Zij zullen niet meer hongeren, en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte. Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. Openbaring 7:16 en 17
Laat ons nadenken over deze gelukzaligheid, opdat het vooruitzicht ons vreugde zou geven. Alles wat hier beschreven staat, wordt al genoten door de tienduizenden die reeds verlost zijn. Sommigen van hen, wiens geloof we proberen na te volgen, lagen ons zeer na aan het hart hier op aarde. Zij zijn nu voor eeuwig bij de Heere en dit is hun vreugdevolle deel: “Zij zullen geen honger meer hebben, noch dorst; noch zal de zon hen steken, noch de hitte.” Onze rust en vreugde liggen daarin dat we weten dat we op reis zijn naar dit goede land. Deze hemelse erfenis behoort ons; we hebben het zegel van de Heilige Geest op ons, we hebben Zijn vruchten gesmaakt; we ervaren al vreugde door het licht en de warmte van de eeuwige stad die we steeds meer naderen. Nog een korte tijd voordat we echt binnen de paarlen poorten zullen zijn en in één moment oneindig meer zullen weten dan welke apostel ook ons hier zou kunnen leren.
We zijn net als iemand die een reisgids op zak heeft van het land waar hij naartoe gaat. Hij ziet hierin mooie beelden van het landschap en de steden, en terwijl hij dit boek doorbladert, zegt hij tegen zichzelf: “Daar ga ik heen! Dit is wat ik straks zal zien!” Het zou toch iets vreselijks zijn als we zo’n boek in onze hand hadden en een levenslange verbanning van huis en thuisland tegemoetgingen. Dan moeten we zeggen: “Dit was eens mijn land, maar het is het niet meer. Strak zijn de luchten en glooiend de heuvels, maar mijn oog zal tevergeefs wensen dit nog eens te zien. Voor eeuwig ben ik verbannen uit mijn geliefde land.” Het is niet zo met de gelovigen in Christus: onze gezichten zijn gericht naar Immanuel’s land, het land dat vloeit van melk en honing, waar we ons deel zullen krijgen tussen de gezegenden; waar elk van ons een woning is toebereid en we de belofte krijgen: “Gaat gij uw weg, want u zult rusten en staan in uw deel tot het eind van de dagen.” Vreugde dan, geliefden, als uw deel op aarde mager is, als uw positie hier vol zorgen is, uw aanvechtingen vele, als uw kracht afneemt, want het is nog maar een korte tijd voor Hij zal komen.
We zullen de pijnen van een lang leven vergeten in een halfuur van kijken naar de Geliefde. Daarom, vertroost elkaar met deze woorden. Kijk voor u. Er is een zon achter de wolken hier. Kijk uit naar uw zeker gestelde beloning; zij komt met snelheid. Ik spreek de waarheid; het schijnt slechts een dagreis van hier naar de hemelse hooglanden. Het was maar zo kortgeleden dat ik nog een jongen was, en in nog minder tijd zal ik bij God zijn. Voor u, oudere, lijkt het slechts een paar dagen geleden dat u nog op uw moeders knie zat, en in een nog veel kortere tijd zult u het gezicht van uw hemelse Bruidegom zien. Dan zullen alle problemen voorbij zijn en eeuwige vreugde zal uw hoofd kronen.
Maar ik wil dat u vanmorgen iets meer dan alleen vreugde ontvangt, en door Gods genade denk ik dit te kunnen bewerkstelligen. Ik zal proberen te laten zien dat we hier en nu “zullen samenzitten in de hemelen.” Het schijnt me toe dat deze wereld er meer zoals de hemel uit zou zien als alle christenen zouden leven zoals het behoort. Het ware christelijke leven, als we dicht bij God leven, is een ruwe schets van de volledige gemeenschap boven.
We hebben de schilder met zijn penseel of wellicht met houtskool met streken het tafereel op het doek zien zetten. Het is niet veel, maar toch zou iemand al kunnen duiden hoe het latere schilderij eruitziet. Iemand die vertrouwd is met het werk en de stijl van de-schilder ziet als het ware het schilderij door de schets heen. Nu, ik wil dat u vandaag “het patroon van de dingen in de hemel” ziet. We hebben hier veel van de hemel; we hebben het Lam, Dat de glorie van de eeuwige stad is. We hebben de aanwezigheid van Hem Die op de troon zit. Ook al hebben we niet de volmaaktheid van de hemel, toch hebben we een rechtvaardiging die gelijkstaat aan die van de verheerlijkten. We hebben de witte klederen, want het bloed van het Lam heeft ze nu al gewassen. En ook al hebben we nu nog geen palmtakken voor de uiteindelijke overwinning, God zij dank worden we straks in triomf binnengehaald, en zelfs nu “is dit de overwinning die ons in de wereld óverkomt, door het geloof.”
Onze stemmen zijn nog niet zo helder nu, ze zijn nog halfverstikt vanwege de uitlaatgassen en het stof van de aarde. Zij zullen perfect en zuiver zijn; in elk geval, laten we onze stemmen uitproberen en als we de hemelse tonen niet kunnen bereiken, laat ons dan enige eenvoudige passages proberen. Kom, laat ons vieren en aanbidden en vreugde ervaren, zoals zij die van ons zijn heengegaan, en daardoor iets beleven van “de dagen van de hemel op aarde.” Dat is mijn doel deze morgen, als de Heilige Geest mij zal leiden.
