als ik er niet op een andere manier voor kan zorgen dat ze een zoete geur verspreiden, dan zal ik hen verbreken door beproevingen. Als ze zaad hebben en het zaad kan niet op een andere manier worden verspreid, dan zal ik een ruw wind sturen die het donzige zaad overal heen blaast. ‘Ik zal hen tot een zegen stellen.’ Als u nog nooit tot een zegen bent gesteld, dan kunt u ervan op aan dat u geen kind van God bent. God zegt immers: ‘Ik zal hen tot een zegen stellen.’
Let in de tweede plaats op het persoonlijke van de zegen. ‘Ik zal hen tot een zegen stellen.’ Ik zal elk lid van de kerk tot een zegen stellen. Veel mensen gaan naar het gebouw waar de gemeente bijeenkomt en u vraagt: ‘Wat doe je daar op die plek van samenkomst?’ Nu, wij doen dit en dat. Maar als ze wij zeggen, dan bedoelen ze daar niet zichzelf mee, want ook al zeggen ze: ‘Wij hebben dit en dat gedaan’, dan zeggen ze niet: ‘Hoeveel heb ik gedaan? Heb ik er een aandeel in gehad? Ja, dit kerkgebouw is vergroot, hoeveel heb ik gegeven? Twee penny’s!’ Natuurlijk hebt u er dan geen aandeel in gehad, dat hadden degenen die het geld betaalden. ‘Wij prediken het evangelie.’ Is dat echt zo? ‘Ja, we zitten in onze bank en luisteren een beetje en bidden niet om een zegen.’ ‘Wij hebben een grote zondagsschool.’ Heeft u er ooit les gegeven? ‘We hebben een heel goede werkgroep.’ Heeft u er ooit iets voor gedaan? Dat is niet de goede manier om het woord ‘wij’ te gebruiken.
Er staat: ‘Ik zal hen tot een zegen stellen.’ Toen Jeruzalem werd gebouwd, begon elke man vlak bij zijn eigen huis. Daar moet u ook beginnen met bouwen of met iets te doen. Laten we er niet over liegen. Als we geen aandeel in de bouw hebben gehad, als we noch de troffel noch de speer hebben gebruikt, laten we dan niet over onze kerk spreken. Want in de tekst staat: ‘Ik zal hen tot een zegen stellen’, ieder van hen.
‘Maar meneer, wat kan ik doen? Ik ben maar een huisvader. Ik ben zo druk met mijn werk, Ik zie mijn kinderen weinig.’ Maar wat betreft uw werk, heeft u ook ondergeschikten? ‘Nee, ik ben zelf een ondergeschikte.’ Heeft u ook collega’s? ‘Nee, ik werk alleen.’ Werkt u en woont u alleen, net als een monnik in een cel? Dat geloof ik niet. Maar u hebt collega’s, kunt u niet tot hun geweten spreken? ‘Ik wil godsdienst en werk niet met elkaar vermengen.’ Heel goed om dat te zeggen. Als ik aan het werk ben, dan denk ik aan het werk. Als ik met religie bezig ben, denk ik aan religie. Maar heeft u nooit een gelegenheid? Waarom kunt u niet in een boemeltrein of treinwagon iets over Jezus Christus vertellen? Zo heb ik het ondervonden en ik denk niet dat ik anders ben dan andere mensen. Kunt u niets doen? Kunt u geen brochure in uw hoed doen en die ergens achterlaten? Kunt u niet met een kind praten? Waar komt die man vandaan, die niets kan doen?
Er zit een spin op de muur; maar hij zit in het paleis van de koning en maakt zijn web om de wereld van schadelijke spinnen af te helpen. Er is een netel in de hoek van kerktuin, maar de dokter vertelt me dat hij nuttig eigenschappen heeft. Er staat een kleine ster aan de hemel, maar hij is genoteerd op de kaart en de zeeman kijkt ernaar. Er bevindt zich een insect onder water, maar het bouwt aan een rots. God heeft alles met een doel gemaakt – maar hier is iemand die God heeft gemaakt en die Hij helemaal niets te doen heeft gegeven! Daar geloof ik niet in. God maakt nooit nutteloze dingen. Hij maakt geen overbodige dingen. Het maakt niet uit wat u bent, maar u hebt iets te doen. Dat God u mag laten zien wat dat is en dat Hij er ook voor mag zorgen dat u dat doet, door de wonderlijke aandrang van Zijn voorzienigheid en Zijn genade.
