Genade is op Uw lippen uitgestort Psalm 45:3
Wat een onuitputtelijk onderwerp vormen de Naam en de Persoon van onze gezegende Heere en Zaligmaker Jezus Christus! De Bijbelse dichters noemen Zijn Naam nooit zonder meteen in lofprijzing uit te barsten. Nooit bezingen ze Zijn Naam of Zijn heerlijkheid zonder meteen zozeer door een dichterlijke geest gegrepen te zijn dat zij in extase opstijgen. Hun liefde weet nauwelijks woorden te vinden om zichzelf uit te drukken. Liefde overmant soms de taal van verstandige mensen, en dit gebeurt nog tastbaarder in de Heilige Schrift. Neem bijvoorbeeld het Hooglied. Daar heeft de liefde de taal tot het uiterste uitgebuit om haar hevige hartstocht te uiten. Ja, daar is de taal zó uitgebuit dat sommigen van ons, die niet zo vervuld zijn van de liefde tot God, de gloedvolle uitingen ervan nauwelijks kunnen waarderen. Zo zien we het ook hier in Psalm 45 gebeuren. De psalmist, met de harp in zijn hand, begint over de Persoon van de Messias te mediteren en hij roept het direct uit: ‘Mijn hart loopt over van goede woorden; ik draag mijn gedichten voor over een Koning; mijn tong is de pen van een vaardige schrijver. U bent veel schoner dan de andere mensen; genade is op Uw lippen uitgestort.’
Wij hebben geen tijd voor een inleiding, maar moeten direct overgaan tot de bespreking van onze tekst. Genade is uitgestort op de lippen van Christus. Laten wij als eerste stilstaan bij de overvloed van deze genade; als tweede bij de aard van deze genade; en laten we u ten derde proberen te tonen in welke ambten Jezus Christus bewijst dat genade op Zijn lippen is uitgestort.
1. We beginnen met het woord ‘uitgestort’, dat wijst op de overvloed van genade. ‘Genade is op Uw lippen uitgestort.’
Er zijn er meer onder de mensenkinderen die ‘genade’ gehad hebben. Dichters hebben edele woorden gesproken. Profeten uit het verleden hebben wonderlijke dingen gezegd, die goddelijk geïnspireerd waren. Daarom kan er gezegd worden dat hun leer ‘drupte’ als de regen en dat hun spraak ‘vloeide’ als de dauw (Deut. 32:2). Zulke beeldspraak is echter te zwak om onze Heere Jezus te beschrijven. Hij sprak niet slechts als de dauw. Eveneens drupte Zijn boodschap niet eenvoudigweg als een zachte regen; ze ‘stortte’ van Zijn lippen. Steeds wanneer Hij sprak, vloeide er een overvloedige stroom van genadige woorden uit Hem, als een waterval van welsprekendheid. Jezus Christus had niet een beetje genade, maar genade was over Hem ‘uitgestort.’ Niet een klein flesje olie op Zijn hoofd, maar een grote kruik en een hoorn vol olie zijn over Hem leeggegoten. Genade is op Zijn lippen uitgestort.
Ik las dat Calvijn deze passage als volgt vertaalt: ‘Genade wordt van Uw lippen verspreid.’ Niet alleen gaf God Zijn Zoon genade op Zijn lippen, maar steeds als de Zoon spreekt, steeds als Hij het volk met Zijn leer of vermaning aanspreekt of als Hij bij Zijn Vader voor hen pleit, steeds als Hij Zijn mond opent om tot God voor de mensen te spreken – altijd wordt er ‘genade verspreid van Zijn lippen.’
En als ik kijk hoe de Septuaginta dit gedeelte vertaalt, dan vind ik daar de gedachte dat de genade volledig leeggegoten is. ‘Genade is op Uw lippen uitgestort’, alsof hij leeggegoten is totdat er niets overblijft. Jezus Christus heeft genade die volledig op Hem is uitgestort. In Hem ‘woont heel de volheid van de Godheid lichamelijk.’ (Kol. 2:9) Alle genade was Hem gegeven, de onuitputtelijke voorraad volledig op Hem uitgestort. Zo veel is er op Hem uitgegoten dat God Hem niet meer geven kon en Jezus Christus Zelf niet meer genade kon ontvangen of bezitten. Alles is op Hem uitgestort en steeds als Hij spreekt, lijkt Hij de genade zelf uit te ademen. De verbeeldingskracht kan zich onmogelijk iets voorstellen dat meer genadig is. En de overdenking van de meest toegewijde christen kan geen woorden vinden die majestueuzer in goedheid, gevoeliger in mededogen, voller van honing en heerlijker in hun zoetheid zijn dan de genadige woorden die van de lippen van Jezus Christus komen.
‘Genade is op Uw lippen uitgestort.’ Christen, u kunt een beetje genade op uw lippen hebben, maar u heeft hem niet op uw lippen ‘uitgestort.’ U kunt een beetje genade hebben in uw hart, maar hij is daar als een zachte regen uit de hemel in gedruppeld. Bij u is hij daar niet ‘uitgestort.’ U kunt nog zo vol zijn van genade, maar Christus is er meer van vervuld dan u. En mocht u nog zo in de genade verminderd zijn, laat u dan troosten omdat Hij overvloedige genade in Zich heeft. Hij heeft een overvloed die geen gebrek kent, want genade is op Zijn lippen uitgestort. Wees niet bang om in elke nood naar Hem toe te gaan. Denk ook niet dat Hij niet kan troosten. Zijn vertroostingen zijn niet als water dat op aarde verspild wordt en niet meer bijeen verzameld kan worden, maar zij brengen eeuwige stromen voort. Want genade is op Zijn lippen uitgestort. Hij geeft u geen beperkte voorraad, geen rantsoen, maar vraag wat u wilt. U zult zoveel ontvangen als uw geloof maar verlangen en uw hart bevatten kan. Want genade is in de rijkste overvloed op Zijn lippen uitgestort.