Terug naar de tekst. Ik zal eerst spreken over de volmaaktheid van de voorzieningdie in de hemel wordt genoten – “Zij zullen niet meer hongeren, en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte.” Dit is de volmaaktheid van die voorziening. Ik moet, met uw welnemen, iets terug om een beschrijving van deze voorziening te geven. Let eens op de laatste zin in het vijftiende vers: “en Die op de troon zit, zal hen overschaduwen.” In de schriftlezing lazen we volgens de gereviseerde versie, die een correctere interpretatie geeft: “Hij Die zit op de troon zal Zijn tabernakel over hen spreiden.” De verheerlijkten zullen leven onder God. Het is hierom dat “de zon op hen niet zal vallen, noch enige hitte”: omdat zij in God leven. O, wat een heerlijke woonstede zal dat zijn! U en ik zijn vaak zoals Noachs duif, die uitgezonden werd om over de watervlakte te vliegen en geen rust vond onder de holte van haar voet, maar zij leven voor altijd in die ark. Wij vliegen nog in en uit om teerkost te vinden, maar hierbij zijn we bedroefd en weten niet waar we aan toe zijn. Daarboven gaat men nooit meer op zoek naar rust, maar ziet men voor eeuwig op het gezicht van de Koning en leeft men altijd aan Gods rechterhand, waar er voor altijd vreugde is. Wat een geluk moet dit toch zijn in de hemel, om altijd in de nabijheid van de eeuwige Aanwezigheid te zijn, Die altijd te zien is, nooit bedekt door wolken, altijd met vreugde! Zo’n woonplaats moet een transformatie betekenen, want niemand kan bij God wonen die niet op Hem lijkt, vrij van zonde en perfect in heiligheid. We kunnen niet voor eeuwig bij God verblijven als we niet op Hem lijken, en dat is niets anders dan louter heerlijkheid. Het verblijven in de uitgestrekte heerlijkheid van de Heere zal waarborg zijn voor een gelijkheid in heiligheid en reinheid tussen de opgewekten en de grote Vader, Die hun woonplaats wordt. De Heere zal een tabernakel zijn voor Zijn volk, Hij zal hun eeuwige woning zijn.
Het volgende dat wordt vermeld, is dat al hun behoeften vervuld zijn. “Zij zullen niet meer hongeren.” Het is genade van de aarde om te eten te krijgen als we honger hebben; nooit meer honger te hebben is de overvloed van de hemel. God zal de zielen van Zijn gekochten vervullen zodat zij geen behoeften meer zullen hebben. Hun behoeften zullen voorkomen worden door hun altijddurende tevredenheid. Dat wat zij zullen genieten, is meer dan wat zij ooit hadden verlangd om van te genieten en meer dan wat zij hadden kunnen denken te genieten. Zelfs ons voorstellingsvermogen kan nooit het genot en de glorie van de toekomende wereld bevatten. De heiligen getuigen in de heerlijkheid dat het nooit in hun harten is opgekomen wat God voor hen bereid heeft. De hemel zal in alle opzichten al hun wensen overtreffen; zij zullen dan niet meer hongeren, in die zin dat zij nooit meer zullen hijgen naar meer dan wat zij hebben.
Zij zullen ook geen verlangens meer hebben die zij hier terecht hadden – verlangens die hun huidige onvolmaaktheid tot uitdrukking brachten. Hier zijn de plicht en het gebod om naar volmaaktheid te streven, om zuchtend en huilend te proberen geheel vrij te komen van ook maar één schaduw van de zonde. Maar daarnaar wordt niet meer gezucht en niet over gehuild in Zijn heerlijkheid, want zij zullen zonder gebrek voor de troon van God staan. Niemand van hen zal schreeuwen; “Ik, ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” (Rom. 7:24). Op aarde is dit een van de geestelijkste uitroepen van mensen met een diep doorleefd geestelijk leven. Niemand zal ooit deze uitroep doen dan mensen zoals Paulus, voor wie ook maar één klein spatje zonde verschrikkelijk veel met de dood van doen had. Fanatici spreken alleen over het volmaakt zijn -het is de spraak van blinde mensenmaar zij die de Heere met afschuw naar zich hebben voelen kijken, zuchten en huilen over wat anderen mislukkingen, ongelukken en onvolkomenheden noemen. Voor hen zijn hun boezemzonden en ongeziene fouten reden tot tranen. Zij hebben een grote honger en dorst naar de gelijkenis met Jezus Christus. Deze gelijkenis hebben de heiligen voor de troon, en zij zullen niet meer dorsten, zelfs niet naar deze beste en begeerlijkste gebeurtenis want zij zullen ermee vervuld zijn. Geliefden, let erop dat aangezien zij geen honger hebben, zij ook geen enkele mate van dorst hebben. In welke vorm een verzoeking hen ook treft, het is uitgesloten dat die een voedingsbodem vindt, want honger en dorst beide zijn uitgesloten. O broeders, hoe heerlijk is het om te hongeren en te dorsten naar de gerechtigheid; wat moet die hoogste zegening toch wel niet zijn, als zij zelfs uitstijgt boven deze heilige verlangens!
