Een preek uitgesproken op zondagochtend, 13 april 1873, door C.H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle, Newington.
En toen zij zeer bevreesd werden en het gezicht naar de grond bogen, zeiden die tegen hen: Waarom zoekt u de Levende bij de doden? Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt. Herinner u hoe Hij tot u gesproken heeft, toen Hij nog in Galilea was. Lukas 24:5-6
Op de eerste dag van de week vieren wij de opstanding van Christus. In navolging van de apostelen hebben wij deze dag tot onze rustdag gemaakt. Dit wijst er onmiskenbaar op dat de ware rust van onze ziel gevonden wordt in de opstanding van Christus. Is het niet waar dat het diepste middel tot vrede voor ons gemoed een helder verstaan is van de opstanding van onze Heere, door de kracht van de Heilige Geest? Deelhebben aan de opstanding van Christus betekent immers genieten van de sabbatsrust die overblijft voor het volk van God (Hebreeën 4:9). Wij die in de opgestane Heere geloven, gaan die rust binnen, zoals Hijzelf nu rust aan de rechterhand van de Vader.
Wij rusten in Hem omdat Zijn werk volbracht is. Zijn opstanding is het onderpand dat Hij alles heeft voltooid wat voor de verlossing van Zijn volk nodig was, en dat wij in Hem volmaakt zijn geworden. Het is mijn hoop dat er deze morgen, door de kracht van de Heilige Geest, rustgevende gedachten in het hart van de gelovigen gezaaid mogen worden, terwijl wij in gedachten een pelgrimstocht maken naar het nieuwe graf van Jozef van Arimathea en de plaats aanschouwen waar de Heere heeft gerust.
1. Allereerst wil ik u deze morgen bepalen bij enkele leerzame herinneringen die zich opstapelen bij de plaats waar Jezus sliep, ‘bij de rijke in Zijn dood’ (Jesaja 53:9). Hoewel Hij daar nu niet meer is, staat vast dat Hij daar werkelijk heeft gerust: Hij is gekruisigd, gestorven en begraven. Hij was even dood als de doden van nu. Hij kon geen ontbinding zien (Psalm 16:10) en werd niet langer door de banden van de dood vastgehouden dan bepaald was.
Toch is het onmiskenbaar dat Hij daadwerkelijk en feitelijk gestorven was. In Zijn ogen was geen licht meer, in Zijn hart geen leven. Uit Zijn met doornen gekroonde voorhoofd waren de gedachten geweken, evenals de spraak uit Zijn mond. Hij was niet schijndood, maar werkelijk overleden. De steek van de speer bewees dit onomstotelijk. Daarom werd Hij in het graf gelegd: als een dode, als een terechte bewoner van het stille graf. Nu is Hij daar niet meer, want Hij is opgestaan. Toch past het ons stil te staan bij de herinneringen aan Zijn verblijf daar. Wij zullen niet wedijveren met bijgelovigen om ‘het heilig graf’, maar wij willen in de geest de dierbare relikwieën van de opgestane Verlosser verzamelen.
Allereerst heeft Hij in het graf de specerijen achtergelaten. Toen Hij opstond, wierp Hij de kostbare aroma’s waarin Zijn lichaam was gewikkeld niet weg, maar liet Hij ze daar achter. Jozef bracht een mengsel van mirre en aloë van ongeveer honderd pond mee, en de geur bleef achter. Onze Heere Jezus heeft het graf in de meest liefelijke geestelijke betekenis van Zijn geur doordrongen. Het graf ruikt niet langer naar ontbinding en verval, maar wij kunnen met de dichter zingen:
Waarom zouden wij beven
om dit lichaam aan het graf over te geven?
Het geliefde lichaam van Jezus lag erin
en liet een welriekende geur achter.
Dat eenvoudige bed in de aarde is nu geparfumeerd met kostbare specerijen en bedekt met lieflijke bloemen. De trouwste Vriend Die wij kennen, heeft eens Zijn heilig hoofd op het kussen ervan gelegd. Wij hoeven niet langer met afschuw terug te deinzen voor de kamers van de dood, want de Heere Zelf heeft ze veranderd. Waar Hij komt, verdwijnt de angst.
De Meester liet ook Zijn grafkleding achter. Hij kwam niet met een lijkwade omwikkeld uit het graf. De kleren waarin Hij begraven was, droeg Hij niet als kleding van het leven. Toen Petrus het graf binnenging, zag hij dat de grafkleding keurig opgevouwen apart lag.
Wat een gedachte dat Hij ze achterliet als het behang van de koninklijke slaapkamer waarin Zijn heiligen in slaap vallen! Zie hoe Hij ons laatste bed heeft voorzien van gordijnen. Onze slaapzaal is niet langer doods en somber als een gevangeniscel, maar omhangen met helder wit linnen en een sierlijk tapijt, passend voor de rustplaats van koningen. In vrede zullen wij naar onze laatste slaapkamer gaan, omdat Christus die voor ons heeft versierd. Of, om het beeld te veranderen: wij mogen zeggen dat onze Heere die grafkleding voor ons achterliet als waarborg van Zijn gemeenschap met ons in onze lage staat.
Ook herinneren ze ons eraan dat Hij de doodskleding heeft afgelegd, en dat ook wij dat eens zullen doen. Hij stond op van Zijn rustplaats en liet de kleding waarin Hij sliep achter als teken dat er voor ons andere gewaden klaar liggen wanneer wij ontwaken. En laat mij het beeld opnieuw veranderen: in kathedralen en nationale gebouwen hangen oude, gescheurde vlaggen als herinnering aan verslagen vijanden en behaalde overwinningen. Zo zijn in de crypte waarin Jezus de dood overwon de doeken waarin Hij begraven werd, opgehangen als trofeeën van Zijn overwinning op de dood.