2. We zullen hier niet verder over uitweiden. Laten wij doorgaan en het volgende overdenken: De aard van de genade die Jezus Christus bezit, die op Zijn lippen is uitgestort en die van Zijn lippen wordt verspreid.
Het is belangrijk om op te merken dat Jezus Christus iets heeft wat geen enkel mens ooit had, namelijk inherente genade. Toen Adam door God werd geschapen, had hij iets van inherente genade. Toch had hij niet zoveel van Gods genade dat de oprechtheid van zijn karakter erdoor bewaard werd. Hij had slechts de genade van de zuiverheid, zoals deze vertoond kon worden in de onschuld van zijn redelijke natuur. Die man moet wel vol van genade zijn geweest, want hij was oorspronkelijk naar het beeld van God geschapen. Toch had hij blijkbaar geen volmaakte genade in zich, want hij heeft zijn eerste staat niet in stand gehouden. Maar Jezus Christus heeft al de genade die Adam had en alle genade die een onschuldig mens gehad zou kunnen hebben in de meest verheven volmaaktheid. Die genade was ook altijd in Hem.
U en ik hebben niets van die inherente genade. Men zegt wel dat kinderen niet in zonden geboren of in ongerechtigheid geschapen worden, maar dat zij inherente genade bezitten. Wij hebben echter nog nooit iemand ontmoet die zo’n wonderlijk kind gevonden heeft. In ieder geval, de kinderen zijn gruwelijk bedorven toen ze opgroeiden, want ze gaven later geen enkele blijk van genade. Nee geliefden, wij zijn van nature zonder genade, het zaad van boosdoeners. Al onze inherente genade is door Adam bedorven. Hoe vol de kruik ook zat. hij is door de val helemaal leeggestroomd. Adam, het aarden vat, brak en bedierf elke druppel van zijn inhoud en wij hebben nu niets meer over. Maar Jezus had geen zonde. Hij had inherente genade in Zichzelf.
En vervolgens had Hij genade die voortkwam uit de aard van Zijn Persoon, want Hij was zowel God als mens. De mensheid van Christus ontleende genade aan de Godheid van Christus. Ik twijfel er niet aan dat Zijn twee naturen op zo’n wonderlijke manier één waren, dat hetgeen de mens deed door de Godheid bevestigd werd en dat hetgeen de Godheid wilde, de mens deed. Ook handelde de mens Jezus Christus nooit zonder de God Jezus Christus, of sprak Hij nooit zonder God, de God in Hem, de God Die Hij even waarachtig is als dat Hij mens is. Wij kunnen slechts als mens spreken, behalve wanneer Gods Geest door ons spreekt. De grootsten en machtigsten onder al de profeten hebben toch alleen maar als geïnspireerde mensen gesproken. Maar Jezus sprak als mens en als God tegelijk. ‘Genade’, deze onuitsprekelijke goddelijke genade, Zijn eigen genade als Godheid, was op Zijn lippen uitgestort en werd van Zijn lippen verspreid.
Maar er is nog meer. Ik denk dat de Heere Jezus Christus wanneer Hij sprak, net als Zijn dienaren, de bijstand van God de Heilige Geest kreeg. Er wordt ons zelfs verteld dat God Hem de Heilige Geest zonder maat gegeven heeft. (Joh. 3:34). Het is heel opmerkelijk -en ik geloof dat dit in de Bijbel staat met het doel om ons de Heilige Geest te laten eren- dat Jezus Christus voor zover wij dit uit het Woord van God kunnen afleiden, niet zoveel bekeerlingen op Zijn prediking had als sommigen van Zijn volgelingen. Als je naar het leven van Paulus kijkt, dan zie je hoeveel duizenden er door zijn prediking tot het kennen van de Heere zijn gebracht. Wanneer je het verslag van Petrus’ pinksterpreek leest, dan zie je dat er zich op die ene dag drieduizend hebben bekeerd. Tijdens het leven van Christus hoor je niets over zo’n gebeuren. Toen Hij stierf, bleven er slechts rond de vijfhonderd discipelen achter. De reden hiervoor was dit. Jezus zei: ‘Ik wil de Heilige Geest eren. Ik zal de wereld laten weten dat de Heere heeft gezegd: Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest. (Zach. 4:6) En hoewel Ik spreek zoals geen mens ooit gesproken heeft, en hoewel Ik grotere welsprekendheid bezit dan stervelingen ooit zullen kunnen bereiken, zal Ik Mijzelf in Mijn soevereiniteit toch van de uitoefening van die Geest onthouden. De ogen van het volk zullen traag zijn om te zien, zij zullen sluimeren, hun hart zal vet worden en zij zullen bot zijn. Later zal Ik dan door een eenvoudige visser meer spreken dan Ik Zelf deed. Ik zal het zwakste instrument meer eren dan dat Ik zelfs Mijzelf als prediker heb gedaan.’
Toch had Jezus Christus de Geest zonder maat, want elke zin die Hij sprak was van goddelijke kracht doortrokken. ‘De woorden’, zei Jezus, ‘die Ik tot u spreek, zijn geest en leven.’ (Joh. 6:63) Zo ziet u dat Zijn woorden niet slechts van de Geest komen, maar dat zij de Geest zijn. Volgens mij is het zo: zoals hij die Christus gezien heeft de Vader gezien heeft (Joh. 14:7), zo heeft hij die Christus gehoord heeft de Heilige Geest gehoord. Niettemin kwamen de vruchten op Zijn bediening er pas na Zijn korte verblijf op aarde, net zoals de eer die Hij waardig is te ontvangen. Hij werd door Zijn tijdgenoten verworpen, maar daarna is Hij ‘wat de Geest van de heiliging betreft, met kracht bewezen Gods Zoon te zijn, vanuit de opstanding uit de doden.’ (Rom. 1:4)
Zo waren ook Zijn woorden, die toen niet zo veel tot stand leken te brengen, zo vol van de verkwikkende kracht van de Heilige Geest dat zij het middel waren waardoor later miljoenen en miljoenen tot bekering kwamen, meer dan iemand tellen kan. Alle bekeringen onder Petrus, Paulus en de andere apostelen waren door Jezus Christus. Zij hebben de woorden die Hij in het verborgene sprak, wijd en zijd bekendgemaakt. Alle bekeringen van nu zijn in Zijn Naam en door Zijn Woord. ‘Het getuigenis van Jezus is de geest van de profetie.’ (Openb. 19:10) Sprak een apostel uit zichzelf, dan vielen zijn woorden nutteloos op de aarde. Maar wat zijn Meester hem zei te spreken, dat droeg overvloedig vrucht. Jezus Christus heeft de Geest zonder maat. Dit is een andere kant van die genade, waarvan gezegd wordt: ‘Genade is op Uw lippen uitgestort.’