We hebben hier onze wensen die niet behoren te worden ingewilligd, maar daar zal nooit een onwettig verlangen zijn, een voorbijgaande gril of zelfs een onwijze wens. Zij zullen alles hebben wat een vernieuwd hart kan genieten. Alles waar een volmaakte natuur naar kan hijgen, zullen ze bezitten. Er zal geen ontevreden verlangen van hun mannelijkheid zijn, noch zal hun verrezen lichaam noch hun geheiligde geest bewogen worden tot honger of dorst naar enige vorm van kwaad, want er zal niets in hen zijn dat hen ook maar daartoe dwingt. Hetgeen voor hen bereid is, zal zo volmaakt zijn dat voor ze ook maar iets kunnen wensen ze het zullen vinden; voordat ze een behoefte hebben ontdekt, zullen ze het aanbod daarvan genoten hebben. Dat is geweldig! Ja, maar wat ik u nu vertel, is nog niet half de werkelijkheid.
Verder ontdekken we een derde zegening, namelijk dat elke overweldigende invloed wordt afgeweerd: “en de zon zal op hen niet vallen.” Wat als met die “zon” de volle glorie van God wordt bedoeld! Als u en ik, zoals we nu zijn, blootgesteld zouden worden aan de hemelse tegenwoordigheid, dan moet onze eerste reactie er een van bezwijking zijn en de tweede de dood. We zijn niet in staat de heerlijkheid van de Godheid te zien; Zijn heerlijkheid zou de dood betekenen voor onze ziel. We mogen wel meehuilen met ds. Walsh: “Wacht, Heer! Wacht! Ik ben maar een aards scheepje en kan zo veel van U nog niet aan.” We zijn nu nog niet in staat om de Heere te zien als de Zon, in optimale heerlijkheid.
In de hemel is men in staat om de onmiddellijke aanwezigheid van God te verdragen, niet alleen door het middelaarschap van Christus, waardoor de heerlijkheid van God met getemperde straling op de heiligen schijnt, maar ook omdat de hemelingen zelf gesterkt zijn. Weg van al de wereldse vuilheid zijn ze in staat in dat licht te staan dat geen sterveling kan verdragen. Zelfs voor ons is God “een verterend vuur” terwijl we hier zijn, maar de heiligen wensen geen andere mogelijkheid dan het te genieten. Het licht van God is niet te helder voor ogen die zijn aangeraakt met Christus’ hemelse ogenzalf. Het zien van de Eeuwige is niet te heerlijk voor hen voor wie de Heere een deel bij Zich bereid heeft. Wat Johannes op Patmos niet kon verdragen, kan zelfs de zwakste heilige in de hemel aan, niet slechts voor een uur, maar de gehele eeuwigheid door. Gezegend inderdaad zijn zij die de Koning in Zijn ivoren paleizen boven zullen zien!
Als er wordt toegevoegd “noch enige hitte”, leren we dat deinvloeden die ons kwetsen, zullen ophouden te bestaan. In onze leefomgeving zijn vele hittebronnen. De heerlijkheden van het leven, zoals bijvoorbeeld warm weer, kunnen ons beschadigen. Een mens kan goud bezitten, een mens kan in weelde leven, een mens kan voorspoed en eer krijgen totdat hij gedroogd is als hooi in de woestijn op de droogste dag. Tenzij de dauw van de Heere zal rusten op de tak van deze rijke zal hij inderdaad afsterven. We hebben geen behoefte aan genade als God ons tijdelijke zegeningen gegeven heeft. Maar die hitte zal de heiligen in de hemel niet aanraken; zij zullen rijk zijn, geëerd worden en volmaakt schoon zijn, en toch niet lijden aan zelfverheerlijking. Hier kan de hitte die ons omringt ons zo koortsig maken. Onze medemensen lopen warm voor dit en voor dat – zoeken naar weelde, overwinning van een bepaalde partij in de politiek, de eer van een familie enzovoorts- en we zijn allemaal gevoelig voor dezelfde koorts. In onze harten rijzen zondige en ongezonde hittes. We kunnen niet ongeschonden door deze wereld vol plagen gaan: zo nu en dan keren we terug tot onze binnenkamer, en voelen dat we besmet zijn, besmet door de omgeving waarin we een uur geleden waren, besmet zelfs in contact met hen die we zochten te zegenen. Daarboven zal geen koorts de harten van de heiligen raken. Al reizend door de woestenij van deze wereld blaast ineens de sirocco van de wereldgelijkvormigheid over ons, beladen met het brandende zand van de woestijn, de dood dragend onder zijn vleugels. Alleen God kan ons bewaren in dit uur; alleen als we op Hem hopen kunnen we deze zandstorm overleven. De verzoekingen van dit leven zijn vele. Sommige zijn zacht en aanlokkelijk, andere hard en verschrikkelijk; maar daarboven zal de sirocco nooit blazen en de inwoners daar zullen nooit meer zeggen: “Ik ben ziek.”