Zij verzekeren ons dat Zijn volk meer dan overwinnaar is door Hem Die hen heeft liefgehad (Romeinen 8:37). ‘Dood, waar is uw prikkel? Graf, waar is uw overwinning?’ (1 Korinthe 15:55). Daarbij liet onze Heere ook de zweetdoek achter die om Zijn hoofd was, zorgvuldig opgevouwen en apart gelegd. Daar ligt die zweetdoek nu. De Heere had hem niet meer nodig toen Hij weer levend verscheen. U die rouwt, mag hem als zakdoek gebruiken om uw ogen te drogen. Weduwen, wezen, rouwende broeders, huilende zusters, en u, Rachels die niet getroost willen worden omdat uw kinderen er niet meer zijn: hier, neem dit wat om het gezicht van uw Zaligmaker gewonden was, en droog daarmee uw tranen voorgoed af.
De Heere is werkelijk opgewekt en daarom geldt: ‘Zo zegt de HEERE: Bedwing uw stem van geween en uw ogen van tranen. Zij zullen uit het land van de vijand terugkeren’ (Jeremia 31:16). ‘Uw doden zullen leven’ (Jesaja 26:19). U die rouw draagt, bedenk: zij zullen samen met het dode lichaam van de Heere opstaan. Daarom hoeft u niet bedroefd te zijn zoals de anderen die geen hoop hebben. Want als u gelooft dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook op dezelfde wijze hen die in Jezus ontslapen zijn, met Hem terugbrengen (1 Thessalonicenzen 4:13).
Wat heeft de opgestane Zaligmaker nog meer achtergelaten? Ons geloof heeft ons geleerd om dierbare herinneringen te verzamelen aan het rustbed waarop onze Heere Zijn stille slaap hield. Welnu, geliefden, Hij liet engelen achter en maakte het graf tot:
‘Een kluis waar engelen plegen
in en uit te gaan met hemels nieuws.’
Voorheen waren er geen engelen in het graf, maar bij Zijn opstanding daalden zij neer. Eén rolde de steen weg en anderen zaten op de plaats waar het lichaam van Jezus gelegen had. Zij waren de persoonlijke dienaren en bewakers van de grote Vorst. Daarom dienden zij Hem toen Hij opstond, bewaakten zij de toegang en gaven antwoord op de vragen van Zijn vrienden. Engelen zijn vol leven en kracht, maar zij aarzelden niet zich in het graf te verzamelen en de opstanding op te luisteren, zoals bloemen de lente opsieren. Nergens lees ik dat onze Meester de engelen ooit heeft weggeroepen bij de graven van Zijn heiligen.
Wanneer gelovigen nu sterven, al zijn zij zo arm als Lazarus en even ziek en veracht als hij, zullen engelen hun ziel dragen naar de schoot van hun Heere. Ook over hun lichamen zullen beschermengelen waken, net zoals Michaël de wacht hield over het lichaam van Mozes en daarover met de vijand redetwistte. Engelen zijn zowel de dienaars van de levende heiligen als de bewakers van hun stoffelijk overschot.
Wat liet onze innig Geliefde nog meer achter? Hij liet een open doorgang uit het graf achter, want de steen is weggerold. Het huis van de dood is zonder deur. Als de Meester niet spoedig terugkomt, zullen ook wij op onze beurt afdalen in de gevangenis van de dood.
Wat zei ik? Ik noemde het een ‘gevangenis’, maar hoe kan het een gevangenis zijn als er geen grendels of tralies zijn? Hoe kan het een gevangenis zijn als er niet eens een deur is die de bewoners kan opsluiten? Onze Simson heeft de posten opgetild en de poorten van het graf met tralies en al weggedragen. De sleutel is de dood afhandig gemaakt en wordt nu vastgehouden door de Vorst van het Leven. Het verbroken zegel en de wachters die als doden werden, zijn tekenen dat de kerkers van de dood hun gevangenen niet langer kunnen vasthouden.
Zoals Petrus ontdekte dat zijn ketenen van hem afvielen en dat de ijzeren poorten vanzelf voor hem opengingen toen hij door een engel werd bezocht, zo zullen alle heiligen op de morgen van de opstanding ontdekken dat zij een gemakkelijke uitweg vinden. Zij zullen voor een tijd slapen, ieder op zijn eigen rustplaats, maar zij zullen gemakkelijk kunnen opstaan, want de steen is weggerold. Een machtige engel rolde de steen weg, want hij was zeer groot. Toen hij dat gedaan had, zette hij zich op de steen (Mattheüs 28:2). Zijn gewaad was wit als sneeuw en zijn gezicht als de bliksem. Toen hij op de steen zat, leek hij tegen dood en hel te zeggen: ‘Rol hem maar terug, als je kunt.’
‘Wie zal zijn gevangenis weer opbouwen voor de tiran?
De scepter die uit zijn hand viel, ligt gebroken.
Zijn heerschappij is ten einde: de Heere is opgestaan.
De hulpelozen zullen spoedig bevrijd zijn van hun banden.’
Ik wil nog iets anders noemen dat mijn Heere in Zijn verlaten graf heeft achtergelaten. Enkele maanden geleden bezocht ik de grote catacomben buiten de poorten van Rome. Je betreedt een groot, in de aarde verzonken gebouw en daalt vele traptreden af. Aan de vier wanden van de grote kamer zie je ontelbare kleine nissen, waarin de as van tienduizenden overledenen rust. Gewoonlijk is er aan de voorkant van elke nis een lamp geplaatst, bestemd voor de ontvangst van de as. Ik heb honderden, zo niet duizenden van deze lampen gezien.
