En zie, een vrouw in de stad die een zondares was, kwam te weten dat Hij in het huis van de Farizeeër aanlag, en zij bracht een albasten fles met zalf mee. En staande achter Zijn voeten, begon zij huilend Zijn voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en zij kuste Zijn voeten en zalfde ze met de zalf. Luk. 7:37, 38
Manasse’s geval stelde ons in de gelegenheid, om een ogenblik stil te staan bij de donkere achtergrond van de bekering; wij zagen de duisternis, waaruit een mens moet worden teruggebracht, en hoe de genade machtig is hem tot bekering te brengen. Wij zagen zijn verloren staat met merkwaardige volledigheid ons voorgesteld, en daarom bleven wij er nog al lang bij stilstaan, in de hoop dat de een of andere diepgezonken vijand van God moed zou scheppen om de Heere te zoeken. Als er iemand geweest is, die de lankmoedigheid ten uiterste toe op de proef stelde, dan is het wel Manasse; toch hield die lankmoedigheid vol en werkte zijn behoud. Moge deze of gene grote zondaar hieruit zien, hoe onnodig en dwaas het is te wanhopen, en de hoop in zijn hart levendig worden, dat de Heere ook hem vergeving schenken zal. In het verhaal van de vrouw die een zondares was, wordt slechts weinig gezegd van haar overtredingen, hetgeen zeer natuurlijk is in een Boek, zo fijn gevoelig en teer als het Nieuwe Testament. Maar des te langer wordt gesproken over haar berouw en zijn vruchten, en daarin schittert zij heerlijk als een wonder van genade. Wij hebben bij Manasse genoeg gezien van deze vrouw met haar liefhebbend hart. Het voorgaand onderwerp leerde ons het droevig gevolg van de val betreuren, dit zal ons stof geven om ons te verheugen over de oprichting, bewerkt door de verlossing.
Wij willen het leven van deze tot berouw gebrachte zondares uit drie oogpunten beschouwen, en eerst stil staan bij haar vroegere gezindheid, vervolgens bij haar liefdedaad, die blijken gaf van haar nieuwe gezindheid, en ten derde bij de wijze waarop onze Heere haar behandelde. Wij staan stil bij de gezindheid van de vrouw, zodat wij de akelige grond mogen leren kennen, waaruit zij opgetrokken werd. Wij weten niet veel van haar. Roomse uitleggers houden gewoonlijk vol, dat zij dezelfde is als Maria Magdalena, maar dit vinden andere schrijvers bepaald onmogelijk. Eigenlijk is het ook niet waarschijnlijk, dat een vrouw, door zeven duivelen bezeten, het leven van een zondares zou leiden. Van de duivel bezeten stond gelijk met krankzinnigheid, en men zou eerder denken, dat Maria van Magdala in een gesticht voor krankzinnigen, dan wel in een voor gevallenen thuis behoorde. Sommigen zijn zelfs zo ver gegaan om te beweren, dat deze vrouw Maria van Bethanië geweest is, maar dat is onmogelijk. Wij kunnen in onze gedachten het beminnelijk gezin van Maria en Martha niet verbinden met het schandelijke leven in onzedelijkheid, dat deze vrouw de bepaalde naam van een zondares gaf. Bovendien, al zalfden beide vrouwen onze Heere, plaats, tijd en wijze waren geheel verschillend. Ik behoef u het verschil niet aan te wijzen, want dat is nu de hoofdzaak niet. Deze vrouw werd aangeduid door de bijnaam een zondares, en haar aanraking werd door Simon de Farizeër als ontreinigend beschouwd. Wij zijn allen zondaars, maar zij was zondares van beroep; zij hield zich bezig met de zonde en verdiende er hoogstwaarschijnlijk haar brood mee.