Zo heeft u gezien welke perfecte voorziening Christus voor Zijn heiligen boven heeft getroffen, en luister terwijl we aantonen dat deze voorziening, zij het in een wat aangepaste vorm, nu al in onze handen ligt. Kom, geliefden, leven we niet in God? Zingen we niet dat onze God sinds generaties een woonplaats voor ons geweest is? En als er iemand van u is weggelopen van zijn rustplaats, wiens fout is dat? Heeft u de Heere Zichzelf niet gegeven als een eeuwige woonstede? Heeft Jezus niet gezegd: “Blijf in Mij”? Heeft u niet Psalm 23 gezongen: “En ik zal in het huis des Heeren blijven in lengte van dagen” (Ps. 23:6b). Wat wilt u nog meer? De Heere heeft Zijn tabernakel over u uitgespreid, u verblijft in de schaduwen van de Almachtige. Als u woont in God en het Lam voedt u, beseft u dan niet de waarheid van deze uitdrukking: “zij zullen niet meer hongeren”?
Een kind dat gemeenschap heeft met Christus zou zijn vinger niet opsteken om een wereld te verkrijgen, noch met zijn ogen knipperen om de pracht en praal van koningen te zien, noch een stap verzetten om alle eer en heerlijkheid bewezen te krijgen, noch opstaan van het zitten aan Jezus’ voeten om alle wijsheid van de filosofie te leren. Het heeft genoeg, wat kan het nog meer te wensen hebben? Het allerbeste is zijn deel geworden, waarom zou hij ruilen? Nee, zoals de olijfboom zal hij zeggen: “Zal ik mijn vetheid inruilen en een andere boom worden?” En met de vijg zegt hij: “Zou ik moeten inleveren op mijn zoetheid om bij een andere boom te horen?” Hij die van het brood heeft gegeten dat Jezus hem heeft gegeven, zal nooit meer honger hebben. De honden van vleselijke vreugde kunnen geen bekoring vinden in de zoon die eet van zijn vaders tafel.
“En zullen niet meer dorsten”. Zij zullen voelen dat de Heere Jezus zo algenoegzaam en geheel voldoende is dat hun lusten niet verder reiken dan het aangebodene. Ik ben met bollende zeilen dwars over de zee gegaan, iedere storm de wind in de zeilen gevend, hopend dat ik ergens een haven vond. Rusteloos ben ik heen en weer gevaren, heen en weer geslingerd, iedere golf voelend. Mijn ziel heeft doorgezet door slecht en goed, nooit lang verblijvend in eenzelfde staat. Gelukkig kwam er een dag waarop ik een heerlijke haven vond. Ik liet mijn anker zakken, het vond vaste grond en hield mijn scheepje op zijn plaats. Onder aan Golgotha vond ik mijn plaats. Laat nu de winden maar blazen of ermee ophouden, net zo ze willen. Ik vaar niet meer uit. In de goede haven van de liefde van God in Christus Jezus zal mijn ziel voor altijd verblijven. Als we deze staat maar eens konden bereiken, broeders, en erin blijven, dan zouden we geen verlangens en behoeften meer hebben, geen honger meer hebben, zelfs geen dorst.
En hoe waar is het voor hen die in God wandelen en dicht bij Jezus leven dat de zon hen nu niet steekt. God overweldigt ons niet in Zijn oneindige majesteit en heiligheid.
Wat een zegening is het om God in Christus te ontmoeten en in Hem vreugde te hebben. Geliefden, als u dagelijks gevoed wordt door Christus en wandelt in God, het licht van de zon, zo zal tijdelijke voorspoed u geen kwaad doen. U kunt rijk zijn, maar u zult zich niet verlaten op onzekere rijkdommen, u kunt beroemd zijn, maar u zult zo nederig zijn als ware u onopgemerkt. U kunt geleerd zijn, toch zit u aan Jezus’ voeten. U kunt in aardse weelde baden, en toch zegt dit alles u niets. “En de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte.”
Zij die in God wandelen, worden niet uitgedroogd door innerlijke hitte. We nemen waar dat kerkmensen die ongerust en geïrriteerd zijn een groot deel van het verdriet aan mensen om zich heen bezorgen door altijd te vitten, ongerust te zijn en continu in een staat van nervositeit te verkeren. Maar heilige zielen die in Christus zijn, nemen alles kalm op. U kunt zich zulke mensen herinneren, mannen en vrouwen – wat er ook gebeurde, zij bleven onberoerd, geduldig en opgewekt. Grote verliezen deden zich voor in hun zaak, maar de broeder raakte niet uit balans. Droeve berichten kwamen, maar de zuster klaagde niet. Als de gelovige een zware kwelling overkwam, was zijn grootste zorg dat de Heere hem zou heiligen. Als de mensen hem vervolgden of lasterden, bevreemdde hem dit niet, want hij verwachtte door de wereld gehaat te worden als volgeling van Christus. Als hij floreerde, overkwam hem geen hitte van trots en overschaduwde hij niet alle anderen zoals een haan de hennen overheerst. In rust bewaarde hij zijn ziel. Gods gave van de Heilige Geest gaf hem rust en kracht. Hij kon zeggen: “Mijn hart is vast, mijn hart is vast o God; ik zal zingen en lofprijzen!” “En de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte.”