Geen van deze lampen is echter ooit aangestoken; het lijkt er zelfs op dat ze nooit licht hebben verspreid. Zij werpen geen enkele straal in de duisternis van de dood. Maar nu onze Heere het graf is binnengegaan en het met Zijn aanwezigheid heeft verlicht, is de lamp van Zijn liefde onze gids door het schemerdonker. Door het Evangelie heeft Jezus leven en onsterfelijkheid aan het licht gebracht. Nu is er licht in de duiventillen waarin de christenen zich nestelen. Ja, op iedere begraafplaats brandt een licht dat door alle aardse nachtwaken heen straalt, tot de dag aanbreekt, de schaduwen verdwijnen en de morgen van de opstanding gloort. Zo zien wij dat het lege graf van de Zaligmaker ons vele kostbare overdenkingen nalaat, die wij als een schat tot onze lering willen bewaren.
2. Onze tekst spreekt uitdrukkelijk over een vergeefse zoektocht: ‘Waarom zoekt u de Levende bij de doden? Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt.’
Er zijn plaatsen waar zij die Jezus zoeken, Hem niet zullen vinden, hoe ijverig hun zoektocht ook is en hoe oprecht hun verlangen. U kunt een mens niet vinden op een plek waar hij niet is, en er zijn plaatsen waar men Christus nooit zal ontdekken. Velen zoeken Hem bij de gedenktekens van rituelen en ceremoniën, of bij wat Paulus noemt ‘de zwakke en arme grondbeginselen’, omdat zij ‘dagen, maanden, tijden en jaren in acht nemen’ (Galaten 4:9-10). Sinds Christus is opgestaan, zijn het judaïsme en elke andere vorm van symbolische eredienst niet meer dan graven geworden. De voorafschaduwingen waren Gods instelling, maar nu het wezen gekomen is, zijn de schaduwen lege graven geworden, en niets meer dan dat.
Sindsdien hebben mensen andere symbolen uitgevonden, die niet eens het goddelijk gezag dragen en niets meer zijn dan de graven van dode mensen. De wereld is tegenwoordig bezeten van haar afgoden, misleid door hen die een ijver tot God hebben, maar niet met het juiste inzicht. Nooit eerder zijn er zoveel ceremoniën opgestapeld als in onze tijd, zelfs niet in de dagen van Rome’s grootste invloed. Men heeft van het christendom een zwaarder slavenjuk gemaakt dan het judaïsme ooit was.
Maar iedere oprechte ziel die ontwaakt is, zal tevergeefs hopen Jezus te vinden in deze zinloze verrichtingen. U kunt van de ene heilige dag naar de andere gaan, van de ene heilige plaats naar de volgende, van het ene ritueel naar het andere, maar de Zaligmaker zult u daarin niet aantreffen. Want Hij heeft Zelf gezegd: ‘Maar de tijd komt en is nu, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid, want de Vader zoekt wie Hem zo aanbidden’ (Johannes 4:23). Jezus heeft het voorhangsel gescheurd en de ceremoniële eredienst afgeschaft. Toch willen mensen deze weer laten herleven. Zo bouwen zij de graven die de Heere heeft afgebroken, weer op. Vandaag klinkt opnieuw Zijn waarschuwing: ‘U moet, omwille van uw leven, zeer op uw hoede zijn – u hebt immers geen gestalte gezien op de dag dat de HEERE bij Horeb tot u sprak vanuit het midden van het vuur – dat u niet verderfelijk handelt en voor u een beeld maakt, de afbeelding van enig afgodsbeeld, de vorm van een man of vrouw’ (Deuteronomium 4:15-16).
Toch zijn er onder ons mensen die de altaren die onze godvrezende voorouders hebben afgebroken, weer willen oprichten. Het werk van de hervormers en protestanten moet opnieuw worden gedaan. Moge God ons een Knox of een Luther schenken, met een machtige hamer om de afgoden te breken die de priesters van Baäl weer oprichten. Zij zoeken de Levende onder de doden. Jezus is niet in hun mis en processies. Hij is ver verheven boven zulke vleselijke eredienst. Was Hij een dode Christus, dan zou zo’n dienst misschien passend zijn bij Zijn graf. Maar voor Iemand Die leeft tot in eeuwigheid, is het een belediging om Hem zo’n materialistische eredienst aan te bieden.
Helaas zoeken velen Christus als hun Zaligmaker bij de graven van morele hervorming. Onze Heere vergeleek de Farizeeën met witgepleisterde graven: van buiten fraai, maar van binnen vol doodsbeenderen.
Ach, op welke manieren proberen mensen zich toch schoon te wassen als hun ziel geen rust vindt! Zij laten enkele grove zonden na, maar niet in hun hart, slechts uiterlijk. Zij leren zichzelf een bepaalde deugd aan, niet in de ziel, maar alleen in de daad. Zo hopen zij zalig te worden, terwijl zij nog steeds vijanden van God zijn, liefhebbers van de zonde en gretige zoekers naar het loon van de ongerechtigheid. Zij hopen dat de Allerhoogste tevreden zal zijn als de buitenkant schoon is, en dat Hij niet zo streng zal zijn om het hart te onderzoeken.