3. Wij zijn heel snel door deze twee punten heengegaan. Nu kunnen wij uitweiden over het derde punt. Wij gaan nu de verschillende ambten beschouwen waarin we de genade die uitgestort is op de lippen van Christus en die ook verspreid wordt van Zijn lippen, kunnen waarnemen.
Laten wij ten eerste naar onze Zaligmaker kijken als de eeuwige Borg van het verbond. We zullen zien dat genade op Zijn lippen was uitgestort. Toen God de Vader het verbond voor het eerst maakte, was het ongeveer in deze vorm: ‘Mijn Zoon, Gij begeert -en Ik met U- om een menigte die niemand tellen kan en die Ik in U heb uitverkoren, te redden. Maar om hen te kunnen redden, moet iemand hun Vertegenwoordiger zijn. Dan kan Ik rechtvaardig zijn en toch degenen die geloven rechtvaardigen. Hij moet verantwoordelijk zijn voor hun gehoorzaamheid aan Mijn wetten. Hij moet hun Vervanger zijn om elke straf die zij over zich afroepen, te ondergaan. Wanneer U, Mijn Zoon, wilt garanderen dat U hun straf wilt dragen en hun bestraffing ondergaan, dan zal Ik U van Mijn kant garanderen dat U Uw zaad zult zien, dat U Uw dagen zult verlengen en dat het welbehagen van de Heere door Uw hand gelukkig zal voortgaan. (Jes. 53:10)
Wanneer U bereid bent om te zweren dat U de bestraffing zult dragen van alle mensen die U wilt redden, dan ben Ik bereid bij Mijzelf te zweren -Ik kan niet zweren bij iets dat groter is- dat allen die U zult redden zeker van de dood en de hel zullen worden verlost. Allen voor wie U de bestraffing zult dragen, zullen om die reden vrijuit gaan. Mijn wraak zal tegen hen niet opkomen, hoe groot hun zonden ook mogen zijn.’ Jezus deed de belofte en Hij zei: ‘Mijn Vader, zie. Ik kom; in de boekrol is over Mij geschreven. Ik vind er vreugde in. Mijn God, Uw welbehagen te doen; Uw wet draag Ik diep in Mijn binnenste.’ (Ps. 40:8, 9)
Nu, dat werd gesproken in de eeuwigheid, verder terug dan het geloof op vleugelen van een adelaar kan vliegen. De genade die op de lippen van Christus is uitgestort toen Hij die eenvoudige verklaring deed, is zo groot dat tienduizenden heiligen eenvoudigweg op grond van Zijn plechtige belofte de hemel zijn binnengekomen. Al de heiligen die er zijn geweest, van Adam af -toen één overtreding het bederf over het hele geslacht bracht- tot op de tweede Adam, Die verzoening deed voor de ongerechtigheid, gingen de hemel binnen alleen door het geloof in de belofte die Christus gedaan had.
Zo groot was de genade die van Jezus’ lippen verspreid werd. Nog geen druppel bloed had er gevloeid, er was nog geen doodsangst doorstaan, het verbond was nog niet bekrachtigd, de voorwaarde nog niet vervuld. Toch was het meer dan genoeg dat de Borg de eed had afgelegd. De oren van de Vader hadden geen andere bevestiging nodig. Zijn hart was gerustgesteld. Ja, meer dan dat: op hetzelfde moment dat Jezus dat woord in Zijn Vaders oor sprak, waren alle heiligen in Hem gerechtvaardigd en volmaakt. Hun zaligheid was zeker. Zodra Jezus Christus zei: ‘Mijn Vader, Ik zal de straf betalen. Zij zullen Mijn gerechtigheid hebben en Ik hun zonden’, was hun aanvaarding een eeuwig feit. Hij zou nooit op Zijn overeenkomst terugkomen of Zijn verbond verbreken. Dit is het eerste waarin wij de genade die van Zijn lippen verspreid wordt, kunnen zien.
Ten tweede is de genade op Zijn lippen uitgestort als de grootste van alle profeten en leraren. De wet was door Mozes gegeven en op zijn lippen was wel wat genade. Want Mozes preekte het Evangelie, zelfs wanneer hij de wet preekte, omdat hij zo bevoorrecht was om standvastig te zien op het einde van wat tenietgedaan wordt. (2 Kor. 3:13) Toen hij het offeren van het lam, de stier en de tortelduif leerde, was het Evangelie verborgen in de wet, in de wet van de levitische ceremoniën. Echter, de stralen die schenen van het gelaat van Mozes waren niet meer dan stralen van genade. Zij waren niet ‘de heerlijkheid als van de eniggeboren Zoon van de Vader, vol van genade en waarheid.’ (Joh. 1:14) En toen er op verschillende tijdstippen onder de eerste bedeling van de wet andere profeten verschenen, hadden zij allemaal een zekere mate van genade. Of wij nu de heroïsche Elia beschouwen of de klagende Jeremia of Jesaja, die ziener van de serafs die meer over Christus sprak dan alle anderen, we ontdekken dat elk van hen wel wat genade op hun lippen had. Wat zij preekten, was een edele leer die het meer dan waard was om aangenomen te worden.