Hoeveel ongeluk valt de mens ten deel door zijn hittes! De dokter kijkt hoopvol als ons bloed zich hersteldwordt en de koorts afneemt. Het beste medicijn voor de koorts van de ziel is om te wandelen onder de schaduw van de Almachtige en gevoed te worden door de Heere Jezus Christus. Want die heilige schaduw en dat gezondmakende voedsel voorkomen dat deze brandende ziekte in de buurt komt van Gods uitverkorenen. “Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. Gij zult niet vrezen voor de schrik des nachts, voor den pijl, die des daags vliegt; voor de pestilentie, die in de donkerheid wandelt; voor het verderf, dat op den middag verwoest. Aan uw zijden zullen er duizend vallen, en tienduizend aan uw rechterhand; tot u zal het niet genaken” (Ps. 91:1, 5-7). “Ah”, zegt er iemand, “u stelt ons een extreem hoge standaard om aan te voldoen.” Ik stel u een standaard waaraan menigten van Gods volk hebben voldaan, waarvan ik zou wensen dat u allen daaraan voldoet. Als deze gezegende buit in de hemel u hier beneden niet begerig maakt om dit niveau te bereiken, wat kan ik dan nog zeggen? Het is uw eigen gewin en tot Gods eer dat u niet minder dan dit zou behalen. Sta op uit het stof, broeders. Ga op tot de heuvel van de Heere en sta in deze heilige plaats. Verblijf in Christus en voed u met Christus, dan zal dit alles uw erfdeel zijn. Tot zover wat de volmaaktheid van de voorziening betreft.
Wilt u mij nu toch de aandacht van uw hart geven terwijl ik probeer een edele snaar te raken, en dat is de omschrijving van de Gever.“Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.” U ziet dat dit de oorzaak is van de oorsprong van alle vreugde. Het vers begint met “want”, om aan te geven dat dit de oorzaak is van de gelukzaligheid van de zaligen dat het Lam hen beide leidt en weidt.
Wie is het Die hen voedt? Het is het Lam. Ik zou willen dat het mogelijk was om u aan te tonen welke vreugde mijn eigen ziel heeft om te mediteren over dit gezegende woord: “het Lam”, zoals het in deze context staat. Leert dit ons niet allereerst dat onze rust en ons leven van onze opgestane Zaligmakermoeten komen – het Lam? De uitdrukking is overigens heel bijzonder; het is een beeld en ook weer geen beeld, een gemengde metafoor, en toch is het helemaal duidelijk! Het staat geschreven: “het Lam zal hen weiden.” Dit is een nauwgezette interpretatie. Wat is dit? Het is een Herder, en die Herder is het Lam! Hier is de diepere waarheid die in deze woorden verborgen is – Hij Die ons redt, is een mens, net als wij. Hij Die borg staat voor Zijn volk is een van hen – en daarom schaamt Hij Zich niet een broeder te noemen. Een lam is een lid van de kudde, maar in dit geval is het Lam de Herder van de kudde; een herder die ook lam is moet de tederste herder zijn die we ons kunnen voorstellen, de sympathiekste en broederlijkste wachter die er is. Als een man herder over de schapen is, dient hij vol toewijding te zijn, maar hij kan nooit zo lieflijk zijn als wanneer hij deel heeft aan hun natuur. In ons geval heeft de Herder ook volledig deel aan onze natuur: wij zijn mensen en onze Herder is een mens.
Geliefden, de kracht voor onze ziel, ons geestelijk vlees, ligt hierin dat de Zoon van God ook deel heeft aan vlees en bloed, en zo een van ons is. Hij Die op de troon zit is verwant aan ons, Een Die gedeeld heeft in onze natuur, een broeder in tegenslag. Deze hemelse waarheid is zeker manna uit de hemel, voedsel voor heilige zielen. Het Lam is hun hoop, hun rust, hun eer, hun vreugde, hun glorie.
Betekent het niet meer dan dat? “Het Lam” verwijst zeker naar het offer. Laat uw ogen eens een vers of twee teruglopen en daar heeft u de kern van de uitdrukking; “en zij hebben hun lange klederen gewassen, en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed van het Lam” (Openb. 7:14b). Hij dan, Die Zijn volk voedt in de hemel, is het offer, de verzoening, de schuldbetaling. In de hemel eren zij het kruis. Iedereen zingt: “Hij hield van mij en gaf Zich voor mij.” De verheerlijkten drinken uit de diepten van de bron van verlichting omdat God vlees geworden is en Hij in dat menselijke vlees volledige genoegdoening voor menselijke zonden heeft betaald. Broeders, deze twee fonteinen zijn ook hier; kom laat ons toch daaruit drinken, laat ons onze dorst lessen door het water van de bron van Bethlehem en door de stromen van de aangeraakte steen.