Mensen, waarom zoekt u de Levende onder de doden? Door morele verbeteringen hebben velen naar vrede gezocht, maar toen de Heilige Geest hen werkelijk van zonde overtuigde, ontdekten zij al snel dat zij een levende Christus zochten te midden van graven. Hij is hier niet, Hij is opgewekt. Als Christus dood was, zouden wij u kunnen zeggen: ‘Ga heen en doe uw best om uzelf te redden.’ Maar nu Christus leeft, wil Hij geen hulp van u. Van begin tot eind wil Hij uw Redder zijn – of helemaal niet. Hij wil de Alpha en de Omega zijn. Als u denkt dat u Hem kunt helpen, dan onteert u Zijn heilige Naam en wil Hij niets met u te maken hebben. Zoek de levende verlossing niet onder het graf van uiterlijke vormelijkheid.
Er zijn er velen die de levende Christus zoeken tussen de graven aan de voet van de Sinaï. Zij zoeken het leven bij de Wet, waarvan de dienst echter de dood is. Zij denken zalig te worden door Gods geboden te houden, zij doen hun best en menen dat hun inspanningen aanvaard zullen worden en dat zij zichzelf zo kunnen redden. Maar deze eigengerechtigheid is volkomen tegengesteld aan de geest van het Evangelie. Het Evangelie is niet voor hen die zichzelf kunnen redden, maar voor hen die verloren zijn. Als u denkt uzelf te kunnen redden, ga uw gang. Maar bespot de Zaligmaker niet met uw huichelachtige gebeden. Strompel rond tussen de graven van het oude Israël en verga zoals zij in de woestijn vergingen.
Mozes en de Wet kunnen u nooit in de rust leiden. Het Evangelie is voor zondaren die de Wet niet kunnen houden, die haar gebroken hebben en zich de straf op de hals hebben gehaald. Het is voor hen die dit weten en het belijden. Voor zulke mensen is de levende Zaligmaker gekomen, opdat Hij hun overtredingen zou uitwissen. Zoek uw zaligheid niet bij de werken van de wet, want door de werken van de wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden (Galaten 2:16). Door de wet komt kennis van de zonde (Romeinen 3:20), maar rechtvaardigheid, vrede, leven en zaligheid komen door het geloof in de levende Heere Jezus Christus, en op geen andere wijze. ‘Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden’ (Handelingen 16:31). Maar als u blijft proberen uw eigen gerechtigheid op te richten, zult u zeker vergaan, omdat u de gerechtigheid van Christus hebt verworpen.
Er zijn ook anderen die de levende Jezus zoeken bij de graven. Zij zoeken naar iets goeds in de menselijke natuur, in hun eigen hart en gezindheid. Sommigen van u herken ik hierin, want ik ken u al geruime tijd en dit is steeds uw vergissing geweest. U keert steeds terug naar het knekelhuis van uw eigen natuur en vraagt: ‘Is Jezus hier?’ Geliefden, u bent bedroefd en terneergeslagen, en dat verbaast mij niet. Kijk eens naar die dorre beenderen, die verbleekte skeletten, die massa van bederf, dat lichaam des doods-kunt u dat verdragen? U zegt: ‘Ik ben inderdaad een ellendig mens, maar ik wil zo graag iets goeds in mijn vlees vinden!’ Geliefden, u zucht tevergeefs. U zou net zo goed de hel kunnen doorzoeken op zoek naar de hemel, als troost proberen te vinden in uw eigen vleselijke natuur.
Zie vandaag in dat God die oude natuur heeft weggenomen en aan de dood heeft overgegeven. Onder de oude wet was de besnijdenis een teken van het wegnemen van de verdorvenheid van het vlees, alsof het vlees misschien verbeterd kon worden. Maar nu, onder het nieuwe verbond, hebben wij een veel dieper symbool: ‘Of weet u niet dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, evenals Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen’ (Romeinen 6:3-4). De oude mens is begraven als een dood ding waaruit niets goeds kan voortkomen. ‘Dit weten wij toch, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou worden en wij niet meer als slaaf de zonde zouden dienen’ (Romeinen 6:6).
God streeft er niet naar het oude vleselijke gemoed te vernieuwen, maar om ons tot nieuwe schepselen in Christus Jezus te maken. Wie voortdurend naar zichzelf kijkt om daar troost te vinden, kan net zo goed proberen een stad te verwarmen met blokken ijs. Als u uw lichaam, gevoelens, gedachten of verbeelding doorzoekt om troost te vinden, zult u eerder diamanten in het straatvuil vinden. ‘Hij is hier niet’, zegt uw oude natuur. ‘Hij is hier niet, Hij is opgewekt.’ Wilt u troost ontvangen, richt dan uw blik op Hem, hoogverheven boven de hemelen.
Opnieuw zeg ik: velen hebben tevergeefs geprobeerd Christus te vinden te midden van de schemerige catacomben van de wereldse filosofie. Zij verlangen naar preken vol diepzinnige gedachten-gedachten die verder gaan dan het eenvoudige onderwijs van de Bijbel, als ze er al niet haaks op staan. Als een prediker zijn gemeente vertelt wat hij in de Schrift vindt, wordt hem verweten platgetreden paden te bewandelen. Maar als iemand zijn gemeente vermaakt met eigen dromen, noemt men hem ‘een denker’ of ‘een intellectuele prediker’, hoezeer zijn ideeën ook mogen strijden met Gods waarheid. Sommigen houden van het onsamenhangende gepraat van dagdromers en de grofheden van twijfelaars.
