Loof de Heere, mijn ziel, en al wat binnen in mij is Zijn heilige Naam.” Ontwaak, mijn geheugen, en zoek stof tot loven. Vertel, wat God vroeger aan mij gedaan heeft. En gij, mijn gedachte, keer terug naar mijn kinderjaren en herinner u Gods barmhartigheden, toen ik nog in de wieg lag. Keer terug naar mijn jeugd en Gods gunstbewijzen daarin. Loof de lankmoedige genade, die mij overal volgde op mijn paden en mijn weerspannigheid verdroeg. Verplaats mijn oog weer naar dat gelukkige uur, toen ik voor het eerst de Heere leerde kennen en verhaal mij nog eens zijn onvergetelijke genade. Ontwaak, o mijn oordeel, en geef maat aan de lofzang. En gij, mijn verstand, als gij kunt, weeg Zijn barmhartigheid in de weegschaal. Beproef of gij Zijn genadegaven kunt optellen. Beproef of gij de onnaspeurlijke rijkdom kunt schatten van het eeuwig verbond, dat Hij ten behoeve van u maakte en dat welgeordend en zeker is. Loof die goddelijke wijsheid, die het plan van uw verlossing beraamde, de liefde, die het ontwierp en de genade, die het ten uitvoer bracht. ’’Loofde Heere, mijn ziel!” Prijst Hem niet de gehele schepping rondom mij? Zweeg ik, ik zou een uitzondering zijn op het heelal. Prijst Hem niet de donder, die daar heen rolt als zoveel trommels van de God der legerscharen? Prijzen Hem niet de bergen, als de bomen op hun kruin in aanbidding heen en weer golven? Schrijft niet de bliksem Zijn naam in vurige letters tijdens de middernachtelijke duisternis? Heeft niet de hele aarde een stem en zal ik dan, kan ik dan zwijgen? ’’Loofde Heere, mijn ziel.”