In haar geval had die benaming een bijzondere zin. en wel een die aan schande deed denken en ontering van de ergste soort. De straten van de stad, die zij bewoonde, zouden u hebben kunnen meedelen hoezeer zij die naam verdiende. Arme gevallen dochter van Eva, zij had de Leidsman van haar jeugd verlaten en het verbond met haar God verbroken. Zij was een van die tegen welke Salomo de jonge lieden waarschuwt: Haar huis helt naar de dood, en haar paden naar de overledenen. Maar evenals Rachab behouden werd door het geloof, zo ging het ook met haar, want zelfs de zonden van een ontuchtige worden door Gods genade uitgedelgd. Zij was een algemeen bekende zondares; het kwaad gerucht had haar gebrandmerkt, zodat Simon de Farizeer haar herkende als een van de onheilige vrouwen. Haar manier van leven was bij iedereen bekend; mensen van onbesproken gedrag wilden zich niet met haar inlaten, zij was afgesneden van de fatsoenlijken in de maatschappij, en als een melaatse uitgedreven buiten het kamp van het maatschappelijk leven. Zij was een zondares, getekend en gebrandmerkt; men kon er zich niet in vergissen, eerloosheid had een stempel op haar gedrukt. Ook was zij ongetwijfeld iemand, die zeer ver gegaan was in de weg van de zonde; want onze Heiland, die volstrekt niet, zoals Simon, vooringenomen tegen haar was, en nooit een woord sprak, dat het kwade in iemand, wie ook, groter voorstelde dan het was, sprak van haar zonden die vele zijn. Zij had veel lief, omdat haar veel vergeven was. Vergeleken bij Simon was zij de schuldenaar, die vijfhonderd penningen schuldig was, terwijl hij slechts vijftig had te betalen. Het is niet moeilijk om een voorstelling te maken van haar ongelukkige geschiedenis, omdat dergelijke gevallen gedurig voorkomen in onze maatschappij. Wij weten niet hoe zij het eerst gebracht werd op kwade wegen. Misschien was haar vertrouwend hart bedrogen door vleiende woorden en beloften, misschien had het verraad van een, die zij zeer beminde, haar tot zondigen gebracht, waarna zij overgelaten werd aan eenzaamheid en schande.
Misschien was het hart van haar moeder gebroken, en ging haar vader met gebogen hoofd door droefheid; maar werd zij stoutmoedig genoeg om het leven van de zonde, waartoe zij eenmaal verleid werd, voort te zetten en er ook anderen toe over te halen. Ik vrees dat haar lange lokken maar al te juist door bisschop Hall genoemd worden: het net, dat zij gewoon was uit te werpen om haar verliefde metgezellen te vangen. Zij was een zondares in de stad waar zij woonde, en al wordt ons haar naam niet genoemd, hij was maar al te wel bekend in die tijd. Hoe lang zij dat slechte leven geleid had, weten wij niet, maar wel, dat zij grotelijks gezondigd had, haar eigen tranen, zowel als het oordeel van de Heere over haar leven, bewijzen genoegzaam, dat zij niet maar een zondares was in de gewone zin. Mochten dergelijke zondaressen ook moed vatten om tot Jezus te gaan, evenals zij. Maar Jezus kende haar zonde. Ik herinner u dit, niet omdat u het niet weet, maar omdat, zo er een beangste zondares in ons midden is, zij wèl zal doen het zich te herinneren. Mocht iemand soms in meerdere of mindere mate in dezelfde zonde vervallen zijn, Jezus weet er alles van, al bleef het ook nog voor de mensen verborgen. Onze Heere stond haar toe Zijn voeten te wassen met haar tranen, maar Hij wist zeer goed wat deze ogen aanschouwd hadden. Toen Hij die lippen, toestond Zijn voeten te kussen, wist Hij zeer goed welke taal diezelfde lippen uitgeslagen hadden gedurende de afgelopen jaren; en toen Hij haar toeliet Hem haar liefde te tonen, wist Hij hoe bedorven haar hart vroeger geweest was door onheilige begeerten. Haar wellustige verbeelding en onkuise wensen, haar schaamteloze woorden en daden stonden de Heiland veel duidelijker voor ogen dan haarzelf, want zij was er reeds veel van vergeten, maar Hij wist alles. Hoe groot haar schuldgevoel ook was, toch zag zij zelf niet volkomen in, hoe afschuwelijk haar misdaad was. Jezus daarentegen, Zelf rein en heilig, zag haar in al haar zwartheid. Maar al was zij een zondares, een algemeen bekende zondares, en vooral bij de Heere als een zodanige gekend, toch werd zij, dank de goddelijke barmhartigheid, niet uitgeworpen toen zij tot Jezus kwam, maar verkreeg zij genade en schittert zij nu in de hemel als een uitgelezen ster, tot verheerlijking van Christus’ liefde.
Toen deze vrouw in het huis van Simon was, stond zij daar als een gelovige zondares. Wij weten niet hoe zij tot bekering kwam, maar het is zeer wel mogelijk, dat ons verhaal gerangschikt moet worden naar de woorden van de Heere, door Mattheüs in hetzelfde hoofdstuk opgetekend: Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast zijn, en Ik zal u rust geven. Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel; want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht. Had deze vrouw die liefelijke uitnodiging gehoord? Voelde zij zich vermoeid en belast? Had zij de grote Meester in het aangezicht gezien en toen gevoeld, dat Hij de waarheid sprak? Kwam zij toen tot Hem om rust te vinden? Ongetwijfeld kwam zij door het horen van de prediking tot bekering: hoorde zij soms in de een of andere straat de zachte overredende stem van de Vriend van zondaren, die de menigte toesprak? Was dat het middel geweest waardoor de vrouw, die een zondares was, veranderd werd in de vrouw, die de voeten van Jezus zalfde? Wij weten er niets van en het doet er ook niet toe. Zij kwam tot bekering, dat is voldoende. Misschien zou zijzelf ons niet eens precies de woorden hebben kunnen noemen, die indruk maakten op haar gemoed. Want hoe velen worden niet tot Jezus gebracht, zonder dat zij weten te zeggen hoe het is gegaan, het ging zo ongemerkt en trapsgewijze. Aan de andere kant mogen wij uit de volslagen ommekeer in haar karakter afleiden, dat zij de dag, het uur en het middel tot haar bekering wel kende, en als dat zo is, dan zullen de woorden, die haar deden stilstaan op de weg van zonde en schande, haar wel dierbaar gebleven zijn. Ik geloof niet, dat onze Heere toen reeds de gelijkenis van de verloren zoon uitgesproken had, maar het is niet onmogelijk, dat een dergelijke reeds haar aandacht getrokken had, toen zij eenmaal bleef staan bij de tollenaars en zondaars, die nader waren gekomen om de Heere Jezus te horen.