Als men maar kan horen wat een ongelovige hoogleraar tegen de inspiratieleer heeft ingebracht, of als men maar verwend kan worden met de nieuwste blasfemie, menen sommigen dat zij vooruitgang boeken in de ‘hogere cultuur’ waarover zo wordt opgeschept. Maar geloof mij, de door vleermuizen behekste grotten van valse filosofie en zogenaamde wetenschap zijn talloze malen doorzocht-en daarin is geen verlossing te vinden. In Paulus’ dagen waren er de gnostici, die alle kronkelwegen van lege geleerdheid volgden, maar zij ontdekten slechts ‘een ander Evangelie, terwijl er geen ander is’ (Galaten 1:6-7). Door haar wijsheid heeft de wereld God niet gekend.
Na te hebben rondgedoold tussen de dorre catacomben van de filosofie, keren wij terug om de frisse lucht van het Woord van God in te ademen. Naar adem snakkend zeggen wij over het doolhof van de wetenschap: ‘Hij is hier niet.’ De rede heeft Hem in haar diepste graafwerk niet gevonden, de speculatie niet in haar hoogste vlucht, hoewel Hij inderdaad niet ver is van ieder van ons (Handelingen 17:27). Athene had haar ‘onbekende God’, maar in het eenvoudige Evangelie wordt God gekend in de persoon van Jezus. Socrates en Plato houden hun kandelaar omhoog, maar Jezus is het licht Zelf. Onze tijdgenoten redeneren spitsvondig en debatteren, maar de levende Christus is onder ons: Hij bekeert zondaren, verheugt heiligen en verheerlijkt God. Was de Heere slechts een onderwerp voor discussie, dan zou de filosofie ons kunnen helpen. Maar Hij is een levende kracht, en daarom is een greintje geloof in Hem meer waard dan bergen filosofie. Wie het zielenleven en de levendmakende Geest niet kent, heeft geen deel aan de opgestane Heere. Als u zich tot rechter maakt over de waarheid van Jezus, dan zou de verdorven wereld net zo goed rechter kunnen zijn over de engelen. O, mocht u, die de verlossing in al deze richtingen hebt gezocht, die hopeloze taak opgeven en beseffen dat Christus nabij is.
Als u met uw hart in Hem gelooft en Hem met uw mond belijdt, zult u zalig worden (Romeinen 10:9). ‘Wend u tot Mij, word behouden, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand anders’ (Jesaja 45:22). Dat roept Hij u toe. ‘Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord van God’ (Romeinen 10:17). ‘Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden’ (Handelingen 16:31). Jezus leeft en is bij machte volkomen zalig te maken. Alles wat u hoeft te doen, is eenvoudigweg uw blik in geloof op Hem richten. Door dat geloof wordt Hij de uwe en bent u gered. Zoek de Levende niet onder de doden, want Hij is opgewekt.
3. Laten wij nu onze denkrichting opnieuw veranderen en stilstaan bij de ongeschikte verblijfplaatsen. De engelen zeiden tegen de vrouwen: ‘Hij is hier niet, Hij is opgewekt.’ Dat betekent: omdat Hij is opgewekt, verblijft Hij hier niet meer.
De levende Christus kon in het graf zijn, Hij kon het graf tot Zijn rustplaats maken, maar dat zou niet passend zijn geweest. Zo leert Hij ons vandaag dat christenen niet moeten verblijven op plaatsen die niet bij hen passen. U bent in Christus opgestaan; u hoort niet in het graf te leven. Ik wil nu spreken tot hen die feitelijk in het graf leven, hoewel zij uit de doden zijn opgewekt. Sommigen zijn oprecht, maar hun temperament en misschien hun plichtsbesef brengen hen ertoe altijd somber en moedeloos te zijn. Zij hopen dat zij in Christus geloven, maar weten het niet zeker.
Zij vertrouwen erop dat zij gered zijn, maar willen niet zo aanmatigend zijn om dat te zeggen. Zij durven niet gelukkig te zijn in de overtuiging dat zij in de Geliefde aangenomen zijn. Zij houden van de treurige snaren van de harp, zij rouwen om een afwezige God. Zij hopen dat de goddelijke beloften vervuld zullen worden. Zij vertrouwen erop dat zij misschien op een dag in het licht mogen komen en iets van de stralende liefde van de Heere mogen ervaren. Maar nu staan zij op het punt op te geven. Zij verblijven in de vallei van de schaduw des doods en hun ziel is zwaar beladen.
Beste vriend, denkt u werkelijk dat deze gemoedstoestand passend is voor een christen? Ik twijfel er geen moment aan dat u een waar gelovige bent-integendeel, ik heb een hogere dunk van u dan u van uzelf hebt. De meest bevende gelovige in Jezus wordt behouden; uw kleine geloof is voldoende tot zaligheid. Maar denkt u werkelijk dat het de bedoeling van Christus is dat u blijft waar u nu bent, zittend op de koude grond van het stille graf, te midden van stof en as? Waarom blijft u onder de grond? Waarom komt u niet naar de tuin van de Meester, waar de bloemen hun heerlijke geur verspreiden? Waarom geniet u niet van de frisse lucht van volle zekerheid en van de lieflijke adem van de troostende werking van de Geest? Tussen de graven verbleef iemand die niet bij zijn volle verstand was; doe hem niet na. Zeg niet: ‘Ik ben zo’n zondaar geweest, dat dit alles is wat ik verdien te genieten.’