Maar wie leerde er ooit zulke dingen als Jezus? Waar kunnen we in de geschriften van de profeten en in de sagen van de oudheid zulke woorden vinden als de woorden die Jezus sprak? Wie heeft er ooit het volk geleerd dat het alle mensen moet liefhebben? Wie leerde het volk ooit zulke wonderbaarlijke zaken als die je in al Zijn preken vindt? Wie kon zo’n groot leraar zijn geweest? Wie kon op zo’n gezegende manier tot Zijn volk hebben geprofeteerd als slechts Jezus Christus Zelf? Mijn ziel, beschouw Jezus als de enige Rabbi van de kerk. Zie Hem als de enige Heer en Meester. Haal uw leerstukken en artikelen van het geloof van Zijn lippen, en van Zijn lippen alleen.
Bestudeer Zijn Woord en maak dat alleen tot uw gids. Verklaar al het andere bij het licht daarvan. Wanneer u dat gedaan hebt, zult u zeggen: ‘Profeet van mijn zaligheid, Leraar van Israël, waarlijk, genade is op Uw lippen uitgestort! Geen boeken geven mij zulk onderwijs als de Uwe. Geen dienaar spreekt zulke woorden tot mij als de woorden die mijn Herder tot mij spreekt. Geen lering bevat zulke diepten van wijsheid als de wijsheid van Christus. Begerenswaardiger dan goud zijn Zijn woorden, ja dan veel zuiver goud. (Ps. 19:11) Genade was op Zijn lippen uitgestort als de grootste van alle profeten.
Ten derde is genade op Christus’ lippen uitgestort als de meest welsprekende van alle predikers. Christus tot Zijn volk horen spreken, is een van de vreugden die ik van de hemel verwacht. Jezus sprak met zo’n majesteit, zo stel ik me voor, dat geen Demosthenes, Cicero of Pericles of welke andere spreker uit oude of moderne tijden ook dit ooit zou kunnen benaderen. Hij had een stem, veronderstel ik, die zelfs zoeter was dan de muziek van de engelenharpen. Zijn oog was vol mededogen voor hen tot wie Hij sprak. Zijn hart verlevendigde elke trek van Zijn voorkomen. Hij bezat een overtuigingskracht die het stenen hart kon breken. Hij bezat verhevenheid die de gevoelige geest kon verheffen. Elk woord van Hem was een parel, elke zin van puur goud. ‘Nooit heeft een mens zo gesproken als deze Mens.’ (Joh. 7:46) Geen dichter kon in zijn meest grote verrukking tot zulke verheven gedachten raken als de gedachten die de Zaligmaker aan Zijn toehoorders meedeelde.
En wanneer Hij van de hoge vlucht van Zijn gedachten neerdaalt en Zich ertoe verwaardigt om in eenvoudige en directe woorden tot Zijn vrienden te spreken, dan is er zo’n onopgesmukte eenvoud in het gewone gesprek van Christus dat geen mens die ook maar in de verte kan benaderen. Jezus Christus was de grootste en de helderste van alle predikers. Vergeleken met Hem kunnen we iedereen afschrijven. We hebben mensen gekend die de rusteloze menigte konden beteugelen en als betoverd konden doen luisteren, konden houden. Sommigen van ons hebben de een of andere machtige godsman beluisterd die ons de oren deed spitsen, hij hield onze aandacht erbij en had al onze aandacht van het begin tot het eind gevangen. Recht, zonde, gerechtigheid en het komende oordeel namen ons helemaal in beslag en onze gevoelens werden ervoor ingewonnen. Maar had u de Zaligmaker gehoord, dan had u iets wonderbaarlijkers gehoord dan wat een gewoon mens ooit zou kunnen zeggen.
Me dunkt dat de woeste winden hun geraas zouden hebben gestaakt als zij Hem hadden kunnen horen. Hadden de golven naar Hem kunnen luisteren, zij zouden hun tumult tot zwijgen hebben gebracht. De ruwe oppervlakte van de oceaan zou glad geworden zijn. Hadden de sterren Hem kunnen horen, zij zouden hun haastige gang gestopt hebben. Hadden de zon en de maan Hem gehoord Wiens stem meer recht van spreken heeft dan de stem van Jozua, zij hadden stilgestaan. Had de schepping Hem kunnen horen, dan zou zij, betoverd, met haar eindeloze bewegingen gestopt zijn. De wielen van het universum zouden hebben stilgestaan, zodat alle oren zouden luisteren en alle harten luid zouden kloppen en alle ogen zouden glinsteren en alle zielen opgeheven worden terwijl Jezus Christus sprak.
Er is een legende dat Hercules gouden ketenen in zijn mond had, waarmee hij de oren van de mensen geketend hield. Van Jezus geldt dat Hij gouden ketenen in Zijn mond had, die de oren en het hart van de mensen geketend hield. Hij hoefde niet om aandacht te vragen, want genade was op Zijn lippen uitgestort. Wat een gelukkige dag, wat een gelukkige dag zal het zijn als ik aan de voeten van Jezus Christus zal zitten om Hem te horen preken. Geliefden, wat we over onze armzalige preken zullen denken, dat kan ik niet zeggen! Het is een genade dat Jezus Christus hier nu niet preekt, want nadat wij Hem hadden gehoord zou niemand van ons meer preken, zo zouden we ons schamen voor onszelf.
Soms als wij geprobeerd hebben te preken en dan later een bekwamer dienaar horen, voelen wij ons door die ander zo overtroffen dat ons eigen preken niets lijkt te zijn. We durven het nauwelijks opnieuw te proberen. Het is een genade dat er tussen ons en Christus een sluier is. Wij kunnen Hem niet horen preken, want anders zouden wij allen onze kansels verlaten. Maar in de hemel hoop ik als betoverd aan Zijn voeten te zitten. En zou Hij een miljoen jaar spreken, dan zou ik Hem vragen het nog een miljoen jaar te doen. Mocht Hij dan nog spreken, zelfs dan zou – vanwege de zoete overvloed van de genade die op Zijn lippen is uitgestort – mijn verrukte ziel daar zitten. Mijn ziel zou Hem liefhebben en zichzelf glimlachend verliezen in extatische vreugde omdat hij mijn Zaligmaker hoort spreken.
