En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten. Openbaring 1:17
En toen ik Hem zag.’ Johannes had Hem op aarde gezien, maar niet in Zijn volle heerlijkheid als ‘de Eerstgeborene uit de doden, en de Overste van de koningen der aarde.’ Toen onze Heiland onder de mensen woonde om hen te verlossen, maakte Hij voor Zich geen grote naam, en nam Hij de gestalte van een dienstknecht aan. Nu evenwel was Jezus er in dezelfde luister als de Oude van dagen, omgord met een gouden gordel, met een aangezicht als de zon die schijnt in haar kracht – en dat kon zelfs de meest geliefde apostel niet verdragen. Hij kon zijn blik zonder vrees laten rusten op de troon van jaspis en de regenboog van smaragd. Hij kon in extase de glazen zee zien, kristal gelijk, en de zeven vurige lampen die brandden voor de troon – maar de verschijning van de Heere Zelf was te veel voor hem. Hij die niet sidderde toen de deuren van hemel en hel in een visioen voor hem opengingen, viel wel als dood neer toen hij de Heere zag. Niets op aarde of in de hemel kan zich meten met Jezus in de heerlijkheid. O dat de dag zal komen dat we de blik laten rusten op Zijn heerlijkheid en er deel aan zullen hebben! Dat is Zijn heilige wil als het gaat over ons: ‘Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen.’ Om dat gezicht te kunnen verdragen, is het voor ons nodig dat we gelouterd worden en kracht ontvangen. God Zelf moet onze vermogens groter en sterker maken, want anders zou het licht ons verbijsteren, net als de discipelen op de berg Thabor.