En Ik zal vijandschap zetten tussen u en deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar Zaad; Datzelve zal u de kop vermorzelen, en gij zult Het de verzenen vermorzelen. Genesis 3:15
Dit is de eerste Evangelieprediking die op aarde werd gehouden. Het was een gedenkwaardige prediking, uitgesproken door Jehova Zelf. Het gehoor bestond uit het ganse menselijke geslacht en de vorst der duisternis. Die prediking is onze ernstige aandacht waard. Het is heel opmerkelijk dat deze Evangeliebelofte zo spoedig na de overtreding werd gegeven. Over de twee mensen die Gods gebod overtreden hadden, was nog geen vonnis uitgesproken. Maar de belofte werd geschonken in de vorm van een vonnis, uitgesproken over de slang. De vrouw was nog niet veroordeeld om met smart kinderen te baren. De man was nog niet veroordeeld om zwaar, afmattend werk te doen. Over de aarde was nog niet de vloek van doornen en distelen uitgesproken.
Wat is het waar: de barmhartigheid roemt tegen het oordeel. Voordat de Heere gezegd had: ‘Stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeren’, had het Hem al behaagd om te verklaren dat het Zaad van de vrouw de kop van de slang zou vermorzelen. Laten we ons dan verblijden in de goedertierenheid van God, die al in de vroege nachtwake van de zonde met woorden van vertroosting tot ons is gekomen. Deze woorden zijn niet tegen Adam en Eva zelf gesproken. Ze waren gericht tot de slang, tot de satan, en wel als een straf voor wat hij had gedaan. Het was een dag van wrede triomf voor de satan, want hij had zijn doel bereikt. In de vreselijkste zin van het woord had hij een deel van Gods werk verwoest. Hij had de zonde in de nieuw geschapen wereld gebracht. Hij had zijn beeld ingedrukt op het menselijk geslacht. En daarom was hij vervuld met blijdschap, de blijdschap van een duivel die de hel in zijn binnenste draagt.
Maar dan treedt God tevoorschijn. En Hij maakt de duivel te schande op het slagveld waarop deze dacht de overwinning te hebben behaald. Hij zegt tegen de helledraak dat Hij Zelf met hem zal handelen. Het is geen twistzaak tussen de slang en de mens, maar tussen God en de slang. God spreekt de plechtige woorden: ‘Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, tussen uw zaad en tussen haar Zaad.’ En Hij belooft dat in de volheid van de tijd een Strijder zal opstaan, Die, hoewel Hij Zelf zal lijden, de macht van het kwaad in de hartader zou treffen en de kop van de slang zou vermorzelen.