Wanneer een kind wegloopt van zijn huis omdat het een wrede ouder heeft, is het te begrijpen, maar wat zullen we zeggen als het kind een tedere moeder en een aanhankelijke vader verlaat? Als het schaap een kaal veld verlaat om de benodigde weidegrond te zoeken, wie zal het dan ongelijk geven? Maar als het de groene weiden verlaat en de stille wateren verlaat om over het dorre zand te zwerven, of om in het bos tussen de wolven te blaten, te midden van het gevaar, wat een dwaas schepsel bewijst het te zijn! We hebben een troon achtergelaten voor een mesthoop! Dat is onze dwaasheid geweest. We hebben goud achtergelaten voor afval. We hebben scharlaken en fijn linnen weggedaan voor vodden en armoede! We hebben een paleis verlaten voor een krot! We zijn van het zonlicht in de duisternis gegaan! We hebben het schijnsel van de zon der rechtschapene, het zoete zomerweer van de gemeenschap, het gezang van de vogels van de belofte, de zachte stem van de Goddelijke Geest, de bloei van de rozen en de schone lelies van Goddelijke liefde verlaten, om te rillen van de kou in bevroren gebieden tussen de ijsgrotten en sneeuw, in afwezigheid van de Heere. Wees niet langer dwaas en keer vandaag nog terug naar de Heere.