De apostel Paulus gebruikt een uitdrukking voor de Heere Jezus, die heel mooi en betekenisvol is, ”Die geen zonde kende.” Hij zegt niet: Die geen zonde deed, maar Die geen zonkende. Hij kende de pijn, maar niet de zonde. Hij moest verkeren in de door haar meest bezochte holen, maar Hij kende haar niet. Niet dat Hij onkundig was omtrent haar aard of van haar gevolgen onbewust, maar Hij kende haar niet. Hij was voor haar een vreemdeling. Noch door woord noch door gebaar gaf Hij haar immer het geringste bewijs van erkenning. Natuurlijk wist Hij wat de zonde was, want Hij was God Zelf, maar niet door gemeenschap, niet door verbroedering met haar. Hij was een volslagen vreemdeling tegenover de zonde, geen inwoner van het land waar haar burgerschap wordt erkend. Hij ging door de woestijn van het lijden, maar de wildernis van de zonde kon Hij nooit betreden. ’’Hij kende geen zonde.” Denk over dit gezegde na en tracht de betekenis er van op te sporen; en wanneer u denkt over uw Plaatsvervanger en Hem bloedende ziet aan het kruis, stel u dan voor, dat u in letters van bloed leest: “Hij kende geen zonde.” Aan de roos van Saron – Zijn zoenbloed – paart zich de lelie van de dalen, de reinheid van Zijn natuur ’’Hij kende geen zonde.”