In de derde plaats moeten we de ontwikkeling van de zegen van het evangelie opmerken. ‘Ik zal hen tot een zegen stellen’, maar hier stopt het niet. ‘En de plaatsen rondom Mijn heuvel.’ Godsdienst heeft de neiging zich uit te breiden. Wanneer ze in het hart begint, is ze eerst net een klein mosterdzaadje, maar geleidelijk aan groeit het zaadje en wordt het een grote boom, zodat de vogels in de lucht een nestje in de takken kunnen bouwen. Geen mens kan van zichzelf godsdienstig zijn. ‘Niemand leeft voor zichzelf, en niemand sterft voor zichzelf.’ U heeft het al eens gehoord dat als u een kiezelsteen in het water gooit, er eerst een kleine kring komt, en dan nog een en nog een.
Totdat de invloed over het wateroppervlak te zien is. Zo gaat het ook als God Zijn volk tot een zegen stelt. ‘Ik zal een dominee tot zegen stellen voor een of twee mensen. Dan zal Ik hem tot een zegen stellen voor honderd mensen. Dan zal Ik hem tot een zegen stellen voor duizenden mensen. Dan zal Ik die duizenden tot een zegen stellen. Ik zal elk persoon individueel tot een zegen stellen; en als Ik dat gedaan heb, zal Ik alle plaatsen rondom Mijn heuvel tot een zegen stellen. Ik zal hen tot een zegen stellen.’
Ik hoop dat we als leden van de Park Street gemeente nooit tevreden zullen zijn totdat we een zegen zijn, niet alleen voor ons zelf, maar voor alle plaatsen rondom onze heuvel.
Wat zijn de plaatsen rondom onze heuvel? Ten eerste denk ik dat dat onze werkgroepen zijn, ten tweede onze buurt en ten derde de aangrenzende kerken.
Ten eerste onze werkgroepen. Onze zondagsschool, hoe dicht ligt die bij onze heuvel? Ik praat veel over de zondagsschool, omdat ik hem onder de aandacht wil brengen. Vanochtend probeer ik een praktische preek te houden, om sommigen ertoe te bewegen les te gaan geven op de zondagsschool. We hebben geschikte mannen nodig om de geestelijke tegenstanders te bestrijden. Daarom noem ik de zondagsschool een plaats die heel dicht bij de heuvel ligt. Hij moet eigenlijk aan de voet van de heuvel liggen. Ja, hij moet eigenlijk zo dicht bij de heuvel liggen dat velen als ze de zondagsschool verlaten overgaan naar de kerk.
Ook hebben we de werkgroep voor bezoek en christelijk onderwijs, waarvan de leden de mensen in de buurt opzoeken. Ik vertrouw erop dat die tot een zegen is gesteld. God heeft een man naar ons toe gestuurd die ernstig en ijverig de zieken bezoekt. Ik krijg, als opzichter van mijn geliefde broeder de zendeling, regelmatig een verslag van zijn inspanningen. En dat verheugt me zeer. Ik kan u verzekeren dat hij heel doeltreffend bezig is. Ik wil dat die werkgroep al onze steun en sympathie krijgt. Ik beschouw hem als een Jozua, met wie u bij honderdtallen op de mensen in onze buurt moet afgaan.
Weet u niet wat voor donkere plaatsen er zijn? Loop eens het straatje af dat vanaf dit kerkgebouw bezien even naar rechts ligt. Kijk eens naar de winkels die op zondag open zijn. Sommige winkeliers die hun winkel eerst open hadden op zondag zijn, God zij dank, nu hier aanwezig. Er zullen er nog meer bij komen, ‘want de aarde is des Heeren en de volheid derzelve’, en waarom zouden wij die volheid niet in bezit krijgen?