Toch is er nog een derde betekenis die we niet moeten vergeten. “Het Lam” verwijst ook naar het zachtmoedige karakter, de laagte waartoe Hij is afgedaald en de nederigheid van de Heere Jezus. De Heere Jezus werd op de aarde “als een lam ter slachting geleid.” Hij was vriendelijk en zachtmoedig. Hij verbleef onder de mensen, de vriend van zondaren, de vriend van kinderen, de metgezel van de armen, en vandaag is Hij niet anders dan toen Hij op aarde was. Alhoewel de hemelen Hem aanbidden, is Hij nog steeds zo liefdevol en opofferend als in de dagen dat Hij hier verbleef, en dat is waarom Hij Zijn mensen zowel hier als in de hemel kan voeden.
Ik smeek u om op dat woord “Lam” te teren met uw gehele ziel. Jezus heeft Zich bij de kudde gevoegd; zoals de kinderen van vlees en bloed zijn, zo heeft Hij ook daarin deelgenomen. Zo zeker als Hij God is, is Hij ook mens, niet alleen in gelijkenis, maar volledig.
Hij is ook ons offer, namelijk het Lam dat geslacht is voor de grondlegging van de wereld. Welke rust kwam er in ons hart toen we voor het eerst de woorden hoorden: “Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt!” (Joh. 1:29b). Houd vol om op Hem te zien en al uw koortsige hittes zullen afzwakken en uw honger en dorst naar de geest zullen gestild en gelest zijn.
Jezus is zo zachtmoedig en nederig, zoals ik al zei, dat u Hem te allen tijde kunt benaderen en Hij zal Zich aan u openbaren. Hij is teder en edel en toont Zich nooit vreemd ten opzichte van ons vlees. Zittend aan Zijn voeten zult u rust voor uw ziel vinden. “De zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte.” Alles wat onze geest nodig heeft, wordt door de Heere gebracht, toch is dit nog niet alles. De tekst spreekt over “het Lam, Dat in het midden des troons is” Dat. hen zal voeden.
Kunt u deze twee dingen met elkaar verbinden, een offer en een troon? Dezelfde Zaligmaker Die Zijn bloed voor ons gegeven heeft zodat Hij ons zou reinigen van alle zonde, heeft nu heerschappij over het gehele universum. Hij, Die Zich vernederd heeft om onze zonde over te nemen, is nu de soevereine Heerser, Koning der koningen en Heere der heren. Denk daaraan en wees gerust. Onze Voorstander is verheerlijkt. Ons Hoofd, onze tweede Adam, is in het midden van de troon. God de Vader heeft de Middelaar verhoogd op de plaats van eer en macht en heerschappij. Onze Zaligmaker heeft alle macht in hemel en op aarde. Soms als ik aan mijn Koning denk zoals Hij is in Zijn verheerlijkte en glorieuze status, dan denk ik dat het niets uitmaakt wat er van mij wordt, arme volgeling. De zon van vervolging schijnt niet als Hij is gezien als God over alle geheiligden. Honger is geen honger, pijn geen pijn voor zo’n geliefde. In heerlijke vereniging met de onuitsprekelijke eigenschappen van Jezus zijn we het vrolijkst als we het het slechtst hebben, voelend dat als Christus rijk is, wij niet arm kunnen zijn en als Christus gelukkig is, wij niet teleurgesteld kunnen zijn. Zijn overwinning is onze overwinning. Zijn eer is onze eer. Voel deze eenwording met uw Heere en u zult zich in de hemel beginnen te voelen.
Let er verder op dat we lezen over “het Lam, Dat in het midden des troons is”, hetgeen erop wijst dat onze Verlosser het meeste opvalt van alle aanwezigen. Recht in het midden van de troon is Jezus. Hij worth gezien door de engelen, voortdurend wordt Hij met ontzag gadegesla gen door de dienaren van God. De soevereiniteit van God, Zijn koninklijke macht en Zijn eeuwige majesteit zijn aanwezig in Christus om Zijn belang te onderstrepen en Zijn Naam bekend te maken. Hij moet regeren. Elk oog moet Hem zien en elke tong moet Hem Heere noemen, tot meerdere glorie van God de Vader. Alle vijanden zullen onder Zijn voeten zijn en Hij zal verhoogd, verheerlijkt en zeer hoog zijn. Mijn hart verheugt zich door hieraan te denken op een bewolkte en donkere dag. Alhoewel onze moderne denkers sneren over het Evangelie, sceptici de leer van de Nazarener verachten en er allerlei soorten hoon en spot over het heilig geloof gegoten worden, toch heeft de Heere Zijn Zoon op de heilige heuvel gezet en is Hij daar met Hem om Zijn eeuwigdurend rijk te bezegelen, ondanks de aanvallen van mens en duivel.
In dit alles zie ik het heerlijkste voedsel voor Gods kudde. Jezus spreekt tot hen vanaf de troon en gebruikt begrijpelijke woorden zoals in de tijd dat Hij op de aarde verbleef. “Vrees niet, kleine kudde, want het is de wil van uw Vader om u het koninkrijk te geven.” Vanuit de heerlijkheid zei Hij: “Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb, en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon” (Openb. 3:21).