Ten vierde is genade is op de lippen van Christus uitgestort als de trouwe Belover. Alle beloften in Gods Woord zie ik even goed als beloften van Jezus als beloften van de Vader en van de Heilige Geest. Immers, zoveel beloften van God als er zijn, die zijn in Hem ja en in Hem amen, tot heerlijkheid voor God door ons. (2 Kor. 1:20) Zoals de beloften alle zijn gedaan in Hem, zo zijn ze ook allen gesproken door Hem. Bent u het niet met me eens als ik zeg dat genade daadwerkelijk op Zijn lippen is uitgestort omdat Hij de trouwe Belover is? Wij hebben Zijn beloften wel gelezen en ze met onze oren gehoord en o, wat een genade bevatten zij!
Neem bijvoorbeeld die belofte, te vergelijken met een grote honingraat: ‘Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermen’ (Jes. 54:10) Of deze: ‘Wanneer gij zult gaan door het water. Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken.’ (Jes. 43:2) ‘Vrees niet, gij wormpje Jakobs, gij volkje Israels! Ik help u, spreekt de HEERE, en uw Verlosser is de Heilige Israels!’
(Jes. 41:14) Hoor lieflijke woorden als deze: ‘Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven. Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel.’ (Matth. 11:28, 29) Geliefden, ik hoef u niet te vertellen hoe kostbaar deze beloften zijn. De beste manier om over de trouwe Belover te preken, is u enkele van Zijn beloften te laten horen. Ik zal u niet alleen maar vertellen welke schatten Christus’ kast bevat, maar ik zal de deur openbreken en u zelf naar enkele schatten laten kijken. ‘Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon van haar buik? Ofschoon deze vergat, zo zal Ik toch u niet vergeten.
Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd; uw muren zijn steeds voor Mij.’ (Jes. 49:15, 16) ‘Ik zal u niet begeven, en zal u niet verlaten.’ (Joz. 1:5) ‘Ja, tot de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen.’ (Jes. 46:4) ‘Alles wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen; en wie tot Mij komt, zal Ik beslist niet uitwerpen.’(Joh. 6:37) Is Hij niet werkelijk vol van genade als de trouwe Belover? Jullie arme zielen die eerder van deze beloftebronnen hebben gedronken, kennen Zijn trouw en de genade daarin goed. U bent vaak ziek en vol zorgen naar deze bron gekomen en uw kracht werd vernieuwd totdat u werd als een reus die zich met nieuwe wijn heeft verfrist. Uw geest was bedrukt en uw ziel zwaarmoedig. Maar toen u hier kwam, heeft u de wijn die het hart des mensen verheugt geproefd. O, sprak er ooit een mens als deze Mens, wanneer Hij spreekt als de trouwe Belover?
Ten vijfde is genade op Zijn lippen gestort als Degene Die naar het hart van Zijn volk dingt en Die het hart van Zijn volk wint.Geliefden, Christus heeft hard gewerkt om de liefde van Zijn volk te winnen! Hij treft de voorbereiding voor het feest, de gemeste beesten zijn geslacht, maar de genodigden willen niet komen. Daarom zegt Hij tegen Zijn boodschappers: ‘Ga eropuit naar de landwegen en heggen en dwing hen binnen te komen, opdat Mijn huis vol wordt.’ (Luk. 14:23)
Toch blijft het een moeilijke zaak om arme zielen ertoe te bewegen Jezus lief te hebben! Tevergeefs weidt een dienaar over Zijn innemendheid uit, tevergeefs probeert hij Zijn trekken zo goed mogelijk te schilderen. Wij zijn arme kladschilders en wij bezoedelen de schoonheid die wij proberen te schilderen. Zondaars zeggen: ‘Is dat Jezus? Dan is er geen schoonheid in Hem, dat wij Hem zouden begeren.’ En zij wenden zich van Hem af en verbergen hun aangezichten van Hem. Onder tranen zoeken wij ‘aangename woorden uit te vinden.’ (Pred. 12:10) We gebruiken de beste taal die ons hart ons maar kan ingeven, maar wij kunnen uw hart niet winnen. Soms spreken wij u aan met scherpe woorden, die wij van de een of andere Boanerges uit het verre verleden geleend hebben. Op andere momenten spreken wij vriendelijke woorden, die de goedkeuring van een Chrysostomus zouden kunnen wegdragen. Toch is het allemaal evenzeer tevergeefs. Maar o, als Jezus Zelf Zijn eigen zaak bepleit, hoe lieflijk doet Hij dit dan! Hebt u nog nooit het hart waarnaar Jezus begint te dingen, geobserveerd? Hij opent het oor en zegt: ‘Arme ziel, Ik houd van u, en omdat Ik van u houd, zal Ik u vertellen wie u bent. U bent buiten geworpen op het veld, u ligt in uw bloed, u bent dood in overtredingen en zonden. Toch houd Ik van u, wilt u niet van Mij houden?’ ‘Nee’, zegt het hart, ‘dat wil ik niet.’ ‘Maar’, zegt Jezus, ‘Mijn liefde is diep als de hel en onverzadigbaar als het graf.