Want zodra u spreekt over verdienen, hebt u het Evangelie al verlaten. Ik weet dat u in Jezus gelooft, en dat u uw hoop voor niets ter wereld zou opgeven. U voelt dat Hij, ondanks alles, kostbaar voor u is. Kom dan en verheug u in Hem, ook al vindt u in uzelf geen reden tot vreugde. Kom, geliefde, kom uit dit doodse gewelf, verlaat het onmiddellijk! Ook al hebt u tussen ovenstenen gelegen, u zult nu schitteren als de vleugels van een duif, overtrokken met zilver en bewerkt met groen glanzend goud (Psalm 68:14). Uw Meester komt naar u toe en zegt: ‘Mijn duif in de kloven van de rots, in de schuilplaats van de bergwand, laat Mij uw gedaante zien, laat Mij uw stem horen. Want uw stem is zoet en uw gedaante is bekoorlijk’ (Hooglied 2:14).
Leden van het lichaam van de opgestane Zaligmaker, wilt u nog steeds in het graf blijven liggen? Sta op en kom daar vandaan! Twijfel niet langer. Gelovige, wat voor reden heeft u om aan uw God te twijfelen? Heeft Hij ooit tegen u gelogen? Twijfel niet langer aan de kracht van het kostbare bloed. Is dat niet bij machte u te reinigen van alle zonden? Onderzoek niet langer of u gered bent of niet. Als u gelooft, bent u net zo veilig als Christus Zelf. Als u in Hem rust, kunt u niet verloren gaan-net zo min als Christus verloren kan gaan. Zijn Woord is uw onderpand, Zijn eer is ermee gemoeid. Hij zal u zeker in de beloofde rust brengen. Wees daarom verheugd.
Ik heb een broeder gekend die zo lang in de catacomben en gewelven leefde, dat hij zijn broeders veroordeelde omdat zij in het zonlicht wandelden. Hij zei: ‘Ik kan niet begrijpen dat iemand zo vol vertrouwen kan spreken, ik begrijp het niet.’’ Mijn lieve broeder, omdat u het niet begrijpt, is het nog niet verkeerd. Arenden hebben veel dingen die uilen niet begrijpen. U die altijd tobberig bent en zich zorgen maakt, u zondigt tegen God, bedroeft Zijn Geest en handelt in strijd met uw christelijke belijdenis. Toch veroordeelt u anderen die geloven dat God trouw is, die Hem op Zijn woord aannemen en daarom vreugde en troost putten uit Zijn beloften.
Doe dat nooit; het zou werkelijk verkeerd zijn u als rechter op te werpen. Bid liever dat de Heere het licht van Zijn aangezicht over u verheft (Psalm 4:7), zodat u vreugde en rust in het geloof ontvangt. Want Hij heeft gezegd: ‘Verheug u in de HEERE, rechtvaardigen, zing vrolijk, alle oprechten van hart!’ (Psalm 32:11). Kom uit het graf, lieve broeder, want Jezus is hier niet. Als Hij er niet is, waarom zou u er dan blijven? Hij is opgestaan. Sta ook op tot een leven in Zijn troost, in de kracht van Zijn Geest.
Tussen de graven woont nog een ander soort mensen. Ik bedoel christenen-en ik hoop van harte dat het ware christenen zijn-die heel werelds leven. Het is geen zonde om ijverig uw werk te doen, maar het is een droevige vergissing als ijver voor het werk de vurigheid van de geest verwoest en God in het dagelijks leven niet meer gediend wordt. Een christen behoort ijverig te zijn in het verwerven van eerlijke zaken, maar sommigen zijn daar niet tevreden mee. Zij hebben genoeg, maar verlangen naar meer. Als zij meer hebben, reiken zij nog steeds verder, zoals de zee die het strand wil opslokken. Hun hoofdgedachte is niet God, maar goud; niet Christus, maar rijkdom.
Broeders en zusters, sta mij toe u ernstig te vermanen, opdat u niet een strenge vermaning van de Voorzienigheid ontvangt voor uw ziel. Christus is hier niet! Hij verblijft niet bij stapels zilver. U kunt rijk zijn en Christus daar niet vinden; u kunt arm zijn, maar als Christus bij u is, bent u net zo gelukkig als de engelen. Hij is hier niet, Hij is opgewekt! Een marmeren graf kon Hem niet houden, en evenmin kan een gouden graf Hem vasthouden. Laat het u dan ook niet vasthouden. Trek de grafkleding van uw hart uit en werp al uw zorgen op God, Die voor u zorgt (1 Petrus 5:7). Laat uw wandel in de hemel zijn (Filippenzen 1:27). Bedenk niet de dingen die van de aarde zijn, maar de dingen die van boven zijn, waar Christus zit aan de rechterhand van God (Kolossenzen 3:1-2).
Nog iets over dit punt, iets wat nog droeviger is. Er zijn belijdende christenen die in het doodshuis van de zonde leven. Zij zeggen tot het volk van Christus te behoren, maar zoeken hun plezier in de zonde. Ik zeg niet dat zij er voortdurend in leven, maar dat zij er soms hun genoegen in zoeken. Iemand zegt: ‘Ik bezoek de wereldse vrolijkheid niet regelmatig, maar af en toe, als een bijzondere traktatie.’
Ik moet denken aan een uitspraak van Rowland Hill. Toen hij een belijdend christen ontmoette, lid van zijn gemeente, die naar het theater ging, zei hij: ‘Ik begrijp dat u het theater bezoekt?’ ‘Nee,’ antwoordde deze, ‘ik ga daar maar af en toe heen, als een traktatie.’ Waarop Hill zei: ‘Maar dat maakt het nog erger. Stel dat iemand zou zeggen: Meneer Hill is een sterk mens, hij eet kadavers. En als men mij vroeg: ‘Is dat waar, meneer Hill, dat u kadavers eet?’ en ik zou antwoorden: ‘Nee, normaal gesproken eet ik geen kadavers, maar af en toe neem ik een bordje, bij wijze van traktatie.’ Denkt u dat men dan minder afkeer van mij zou hebben?’