Broeders, als u de zieken bezoekt of traktaten verspreidt, laat het dan uw gebed zijn dat deze werkgroep tot een zegen wordt gesteld, omdat het een van de plaatsen rondom de heuvel is.
Laat mij ook de andere werkgroepen niet vergeten die met deze kerk verbonden zijn. Er zijn nog veel meer plaatsen rondom de heuvel. God heeft het in mijn hart gegeven om nog weer andere werkgroepen op te richten die tot een zegen zullen worden voor deze heuvel. Over een poosje zult u daar meer van horen. We hebben in deze gemeente verschillende broeders die God spreekvaardigheid heeft gegeven. Zij willen samen een werkgroep oprichten om het Woord van God te verkondigen.
God heeft Zijn kerk zo gezegend en heeft ons bekend gemaakt bij de mensen, zouden we dan niet voortgaan? God heeft een grote mate van vurigheid en liefde doen ontstaan, nu is het tijd om iets te doen. We moeten het ijzer smeden als het heet is. Ik geloof dat we niet alleen de bouwstenen hebben om hier een kerk te bouwen die de heerlijkste van alle baptistenkerken in Londen zal zijn, maar ook om overal in deze wereldstad andere kerken te bouwen. We hebben nog meer plannen die, als ze verstandig vorm worden gegeven, deze wereldstad nog meer geëerd zullen maken dan zij reeds is door de klank van het zuivere evangelie en de verkondiging van het zuivere Woord van God. O, dat God alle verenigingen – de plaatsen rondom onze heuvel – tot een zegen stellen zal.
Dan is er verder nog de buurt. Soms ben ik als verlamd wanneer ik bedenk dat we zo weinig betekenen voor de buurt, ook al is dit een groene oase in een grote geestelijke woestenij. Hier net achter ons kunt u honderden rooms-katholieken vinden en mensen met het slechtst mogelijke karakter, en het stemt treurig om eraan te denken dat we deze plaats niet tot een zegen kunnen stellen voor hen. Voor u mijn toehoorders, is deze plaats tot een grote zegen gesteld. Maar u komt niet uit dit stadsdeel. U komt volgens mij overal en nergens vandaan.
Er zijn mensen die zeggen: ‘In dat kerkgebouw is iets te doen, kijk naar die hoeveelheid mensen. Maar we kunnen er niet in!’ Ik vraag u één ding, kom hier alstublieft niet om uw nieuwsgierigheid te bevredigen. Als u lid bent van een andere gemeente beschouw het dan als uw plicht om daar te blijven. Er zijn veel dwalende schapen die ik hier liever zie dan u. Blijf op uw eigen plaats. Ik wil andere predikanten niet beroven. Kom hier niet uit liefdadigheidsoverwegingen. Wij zijn u erg dankbaar voor uw goede bedoelingen, maar we hebben liever uw plek dan uw gezelschap, als u al lid bent van een andere kerk. Wij willen graag dat zondaren, allerlei soorten zondaren, komen.
Maar mensen die altijd naar een nieuwe dominee willen luisteren en die zeggen: ‘Ik wil iets anders, ik wil iets anders’, die smeek ik om iets goeds te doen. Als u van de ene naar de andere plek gaat, kunt u niet verwachten iets goeds te doen. Weet u wat er over de rollende stenen wordt gezegd? Zij verzamelen geen mos. Nu dan, wees geen rollende steen, maar blijf thuis. God helpe ons om tot een zegen te zijn voor de buurt. Ik zie graag dat er iets voor de mensen in de buurt gedaan wordt. We moeten onze armen voor hen openen. We moeten naar hen toe gaan. We moeten en zullen hun Gods evangelie verkondigen. Laat dan de mensen uit de buurt naar het evangelie luisteren. Zo is het nu. Er gaat een zegen van uit; God stort er een zegen over uit.
