Wees mij tot een Rotssteen om daarin te wonen, om geduriglijk daarin te gaan. Psalm 71:3
David was zich in zijn God van vrede en veiligheid bewust geworden. ‘Wees mij tot een Rotssteen om daarin te wonen.’ Welnu, wanneer het kind des Heeren door het geloof bij de Heere binnengaat, dan voelt het zich volkomen veilig. Veilig in de eerste plaats voor alle risico dat de Heere zou veranderen of falen. God Zelf is sterk, Zijn liefde is onveranderlijk en Zijn kracht schiet niet tekort. Dat is de vaste grond van onze veiligheid. Wanneer de winden in al hun razernij zijn losgebarsten, weten diegenen onder ons van wie de huizen op de top van een heuvel staan de waarde van de duurzaamheid. Er zijn tijden waarin de storm tekeergaat, en onze huizen staan te schudden als een schip dat van boeg tot achtersteven trilt – en al is dat heel spannend, een gevoel van vrede en veiligheid schept het toch niet. Maar als we eenmaal bij God binnengaan, schudden we niet meer en zijn we niet meer bang. Steek maar op, winden; bulder maar, golven; blaas maar, stormwinden; huil maar, orkanen – onze vaste woning in God wankelt niet. David had in de rots vaak de storm getrotseerd, want hij voelde dat al zou de aarde van plaats veranderen, en de bergen verzet zouden worden in het hart van de zeeën, hij dan toch niet zou vrezen. Dat moet het vertrouwen zijn van ieder kind van God. God verandert niet, Gods arm is niet verkort. God is niet overwonnen, geen voornemen van God wordt verijdeld, geen besluit van Hem zal falen. Rotsen kunnen uiteenvallen, maar de eeuwige God verandert niet, en in Hem zal Zijn volk een veilige Woning bezitten.