Dat is een krachtig antwoord. Als iets wat balanceert op de rand van onreinheid en wellust voor u een traktatie is, dan is uw hart onrein en zoekt u uw genoegen bij de doden. Sommige dingen waar mensen tegenwoordig plezier in hebben, zijn alleen geschikt om dwazen te doen lachen of engelen te doen wenen. Wees kieskeurig in uw gezelschap, christenmannen en -vrouwen! U bent broeders van Christus; wilt u omgaan met de zonen van Belial? U bent erfgenamen van de volmaaktheid in Christus, nu al bekleed met vlekkeloos linnen. U bent kostbaar in Gods ogen, een koninklijk priesterschap, uitverkoren uit het menselijk geslacht.
Wilt u uw kleding verscheuren zodat de Filistijnen met u spotten? Wilt u omgaan met de bedelaarskinderen van deze wereld? Nee, handel naar uw afkomst en uw nieuwe natuur. Zoek nooit de Levende onder de doden. Jezus was daar nooit. Ga daar dan zelf ook niet heen. Hij hield niet van het lawaai en de herrie van werelds vermaak; Hij had ander voedsel (Johannes 4:32). Moge God u geven dat u de kracht van het opstandingsleven sterk in uw geest ervaart.
4. Laat mij verdergaan. Ten vierde wil ik u waarschuwen voor ongegrond dienstbetoon. De vrouwen tot wie de engelen zeiden: ‘Hij is hier niet, Hij is opgewekt,’ droegen een last met zich mee. Wat droegen Johanna en haar dienstmeisjes, wat droegen Maria en de anderen? Wel, wit linnen – en daarnaast ponden vol specerijen, de kostbaarste die zij konden kopen. Wat waren zij van plan? O, als een engel kan glimlachen, dan heeft hij zeker geglimlacht toen hij zag dat zij gekomen waren om Christus te balsemen. ‘Hij is hier niet. Sterker nog, Hij is niet dood – Hij heeft geen balseming nodig, Hij leeft!’
In heel Engeland ziet u op Goede Vrijdag en op paaszondag talloze mensen die, in alle oprechtheid, komen om Christus te balsemen. Zij laten de klokken luiden omdat Hij gestorven is, zij vasten en zingen droevige liederen over hun dode Zaligmaker. Geprezen zij de Heere, mijn Verlosser is niet dood! Ik heb geen klokken te luiden voor Hem, want Hij is opgestaan – Hij is hier niet! Daar komen zij, menigten met hun witte linnen en hun kostbare specerijen, om een dode Christus te begraven. Is dat dwaas? Zij zeggen: ‘Wij doen slechts na wat eens gebeurd is.’ O, als dat alles is – een feitelijke absurditeit, een toneelstuk van Golgotha! Dan moet ik, voor het aangezicht van de eeuwige God die mijn woorden hoort, zeggen dat zulke nabootsing grenst aan heiligschennis. Wat eens voor altijd volbracht is, mag nooit herhaald worden. Nee, ik kan niet geloven dat zij werkelijk het grote offer willen nabootsen. Dan blijft over dat zij denken dat hun Zaligmaker dood is, en daarom zeggen zij: ‘Luid de klok voor Hem! Kniel neer en ween voor Zijn afbeelding aan het kruis!’
Als ik geloofde dat Jezus Christus op Goede Vrijdag stierf, zou ik de hele dag feestvieren omdat Zijn dood voorbij is. Omdat Hij het avondmaal tot Zijn gedachtenis heeft ingesteld, zou ik Zijn bevel volgen en niet gaan vasten. Wie zou nu treuren om een Vriend die eens dood was, maar die nu leeft en verhoogd is? Waarom zou u de doodsklok luiden voor een levende Vriend? Toch veroordeel ik deze mensen niet, niet meer dan de engelen de vrouwen veroordeelden. Maar hun specerijen en hun linnen zijn overbodig, want Jezus leeft en heeft ze niet nodig.
Op een andere manier doen velen hetzelfde. Kijk hoe zij het Evangelie willen verdedigen. Zodra er wordt beweerd dat Mozes het mis had, trekken velen eropuit om Jezus Christus te verdedigen, argumenteren voor het Evangelie en zoeken naar verontschuldigingen, alsof het Evangelie aangepast moet worden aan moderne ontdekkingen en de filosofie van deze tijd. Dat lijkt op het brengen van linnen en specerijen naar het graf om Hem daarin te wikkelen. Haal die weg.
Ik vraag mij af of apologeten als Butler en Paley niet meer twijfelaars hebben voortgebracht dan zij er tot geloof hebben gebracht. Ik betwijfel of veel verdediging van het Evangelie niet eerder zwakte dan kracht is. Het Evangelie heeft geen verdediging nodig. Als Jezus Christus niet leeft en Zijn eigen strijd niet kan voeren, is het christendom een hopeloze zaak. Maar Hij leeft! Wij hoeven slechts Zijn Evangelie in al zijn eenvoud te verkondigen, en de kracht die daarmee gepaard gaat, zal het bewijs zijn van zijn waarheid. Geen ander bewijs zal de mensheid ooit overtuigen.
Apologieën en verdedigingen zijn ongetwijfeld goed bedoeld. De balseming was dat ook. Maar ze zijn weinig waard. Geef Christus de ruimte, geef Zijn predikers gelegenheid om het Evangelie te verkondigen. Laat de waarheid in eenvoudige taal klinken. Dan zult u de Meester spoedig horen zeggen: ‘Neem die specerijen en dat linnen weg! Ik leef, Ik heb ze niet nodig!’