Wat bedoelen we verder met de plaatsen rondom onze heuvel? We bedoelen de aangrenzende kerken. Ik kan alleen maar blij zijn als kerken in de buurt bloeien. Maar onze geliefde broeder Sherman zei donderdag: ‘Het is niet hatelijk om te zeggen dat er maar weinig kerken zijn die in een bloeiende toestand verkeren. Als we kijken naar de kerken in het algemeen, verkeren ze in een erbarmelijke staat. God stort Zijn Geest alleen maar hier en daar uit’, zei hij. De meeste kerken liggen net als sloepen bij Blackfriars brug als het eb is in de modder.
Alle mannen en paarden van de koning kunnen de sloep er niet uithalen tot het vloed wordt en de sloep gaat drijven. Wie weet dan te zeggen hoeveel goeds deze kerk zou kunnen doen? Als deze kaars brandt, laat anderen dan komen en er hun kaars ook mee aansteken. Als er hier een vlam is, laat die zich dan verspreiden totdat alle aangrenzende kerken verlicht zijn met glorie. Dan zullen we inderdaad tot de vreugde der aarde gemaakt worden, want er is geen opwekking waardoor anderen niet worden aangeraakt. Wie zal dan zeggen waar het zal eindigen? Verspreid u, machtig evangelie.
Win en verover, stop niet.
En dat zal nooit stoppen, als God de plaatsen rondom Zijn heuvel tot een zegen stelt.
II. Het tweede punt is dat Gods volk niet alleen tot zegen wordt gesteld, maar zij zullen ook gezegend worden. Lees het tweede gedeelte van het vers maar. ‘En Ik zal plasregens doen nederdalen op zijn tijd, plasregens van zegen zullen er zijn.’ Het is enigszins bijzonder, als een soort voorbode van de plasregens die we hier hopen te ontvangen, dat God ons plasregens gaf op deze dag dat de nieuwe kerk geopend werd. Als ik in voortekenen geloofde, zou ik bidden dat zoals het op de eerste dag regende het vanaf nu elke dag zou regenen. Als het stopt, kan dit kerkgebouw gesloten worden, want we willen dat hij alleen maar open blijft zolang er plasregens van genade blijven neerdalen.
Ten eerste vinden we hier soevereine genade. Luister naar deze woorden: ‘Ik geef hun plasregens op mijn tijd.’ Is dit geen soevereine, goddelijke genade? Wie kan immers zeggen: ‘Ik geef hun plasregens’, behalve God? Kan de valse profeet dat zeggen, de medicijnman van de blinde Hottentotten? Hij zegt dat hij een regenmaker is en dat hij plasregens kan doen nederdalen. Maar kan hij het ook echt? Is er een keizerlijker heerser of de geleerdste man van de wereld die kan zeggen: ‘Ik zal hun plasregens op hun tijd geven’? Nee, er is er maar Eén Die alle wolken bestuurt. Er is maar één hand waarin alle stromen van de machtige oceaan boven het uitspansel worden vastgehouden. Er is maar één stem die tegen de wolken kan spreken en hen kan gebieden om regen op te wekken. ‘Uit wiens schoot kwam het ijs, en de witte vorst van de hemel, wie heeft die gemaakt?’ ‘Wie heeft de regen op de aarde doen neervallen? Wie verspreidde de plasregens over de groene aarde? Ben ik het niet, de Heere?’ Wie zou het anders kunnen? Is de regen niet in Gods hand, en wie kan deze anders sturen dan Hij?
We weten dat de katholieken doen alsof ze genade kunnen ontvangen zonder deze rechtstreeks van God te krijgen, want ze geloven dat God al Zijn genade aan de paus geeft en dat die genade via hem doorsijpelt naar de kardinalen, bisschoppen en uiteindelijk ook naar de priesters. En als u iets betaalt, kunt u zoveel genade ontvangen als u wilt. Maar zo werkt het niet met Gods genade. Hij zegt: ‘Ik zal hun plasregens geven.’ Genade is een geschenk van God en kan niet door de mens worden gemaakt.
Merk ook op dat het noodzakelijke genade is. ‘Ik zal hun plasregens geven.’ Wat zou de grond doen zonder regen? U kunt de kluiten breken, u kunt het zaad zaaien, maar wat doet u zonder regen? Ach! U kunt uw schuur gereed maken, en uw sikkels slijpen; maar uw sikkels zullen roesten voordat u tarwe heeft, tenzij er plasregens zijn. Zij zijn nodig. Zo is ook de goddelijke zegen nodig.