Met het “midden van de troon” schijnt bedoeld te worden dat Jezus het centrale punt van alle zaken is geworden. Voor Hem zal de vergadering staan. Hij is verhoogd en alle mensen worden naar Hem toe getrokken. Hij is de grote centrale zon en alle andere lichten draaien om Hem heen. Hij is het hart van het eeuwige doel, het scharnier van de geschiedenis en het hoogtepunt van de opstanding. Hij regeert in het midden van de hemel, precies zoals Hij in het midden zal zijn van twee of drie die in Zijn Naam bijeenkomen. Onze vreugde is perfect zoals die van de rechtvaardigen. Deze vreugde delen we met de algemene, christelijke kerk van altijd en overal. Jezus op de troon is voor onze harten en liederen de centrale persoon, en het centrum zal nooit verplaatst worden, noch zal de vergadering van Zijn mensen uiteengeslagen worden.
Zo ziet u wat het is dat de heiligen in de hemel voedt, en ik verlang ernaar dat u voelt dat u hier beneden gevoed wordt door dezelfde Herder van de schapen, op dezelfde wijze. Er zijn geen andere plaatsen voor u dan de handen van Jezus, waarin alle volheid is. Er is geen verlichting voor u behalve dan die van de troon van het Lam wordt gegeven.
Draai u dan om, broeders, draai u dan om van alle nieuwigheden van de moderne gedachten en de loze uitvindingen van de mens en zie op de troon van uw aanbiddelijke Heere, het Lam van Gods paasfeest, het Lam Dat alle krachten van het kwaad zal overwinnen en in het midden van de troon staat. Leef uit de letterlijke, historische vleeswording van de Zoon van God; geloof in Zijn letterlijke dood. Zijn feitelijke plaatsvervanging, Zijn volledige en volmaakte verzoening; leef uit Zijn opstanding uit de doden, Zijn Hemelvaart tot de rechterhand van God. Twijfel er nooit aan dat Hij nu het hoogste doel is van de hemelse aanbidding, de Heere van alle dingen die zijn en zullen komen. Weet vast en zeker dat Hij in de laatste dagen boven alle koningen en heersers gesteld wordt, boven iedere naam die genoemd wordt. Als we maar volgens deze waarheden kunnen leven en ons erin verheugen, zullen we niet meer hongeren noch dorsten en zal de zon niet meer op ons vallen noch de hitte ons steken. Dan zullen we zelfs hier levende fonteinen van water vinden en de tranen zullen van onze ogen afgewist worden.
Ik sluit af door nog op het derde punt te wijzen; dat is de manier waarop dit bereid gemaakt wordt. We hebben de voorziening in haar volmaaktheid gezien en de Gever in Zijn heerlijke staat. Laat ons nu zien hoe dit de heiligen wordt gegeven, want zo wordt het ook ons gegeven. De heiligen in de hemel genieten dit op tweëerlei wijze – het Lam in het midden van de troon zal hen voeden en hen leiden. Lees dit eens en denk eerst eens over het voeden. Het Griekse woord is: “zal hen weiden.” In de hemel is Jezus een Herder Die over Zijn kudde heerst met een gelukkige, harmonische en vriendelijke heerschappij, waaraan zij gewillig en blij gehoor geven. Daar zorgt de Heere Jezus onmiddellijk en persoonlijk voor Zijn volk. Hijzelf bekommert Zich om alles wat zij nodig hebben. Hier heeft hij onderherders en deelt Hij het eten uit door onze gebrekkige bediening. Soms zijn we hiertoe helaas niet in staat of vergeten we het en wordt de kudde niet gevoed. Maar dit is nooit zo in de hemel, omdat het Lam daar Zelf voor ons zorgt en een herder voor ons zal zijn zoals geen van ons dat zou kunnen. Wat zei de profeet Micha? “En Hij zal staan, en zal weiden in de kracht des Heeren, in de hoogheid van den Naam des Heeren Zijns Gods, en zij zullenwonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde” (Micha 5:3).
Alles wat de heiligen zich kunnen wensen tot zorg en voedsel in de heerlijkheid is in Christus. Ik weet niet wat het zal zijn, maar dit weet ik dat terwijl zij Hem aanbidden Hij voor hen zal zorgen. Hij is onder hen als de hoogste Herder, voor wiens verschijnen de onderherders zullen komen in heerlijkheid.
Daarboven staat de Heere Jezus in een nauwe verbinding met hen, want anders zou er niet staan: “Het Lam zal hen voeden.” Ik herinner u nogmaals aan wat ik heb gezegd: Hij voedt ze, daarom is Hij hun Herder. Toch is het nog steeds het Lam dat hen voedt; daarom is Hij één met hen, alsof Hij samen met hen gevoed werd, alsof hun voedsel het Zijne was en Zijn voedsel het hunne en zij in alle opzichten aan Hem gelijk zouden zijn. Wat moet gemeenschap met Christus zijn in de hemel! Ik kan niet zeggen, en velen van u zullen dit beamen, dat ik hier zo’n blijvende gemeenschap met Jezus ervaren heb dat het me niet uitmaakte of ik hier was of tussen de engelen.