Ik zal de uwe zijn, en u zult de Mijne zijn.’ En hebt u gemerkt hoe snel de eigenwijze ziel zich over begint te geven en hoe de harde rots begint te stromen als de tranen van Niobe? Tot het hart uiteindelijk zegt: ‘O Jezus, U liefhebben? Ja, dat doe ik, maar omdat U mij eerst hebt liefgehad!’ Waarom hebben sommigen hun hart niet aan Jezus gegeven? Misschien is het omdat Jezus Zichzelf niet persoonlijk aan hen geopenbaard heeft. Maar als Hij dat doet, kunnen zij Hem niet afwijzen. Ik daag iedere man uit om zijn hart achter te houden wanneer Jezus erom komt. Als Hij Zichzelf toont, als Hij de sluier van onze ogen neemt en ons Zijn lieflijk gelaat laat zien, als Hij ons Zijn doorboorde handen en bloedende zijde toont, dan is er, dunkt mij, geen hart dat niet naar Hem toe wordt getrokken.
Christen, herinnert u zich het uur niet waarop Hij Zijn zaak bij u kwam bepleiten? Hij klopte op de deur en u wilde Hem niet opendoen. Maar hoe vriendelijk vertelde Hij u dat u een zondaar bent en liet Hij u met het volgende woord weten dat u verlost was. Toen vertelde Hij u over uw dood en maakte Hij u met het volgende woord levend. Toen vertelde Hij u dat u krachteloos bent en maakte Hij u met het volgende woord sterk. Toen vertelde Hij u van uw ongeloof en met de volgende zin gaf Hij u geloof. O, is Hij niet vervuld van genade als Hij het hart en de gevoelens van Zijn volk voor Zich wint? Ten zesde zijn de lippen van Jezus Christus vervuld met genade als de grote Vertrooster van Israël, de Troost van heel Zijn volk.
Er is geen troost dan alleen van de Heere Jezus. De dorst van de ziel kan nergens anders gelest worden dan aan de stroom van genade die uit Christus vloeit en die nooit kan opdrogen. Laten ons Zijn machtige daden opnieuw vertellen, laten wij teruggaan en ons leven overzien en de verschillende Eben-Haëzers zien die wij voor Zijn soevereine genade en ontferming hebben opgericht. Herinnert u zich niet hoe Hij in de eenzaamheid van de wildernis aan u verscheen en tegen u zei: ‘Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde?’ (Jer. 31:3) Herinnert u zich niet dat u door de doornen en distels van de wereld scheuren had opgelopen, dat u wanhoopte en op het punt stond om te sterven? En hoe Hij toen kwam, u aanraakte en tegen u zei: ‘Leef!’? Hoe Hij u verzocht uw ogen naar Hem op te heffen, waarna u kon zeggen: ‘Omdat Jezus de mijne is, zal ik niet vrezen’? O, u, die gesmaakt heeft dat de Heere goed is, ga opnieuw naar het huis van het feestmaal. Daar troostte de Zaligmaker u met flessen en voedde Hij u met appels. (Hoogl. 2:5)
Daar gaf Hij u de zoete vruchten van het Koninkrijk en nam Hij de trossen van Eskol en kneep die uit in uw mond. Herinnert u zich niet dat Hij u aan de tafel van de Heere iets beters dan engelenvoedsel te eten gaf, of hoe Hij Zichzelf aan u toonde toen u de middelen gebruikte en op Hem wachtte? En zult u niet zeggen: ‘Waarlijk, genade was op Uw lippen uitgestort’? Moedeloze ziel, als Jezus vandaag tot u spreekt, zult u niet meer moedeloos zijn. Er liggen zulke mogelijkheden in het woord ‘Jezus’, dunkt mij,dat het in alle ziekenhuizen gezongen zou moeten worden om de ziekten weg te toveren. In ieder geval in elk pesthuis voor de ziel. Waar er ook maar zieke harten en bange geesten zijn, daar zou ik altijd heengaan en ‘Jezus!’ zingen. Als Hij nadert om Zijn volk te troosten, wordt middernacht klaarlichte dag. De dikste duisternis wordt een gloed van hoogste heerlijkheid. Want genade is op Zijn lippen uitgestort.
Ten zevende is genade op Christus’ lippen uitgestort als de grote Voorbidder voor de troon voor Zijn volk. Voordat Jezus opvoer in de hoogte en de gevangenis gevangennam, ‘offerde Hij Zijn nederige bekleding hier beneden onder smekingen en tranen op’, zoals Toplady zegt. Maar nu Jezus Christus naar de hemel is opgevaren, nu pleit Hij ‘met gezag’ bij Zijn Vader. (Luk. 4:32) Het moet wonderlijk geweest zijn om Jezus te horen bidden in Gethsémané, maar o, wat zou het zijn als wij onze gezegende Heere vanmorgen konden zien pleiten in de hemel! Hij staat voor de troon van Zijn Vader, wijst naar Zijn doorstoken zijde en toont Zijn gewonde handen.
Als onze gebeden de hemel bereiken, zijn het gebroken gebeden. Maar Jezus weet hoe Hij ze moet repareren. Er zitten dingen in die daar niet in horen, dus verbetert Hij ze en dan neemt Hij de gewijzigde versie van onze gebeden en zegt: ‘Mijn Vader, Ik ben gekomen om weer een smeekbede voor U neer te leggen.’ Dan zegt de Vader: ‘Van wie is dit gebed?’ ‘Van een van Mijn volk.’ En dan zegt Jezus Christus: ‘Vader, Ik wil het – het moet gebeuren. Kijk, hier is de prijs!’ En Hij houdt Zijn handen op en toont Zijn zijde. Dan zegt de Vader: ‘Mijn Zoon, het zal geschieden. Wat U ook maar vraagt in gebed, het zal ter wille van U gegeven worden.’