Tevergeefs zaait Apollos het zaad, en Paulus zal tevergeefs planten…
(Tevergeefs komt u hier, tevergeefs werkt u, tevergeefs geeft u geld) totdat God overvloedige plasregens schenkt en verlossing geeft.
Verder is het overvloedige genade. ‘Ik zal hun plasregens geven.’ Er staat niet: ‘Ik zal hun druppels geven’, maar er staat: ‘Ik zal hun plasregens geven.’ Als het regent, regent het meestal hard. Zo is het ook met genade. Als God zegen geeft, geeft Hij die vaak in zulke mate dat er ruimte te weinig is om de zegen te ontvangen. Waar gaan we heen om de zegen van God vast te houden die we al gekregen hebben? Ik vertelde de mensen donderdag dat God ons beloofd had dat als we de tienden in het schathuis zouden brengen, Hij ons zo’n zegen zou sturen dat er geen ruimte genoeg zou zijn om die vast te houden. We hebben het geprobeerd en de belofte is vervuld, zoals dat altijd zal gebeuren zolang we erop vertrouwen. Overvloedige genade!
O, we hebben overvloedige genade nodig, vrienden; overvloedige genade om ons bescheiden te houden, overvloedige genade die ervoor zorgt dat we blijven bidden, overvloedige genade om ons heilig te maken, overvloedige genade om ons ijverig te maken, overvloedige genade om ons getrouw te maken, overvloedige genade om ons te bewaren en om ons uiteindelijk in de hemel te doen aankomen. We kunnen niet zonder de plasregens van genade.
Hoeveel mensen zijn er hier die droog staan terwijl de plasregens van genade vallen? Waarom? Er is een plasregen van genade, hoe komt het dat die op sommigen niet valt? Dat komt omdat zij een ‘paraplu’ van vooroordelen hebben? Ook al zitten ze hier net als Gods kinderen, ze zijn zelfs terwijl het regent zo bevooroordeeld ten opzichte van Gods Woord. Ze willen er niet naar luisteren, ze willen er niet van houden en de regen gaat weer voorbij. Desondanks zijn de plasregens er en we waar ze vallen danken we God ervoor.
Het is genade op de juiste tijd. ‘Ik zal een plasregen doen nederdalen op zijn tijd.’ Niets is te vergelijken met genade op Zijn tijd. Er is fruit dat goed smaakt als het het seizoen daarvoor is, maar buiten het seizoen is het niet goed. En zijn genadegaven die goed zijn op hun tijd, maar we hebben haar niet altijd nodig. Een persoon kwelt en irriteert me; ik wil direct genade om geduldig te zijn. Ik krijg die niet en ik word boos. Tien minuten later ben ik zo geduldig als het maar kan, maar ik heb geen genade ontvangen op zijn tijd. De belofte is: ‘Ik zal plasregens doen nederdalen op zijn tijd.’ Ah, arme wachtende ziel, welke tijd is het vanmorgen voor u? Is het een tijd van droogte?
Dan is dat de tijd voor de plasregens. Is het een tijd van zwaarmoedigheid en donkere wolken? Dan is dat de tijd voor de plasregens. Wat voor tijd is het voor u, zakenman? Heeft u de hele week geld verloren? Dan is het nu de tijd om plasregens te vragen. Het is nacht, de dauw komt. De dauw komt niet overdag, die komt ’s nachts: in de nacht van droefheid, beproeving en problemen. Daar is de belofte; ga dan en pleit erop. ‘Ik zal plasregens doen nederdalen op Zijn tijd.’
Nog een laatste gedachte, en dan ronden we af. Het is een gevarieerde zegen. ‘Ik zal u plasregens van zegen geven.’ Het woord staat in het meervoud. God wil verschillende soorten zegeningen geven. De regen is eenvormig als ze valt; maar genade is niet eenvormig. Anders gezegd: ze heeft niet altijd hetzelfde gevolg. Als God regen op de kerk doet vallen, geeft Hij plasregens van zegen. Sommige dominees denken dat als er regen op de kerk valt, God een plasregen van werk stuurt. Ja, maar als Hij dat doet, stuurt Hij ook plasregens van vertroosting.