Maar als we eens onze mogelijkheden zullen hebben vergroot, als ons verstand opgeklaard zal zijn en onze verlangens gezuiverd, en wij onschuldig en aan Christus gelijkgemaakt zullen zijn, wat moet het dan zijn om Zijn heerlijkheid te aanschouwen. Wat zal het zijn om met Hemzelf gemeenschap te hebben, om ons hoofd aan Zijn borst te leggen, te vertoeven in Zijn liefde en onze harten op hun beurt van liefde voelen branden! Om voor eeuwig met Hem te zijn, geen wolk daartussen te hebben, geen afwijkende wens te voelen, geen gedachte aan toekomstige afwijking, geen mogelijkheid Hem te kwetsen door zonde! Wat moet het zijn om voor eeuwig met Hem in Zijn heerlijkheid te zijn? De gedachte eraan overstijgt ons bevattingsvermogen. Hij hoedt hen, Hij doet dit Zelf, en daarom zijn zij gezegend.
Denkt u niet dat u een deel hiervan al vandaag kunt ontvangen? Stelt u dat ter discussie? Wat zal Johannes 10 voor betekenis hebben als Jezus niet de goede Herder is? Lees dit als u thuisgekomen bent. Wat wordt bedoeld met Psalm 23? Is die Psalm voor een andere wereld of voor deze? Zegt die niet: “De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij doetmij nederliggen in grazige weiden; Hij voertmij zachtjes aan zeer stille wateren”? (Ps. 23:1-2). Te zien aan de twijfelachtige blik van u zou men denken dat u dacht dat er zou staan: “De Heere is vergeten mijn Herder te zijn. Hij heeft me overgegeven aan de wolf. Hij heeft me in een wildernis gestuurd en me achtergelaten tussen de donkere bergen. Ik verga in een dorstig en droog land waar geen water is.” Het is niet zo, we moeten niet denken dat het zo is, want zelfs hierin is onze grote Heere onze Herder en Hij zorgt voor iedereen van de kudde.
Dan staat er geschreven “en zal hun een Leidsman zijn.” Dit is een ander werk van de Herder, om Zijn kudde te leiden. Hij leidt hen tot fonteinen van het levende water. Het is een variatie op dezelfde gedachte. Welnu, zelfs in de hemel hebben de verheerlijkten leiding nodig, en Jezus leidt hen. Terwijl Hij leidt, wijst Hij Zijn volk op de verborgen bronnen en verse fonteinen die zij nog niet hebben ontdekt. Ook in de eeuwigheid twijfel ik er niet aan dat de Zaligmaker frisse geneugten zal aanwijzen aan Zijn verlosten. “Ga mee”, zal Hij tot de kudde zeggen, “hier zijn nog meer stromen van water.” Hij zal hen leiden, door de eeuwen heen, van heerlijkheid tot heerlijkheid. Voortdurend zal Hij Zijn kudde in diepere geheimenissen leiden en in grotere heerlijkheden. Nooit zal de onvermoeibare God, Die Zichzelf tot een rantsoen voor Zijn volk heeft gegeven, volledig gekend worden, zodat er voor eeuwig bronnen van frisheid en nieuwe vreugde zijn. De Herder zal Zijn kudde voortdurend langs deze bronnen van levend water leiden.
Hij zal hen ook van de rivier van vreugde laten drinken, zodat ze vol vreugde zullen zijn. Kunnen we niet al vandaag een beetje hiervan genieten? Als we Christus maar volgen, dan mogen we drinken van dat water dat Hij om niet geeft aan allen die in Hem geloven, zoals Hij dat aan die vrouw in Samaria gaf. “Ik kan geen vreugde zien”, zegt er iemand. Nee, maar Jezus wil u erin leiden. “O, maar ik las deze morgen in mijn Bijbel en ik heb er niets van meegekregen.” Dat kan zo zijn, maar als Jezus er was geweest en u tot de fontein had geleid, dan zou u verfrist zijn geworden. Hoe kan een tekst opengaan als Jezus hem beweegt! U bent zoals Hagar, u heeft uw kind in de woestijn neergelegd, u vergaat van de dorst en als u nu maar zou luisteren, dan zou u het stromen van het water horen, juist achter u. Het enige wat u nodig heeft is dat de Heere uw ogen opent en u zult uw rijke voorziening zien, omdat de levende fontein binnen handbereik is.
Ga dan vandaag naar uw Zaligmaker en zeg: “Heere, leid me naar de levende fonteinen van water. Ik dronk jaren terug en drink nog steeds, maar ik wil iets voor een innerlijke dorst. Ik verlang ernaar om meer te weten en meer lief te hebben.” Jezus zal u leiden. Hij zal het nu doen en als Hij dit doet, dan zult u zich realiseren hoe deze aarde zich verhoudt tot de hemel boven. Laat ons onszelf dan aansluiten als schapen bij die grote Herder. Kom, verdwaalden, kom tot de Herder en Bewaarder van uw zielen. U, die zo vele jaren in deze groene weide verbleven heeft, kom tot Hem en volg Hem nog meer en uw ogen zullen geopend worden voor nieuwe rivieren van vreugde, waar alles droog leek. U zult in het dal van Baca een bron vinden en door daarvan te drinken zult u van kracht tot kracht gaan, totdat elkeen van u in Sion voor God verschijnt. Hoe lang zal het zijn, o Gezegende, voordat we U mogen zien? Brak die dag maar aan!
Amen.