Ziet u daar die arme man? Zijn naam is Petrus. Dicht bij hem is satan, die zijn ziel wil vernietigen. Hij heeft een grote zeef, waarin hij Petrus wil ziften. Kunt u zich de satan voorstellen, die zichzelf net als vroeger voor de Heere plaatst? Hij zegt: ‘Heere, laat mij Petrus in mijn zeef hebben, zodat ik hem kan ziften als de tarwe!’ Daar knielt Jezus voor de troon en zegt: ‘Mijn Vader, Ik vraag u om deze graankorrel niet op de grond te laten vallen.’ Satan gaat, grijpt Petrus en begint hem te ziften. De eerste keer is Petrus een beetje bang. De tweede keer zegt hij: ‘Mens, ik weet niet wat u zegt.’ De derde keer zegt hij: ‘Ik ken de Mens niet’, en hij begint te vloeken en te zweren. (Matth. 26:69-75) Wat is dat ziften vreselijk! Maar Christus kijkt hem aan en meteen gaat Petrus naar buiten. Het gebed van Jezus hielp hem en de blik van Jezus overwon hem. ‘Hij ging uit en weende bitter’ en zijn ziel was gered. O, de grote kracht van voorbede! Ik denk niet dat onze gebeden ooit verhoord zouden worden als het niet omwille van Jezus Christus was. Hij is de grote Middelaar door Wie onze gebeden moeten worden voorgedragen.
Ten achtste heeft Jezus Christus genade op Zijn lippen uitgestort als de Raadgever voor Zijn volk.
Wellicht hebt u wel eens een bijzondere pleiter zien opstaan met een volmacht in zijn hand. Hij toont aan dat de zaak tegen de gevangene heel zwak is. Dan worden de getuigen opgeroepen. Daarna komt er nog een andere advocaat om de zaak van de gevangene te bepleiten. Hij wil als het kan de beschuldigingen weerleggen of anders verzachtende omstandigheden aanvoeren om strafvermindering te krijgen. Nu, wanneer wij voor de rechtbank van God staan, zal satan – die oude beschuldiger van de broeders – opstaan. Hij zal al de bewijzen van onze schuld en alle redenen waarom wij verdoemd moeten worden bijeenvergaderen.
Hij zal wel zeggen dat wij in zonde geboren zijn en in ongerechtigheid ontvangen en dat wij het daarom verdienen verloren te gaan, dat wij een verdorven natuur hebben, dat wij de zonde van Adam op onszelf hebben gelegd. Dan zal hij met kwaadaardige gal betogen dat wij overtreden hebben op dat en dat moment, toen wij jong waren. Hij zal onze levensloop van jeugd tot volwassenheid en zelfs tot op de grijze haren volgen. Hij zal ons ongeloof aangrijpen om zijn argumenten grote kracht bij te zetten en verklaren dat wij, hoewel wij beleden te geloven, toch aan de beloften hebben getwijfeld en daarom geen kinderen van God kunnen zijn. Hoe terecht zullen wij als overtreders dan sidderen, vanwege een hopeloze zaak. De redenen om ons te veroordelen zijn zo boosaardig uiteengezet.
Maar dan staat namens ons de Wonderlijke op, de Raadgever. En Hij neemt de volmacht in Zijn hand en begint te pleiten. Hoor wat Hij te zeggen heeft en zie hoe de publieke opinie op slag verandert! ‘Ik erken’, zegt Hij, ‘dat elk woord van de aanklager waar is. Mijn cliënt bekent voor elke aanklacht schuld. Maar Ik heb hier een volledig pardon, dat getekend is door Gods eigen hand, en gekocht met Mijn eigen bloed.’ En Hij ontkleedt Zich en toont Zijn wonden en zegt: ‘Deze mensen zijn Mij door de Vader gegeven voor de grondlegging van de wereld. Ik droeg hun zonden in Mijn eigen lichaam tot op het hout.’ Dan nadert Hij het hoogtepunt en bereikt Hij het toppunt van genade als Hij uitroept: ‘Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen van God?’ (Rom. 8:33) Kunt Gij het, o God? Hebt U hen niet gerechtvaardigd? Ik kan hen niet beschuldigen, want Ik stierf voor hen.’ Dan gaat Hij in triomf zitten en zegt: ‘Die Hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt. Niets zal hen kunnen scheiden van de liefde van God.’ (Rom. 8:30, 35)
Ten slotte, genade is uitgestort op de lippen van Jezus als de grote Rechter Die uiteindelijk eenieder zal oordelen.
Het zal een genadig oordeel zijn, dat Jezus Christus zal vellen! Het zal genadig zijn, want het is tegelijkertijd barmhartig en rechtvaardig. Zondaren, goddeloze mannen en vrouwen, die nu hier in dit huis van gebed bent, u hebt nog nooit de stem van Jezus gehoord. U hebt nooit geweten wat het betekent om te belijden dat genade op Zijn lippen is uitgestort. Laat mij u echter vertellen dat er een tijd komt wanneer u zult moeten belijden dat genade op Zijn lippen is uitgestort. U zult daar staan en Hem tegen Zijn volk horen zeggen: ‘Kom, gezegenden van Mijn Vader, beërf het Koninkrijk dat voor u bestemd is vanaf de grondlegging van de wereld.’ (Matth. 25:34) Als u dat zult horen, zult u bij uzelf denken: ‘Nooit eerder klonk er zulke muziek in onze oren. O, wat een kostbare woorden!’
Ja, maar u zult neervallen en de heuvelen vragen om u te verbergen en de bergen vragen om u te bedekken, want deze woorden zijn niet tegen u gesproken. U zult sidderen als de trouwe soldaten van Jezus Christus één voor één voor Hem verschijnen. Tegen de ene zal Hij zeggen: ‘Waarlijk, u bent over weinig getrouw geweest, Ik zal u tot heerser over vele dingen maken.’ (Luk. 19:17) En tot een andere: ‘U hebt een goede strijd gestreden, u hebt het geloof behouden, ontvang de kroon die voor u is weggelegd van de grondlegging der wereld af.’ (2 Tim. 4:7) U zult dan zeggen: ‘O, wat een genade was er op Zijn lippen uitgestort! Hoe genadig spreekt Hij!’ Al die tijd zult u beseffen dat Hij niet tegen u spreekt. U zult daar staan en weten dat Hij nooit zulke genadige woorden tegen u zal spreken. Als u naar die onoverwinnelijke klanken luistert, zult u verstijfd op uw plek staan, als versteend. U lacht nu om de heiligen, dan zult u hen benijden. U veracht hen nu, maar dan u zult graag het stof van hun voeten kussen, als u maar de hemel in kon. U zou dan niet vragen om met hen op de troon te zitten. Het liggen aan hun voeten zou genoeg voor u zijn, als u Christus maar tegen u zou horen zeggen: ‘Kom, gij gezegende.’