Anderen denken dat God plasregens van evangel ie waarheid stuurt. Ja, maar als Hij dat doet, stuurt Hij ook plasregens van evangelieheiligheid. Want al Gods zegeningen horen bij elkaar. Ze zijn als de zuster- genadegaven die hand in hand dansten. God stuurt plasregens van zegeningen. Als hij vertroostende genade geeft, geeft Hij ook bekerende genade. Als Hij de trompet blaast voor een verloren zondaar, laat Hij ook blijde klanken horen voor de zondaar wiens zonden zijn vergeven. Hij zal plasregens van zegeningen geven.
Welnu, er is een belofte in de Bijbel. We hebben geprobeerd haar uit te leggen en erover uit te weiden. We hebben deze rijke belofte onderzocht. Wat zullen we ermee doen?
Wij, als kerk kijken ernaar en vragen: ‘Is dat van ons?’ Ik denk dat de meeste leden zullen zeggen: ‘Ja, want God heeft te zijner tijd plasregens van zegeningen over ons uitgestort.’ Welnu, als de belofte voor ons is, dan is het bevel dit evengoed. Behoren we niet aan God te vragen of Hij ons voortdurend tot een zegen wil stellen? Sommigen zeggen: ‘Ik heb dit en dat gedaan toen ik een jongeman was’, maar stel dat u vijftig bent, dan bent u nog geen oude man. Is er niet iets dat u kunt doen? Het is goed om te praten over wat u gedaan hebt; maar wat doet u nu? Ik weet wat er met sommigen van u aan de hand is. U heeft eens helder geschenen, maar het lont van uw kaars is al een poos niet ingekort en daarom schijnt hij niet zo goed. Ik hoop dat God een paar van uw wereldse zorgen mag wegnemen en het lont een beetje zal inkorten.
U weet dat er in de tempel snuiters en snuiterbakken voor de kaarsen waren, maar er waren geen kaarsendovers. Als er hier vanmorgen een arme kaars is, met een vreselijk lang lont, die al een lange tijd geen licht heeft verspreid, dan krijgt u geen kaarsendover van mij, maar ik hoop dat uw lont wordt ingekort. Dat was de bedoeling van mijn preek, om uw lont een beetje in te korten, om u aan het werk te zetten voor Jezus Christus. O Sion, schud het stof van u af. Christen, sta op uit uw sluimeringen. Krijger, doe uw wapens om. Soldaat, pak uw zwaard. De kapitein laat het alarm van de oorlog klinken. Luilak, waarom slaapt u? Erfgenaam van de hemel, heeft Jezus niet zoveel voor u gedaan, dat u voor Hem zou moeten leven? O, geliefde broeders, gekocht met verlossende genade, omgord uzelf met barmhartigheid en tederheid.
Slaak nu een heilige vreugdekreet, en daarna ten strijde! Het weinige zaad is uitgegroeid tot dit, wie weet wat er nog van worden zal. Laten we enkel samen strijden, gestadig. Laten we voor Jezus werken. Nooit in de laatste honderd jaar hebben mensen zo’n goede gelegenheid gehad. Het getij is gunstig, zult u er gebruik van maken? O, schip van de hemel, laat uw zeilen gehesen zijn, laat uw zeildoek niet opgevouwen zijn. Dan zal de wind ons voortblazen over de zee van moeilijkheden die voor ons ligt.
O, dat de laatste dagen zelfs in dit verachte leefgebied mag aanbreken! O mijn God, zorg ervoor dat van deze plaats de eerste golf komt, die weer een andere golf veroorzaakt en weer één, totdat de laatste grote golf over het zand des tijds rolt en tegen de stenen van de eeuwigheid spat. Terwijl als hij neervalt het weerklinkt:
‘Halleluja!
Halleluja!
Halleluja!
De Almachtige God regeert!’
Amen.