Hetzelfde zien we bij anderen die vasthouden aan oude, stereotiepe vormen. Alles moet precies zo verlopen als honderd of tweehonderd jaar geleden. De puriteinse orde moet behouden blijven, de prediking moet even ernstig en sober zijn als die van de oude dominee uit het verleden. De kansel moet beheerst worden door de grootste ernst en de dienst moet sereen en waardig zijn.
Dat is veel specerijen en fijn linnen om een dode Christus in te wikkelen. Ik houd ervan om dat conventionele fatsoen te doorbreken. Het is goed om regels van louter menselijke oorsprong te doorbreken, want het leven laat zich niet inperken door regels die slechts voor doden geschikt zijn. De dood ligt ingewikkeld als een mummie en zal altijd doen wat gepast is – of eigenlijk nooit iets doen. Maar het leven, de werkelijkheid, zal zichzelf op onverwachte wijzen tonen. Het leven zal spreken waar de dood zwijgt. Het zal uitbreken waar het niet verwacht wordt en al uw wetten en regels verbrijzelen. Toch zie ik hoe goede mensen hun handen in afschuw opheffen en roepen: ‘Breng Arabische gom, mirre en aloë, breng het linnen om voor onze dode Meester te zorgen!’
Laat Hem met rust, Hij leeft en wil niet dat u Hem inwikkelt. Ik aarzel niet te zeggen dat een groot deel van de kerkelijke orde bij dissenters, episcopalen, presbyterianen en anderen niet meer is dan specerijen en doodsklokken voor Christus, net als veel van het fatsoen, decorum en de regels van: ‘Zoals het was in het begin, nu is en altijd zal zijn.’ Maar Christus leeft, en wat nodig is, is dat Hem ruimte wordt gegeven. Ik zeg dit niet ter wille van mijzelf – ben ik niet altijd gepast bezig? – maar ter wille van de broeders-evangelisten die, als zij voor de armen preken, soms ongebruikelijke taal gebruiken of ongewone dingen doen. Laat hen. Spotters zeggen dat zij dramatisch zijn.
Is er ooit iemand geweest die half zo dramatisch was als Ezechiël? Hebben niet alle profeten op bijzondere, soms zelfs merkwaardige wijze gehandeld om de aandacht van het volk te trekken? Precies dezelfde beschuldiging werd ook geuit tegen Whitefield en Wesley: ‘Deze mensen overtreden alle regels,’ en dergelijke. Wat een zegen als mensen daartoe in staat zijn! Toen Hill naar Schotland trok om het Evangelie te verkondigen, zei men dat hij elke orde en elk decorum met voeten trad. Hij antwoordde: ‘Ik zal mijn paarden die namen geven en er zo voor zorgen dat dit waar is.’ En inderdaad, hij overtrad alle conventies, maar met die twee ongewone ‘paarden’ bracht hij zielen tot Christus. Juist door de regels te doorbreken, wist hij mannen en vrouwen te bereiken die op geen andere manier te bereiken waren. Wees bereid Christus de vrijheid te geven, en geef Zijn dienaren de ruimte om Hem te dienen zoals de Geest van God hen leidt.
5. Tot slot wil ik stilstaan bij het wonderbaarlijke nieuws dat de vrouwen ontvingen: ‘Hij is hier niet, Hij is opgewekt.’ Dit was verbluffend nieuws voor Zijn vijanden. Zij dachten: ‘We hebben Hem gedood. We hebben Hem in een graf gelegd. Het is voorbij.’ Maar, schriftgeleerden, farizeeën, priesters, wat hebben jullie bereikt? Al jullie werk is tenietgedaan, want Hij is opgewekt! Het was ook verbazingwekkend nieuws voor de satan, die ongetwijfeld dacht dat hij de Zaligmaker had vernietigd. Maar Hij is opgewekt! Wat een schok moet er door de hel zijn gegaan! En wat een boodschap voor het graf: het is overwonnen, de dood heeft zijn prikkel verloren!
Voor de bevende heiligen was het nieuws een bron van moed: ‘Hij is werkelijk opgewekt!’ Zij konden weer vertrouwen en zeggen: ‘De goede zaak is nog steeds de juiste en zal overwinnen, want onze Christus is de levende Heere.’ Het was goed nieuws voor zondaren-en het is vandaag goed nieuws voor iedere zondaar hier. Christus leeft. Wie Hem zoekt, zal Hem vinden. Ik verwijs u niet naar een dode Christus; Hij is opgestaan en in staat volkomen zalig te maken wie door Hem tot God komen. Er is geen beter nieuws voor bedroefden, beproefden, moedelozen en wanhopigen dan dit: de Zaligmaker leeft nog steeds en is nog steeds bereid te redden. Hij wil u aan Zijn tedere hart ontvangen.
Dit was blij nieuws voor alle engelen en de geesten in de hemel-werkelijk vreugdevol nieuws. Laat het vandaag ook voor ons blij nieuws zijn, zodat wij in de kracht ervan leven, door de hulp van Zijn Geest. Laten wij het delen met onze broeders, zodat zij zich met ons kunnen verheugen, en laten wij niet langer toegeven aan twijfel en angst, maar elkaar bemoedigen: ‘Hij is werkelijk opgewekt, laat ons hart daarom blij zijn.’ De Heere zegene u, en als wij aan Zijn tafel komen-en ik vertrouw dat velen van Zijn volk zullen komen-mogen wij onze opgestane Meester ontmoeten.
Amen.