Maar in een ogenblik, mijn hoorders, zult u in plaats van genadige woorden – ik vertel u geen droom, maar de werkelijkheid… In een ogenblik – o, geloof me! want God heeft het gesproken – zullen daar in plaats van genadige woorden, verschrikkelijke woorden klinken. Er zal geen gezegende plek voor u zijn. Dit zijn de woorden: ‘Ga weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bestemd is.’ (Matth. 25:41) U zou niet willen dat die genadige lippen zo’n zin tegen u zullen spreken? Ik weet zeker dat niemand van u graag uw bed in de hel heeft of uw woonplaats in de verdoemenis. Maar mijn toehoorders, ik moet u trouw waarschuwen. Er zijn er sommigen onder u die, wanneer zij sterven zoals zij nu zijn, nooit naar de hemel zullen gaan. Er zijn er velen onder u, degenen die hier geregeld komen, en sommigen van u die hier vanmorgen zomaar naar binnen zijn gekomen, die weten dat u ‘zo bitter als gal bent en een kluwen van ongerechtigheid’ (Hand. 8:23), en uw hart belijdt dat.
Christenen, huil omwille van hen. Laten uw tranen tot rivieren vloeien. Het zou droevig zijn als zij ziek waren. Maar dit is erger, want zij hebben de ziekte die leidt tot de tweede dood. Het zou pijnlijk zijn als zij door de wet veroordeeld waren om te sterven, maar nu zijn zij ‘al veroordeeld.’ (Joh. 3:18) Mijn geliefde broeders en zusters, er zijn er sommigen onder u – schrik niet – die zij aan zij in de bank zitten met veroordeelde overtreders. Hoe zou u zich vanmorgen voelen als naast u in de bank iemand zat die morgen opgehangen zal worden?
Dan zou u zeggen: ‘O, dat God het Woord mag zegenen aan de ziel van dat arme schepsel! O, dat God het in zijn hart zal zenden, want hij is een veroordeeld mens!’ Is het niet zo? Daar is een van Gods heiligen, en aan zijn zijde zit een kind van de hel. Hier zien wij een erfgenaam van de heerlijkheid en de onsterfelijkheid en de buurman die vanmorgen zijn arm aanraakte, is dood in de zonden en veroordeeld om te sterven. Wat! Zult u niet huilen en met hem meevoelen? Is uw hart van steen en van staal? Zult u hem laten vergaan zonder een zucht, zonder een gebed, zonder een traan? Nee, wij bidden voor hen dat God in Zijn barmhartigheid hun nog genade mag geven om hen te redden van de komende toorn.
Arme zondaren, veracht mijn gezegende Meester niet. Ik smeek het u. Als u Hem zou kennen, zou u Hem liefhebben. Dat weet ik. O arme, slechte zondaar, u die uzelf veroordeeld voelt, getroffen in uw geweten, heeft u geen liefde voor Jezus? Ach, wist u maar hoeveel Jezus Christus u liefheeft, dan zou u Hem onmiddellijk liefhebben. Ik ken een man die zei dat hij in zijn hele leven nog nooit zo getroffen was als door die ene regel: ‘Jezus, Beminnaar van mijn ziel!’
‘O’, zei hij, ‘ik heb van de hele preek niets onthouden, enkel die woorden aan het begin van een gezang: ‘Jezus, Beminnaar van mijn ziel!” Hij ging naar een vriend van me en zei: ‘Denk je dat Jezus Christus ook de Beminnaar van mijn ziel is? Als ik kon denken dat Hij dat was, zou ik Hem op slag kunnen liefhebben, denk ik.’ De vriend zei: ‘Heel goed! Als je het zo aanvoelt, dan is Jezus de beminnaar van je ziel.’ O geliefden, wat zou u geven als u slechts Jezus Christus uw Beminnaar en uw Vriend mocht noemen, als u slechts kon weten dat Hij u liefhad? Zucht u naar een deel van Zijn liefde? Ha, dan heeft Hij u lief, want u had niet gewild dat Hij u liefhad zonder dat Hij Zijn zinnen op u had gezet. Verlangt u naar Jezus?
Dan verlangt Hij duizendmaal sterker naar u. Ik zeg u dat Christus er meer behagen in heeft om arme zondaars te redden dan dat zij wensen om gered te worden. De Herder is meer bereid om het verloren schaap terug te halen dan dat het schaap bereid is om teruggehaald te worden. Laat mij u daarom, arme ziel, vertellen dat Jezus geen behagen heeft in de dood van hem die sterft. Maar in het redden van zielen heeft Hij een behagen zo diep als de zee, zo hoog als de hemel en zo wijd als het oosten verwijderd is van het westen en zo onnaspeurlijk als Zijn eigen goddelijkheid. Geloof alleen in Zijn Naam, zondaar. Voor u preek ik. Voor u, feitelijke, bona fide zondaar, werkelijke zondaar, voor u preek ik.
Jezus Christus zegt: ‘Ieder die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid.’ (Joh. 11:26) Gelooft u dit? Wilt u uw vertrouwen in Hem stellen? Wilt u in Zijn armen vallen en Hem u laten dragen? Wilt u plat op de Rots der eeuwen vallen en uzelf door Hem laten ondersteunen? Als u dat nu doet, op dit moment, zult u in dit gelukkige moment een veranderd mens worden. U bent dan niet langer een erfgenaam van de toorn, maar een kind van de genade. Uw redding wordt dan net zo onvermijdelijk en zeker als dat zij dit zou zijn wanneer u zich nu onder de verheerlijkten bevond.
Amen.