Zij drong naar voren om die zilveren tonen op te vangen zo vol muziek, en zag met verbazing, hoe het aangezicht van die Man zo buitengewoon schoon en toch zo droevig was, hoe Zijn ogen vol tranen stonden, terwijl de uitdrukking van Zijn gelaat een en al liefde en diepe ernst was. Die blik was misschien reeds voldoende, het aanschouwen van dat heilig gelaat heeft wellicht zijn uitwerking niet gemist, evenmin als die woorden vol medelijden en tedere waarschuwing – dat alles bij elkaar greep haar aan, en bracht er haar toe de zonde te verafschuwen en de blijde boodschap aan te nemen, die door de grote Meester alom werd verkondigd. Zij geloofde in Jezus, zij was behouden, en daarom had zij haar Heiland lief. Toen zij naar het huis van de Farizeeër ging, was zij een zondares; die vergeving ontvangen had. Zij droeg een albasten kruik in de hand met zalf om Hem te zalven, omdat ze voelde, dat Hij voor haar een priester geweest was, die haar gereinigd had. Zij bracht het meest uitgezochte, dat zij bezat, omdat Hij haar de meest uitgezochte aller gaven gegeven had; namelijk de vergeving der zonden. Zij waste Zijn voeten, omdat Hij haar ziel gewassen had, zij weende, omdat zij geloofde, en had lief, omdat zij vertrouwde. Toen zij het vertrek binnentrad, was zij gerust met betrekking tot de vergeving die haar geschonken was, want men is zelden ten hoogste dankbaar voor weldaden, als men daar nog niet zeker van is. Hoewel zij na die daad een trede hoger kwam en ten volle verzekerd werd van haar aanneming, zo was zij toch bij de aanvang reeds overtuigd, dat de zonden haar vergeven waren, en daarom betaalde zij haar dank aan de goedertieren Heere, Die haar ziel lief had. Onze tekst begint met een “zie,” en dat mag wel, want een zondaar, die vergeving ontvangen heeft, is een wonder voor hemel, aarde, en hel.
Een zondaar die vergeving ontvangen heeft! Hoewel God deze aarde zo buitengewoon schoon gemaakt heeft, toch geeft geen werk van Zijn handen zoveel te aanschouwen van Zijn hoogste heerlijkheid als de blijken van Zijn genade in een zondaar, die vergeving ontving. Als u al de sterren kon nagaan, en zien dat zij bevolkt waren door verstandige wezens, zou toch, denk ik, onder die onverdorven naturen niets zijn, dat zo de verbazing moet opwekken als een zondaar, die vergeving ontvangen heeft. Hij is in elk geval een wonder in zijn eigen ogen, en zal nooit ophouden de genade te loven, die hem vergiffenis schonk en hem aannam. Ja, deze vrouw moet een wonder geweest zijn in haar eigen ogen. Zij had nog niemand in een gelijk geval gezien als het hare, dat maakte het nog verbazingwekkender. Als uw geval ook alleen mocht schijnen te staan als een schitterend bewijs van Gods genade, smoor dan uw opgetogenheid niet en belet daardoor anderen niet zich te verbazen. Mocht er iemand zeggen: Eer zij God, ik, wiens naam niet genoemd kon worden zonder dat een reine van wandel het aangezicht met schaamte vervulde, ik ben gewassen in het bloed van het Lam! Ik, de spotter die ik was, die met dronkaards neerzat, die er prat op ging een ongelovige te zijn, en die de godheid van Christus ontkende, ik, zelfs ik ben behouden van het verderf door Hem. Ik, die een valse rol speelde, die de wetten van mensen, zo min als die van God, eerbiedigde, ik, die zo weerspannig mogelijk was, zelfs ik ben witter geworden dan sneeuw door het geloof in Christus Jezus. Dat zij, die op aarde zijn, het horen, dat de hemel er van weerklinkt, en dat de harpen spelen in de hemelse gewesten ter oorzake van die eindeloze genade. Zie dan hoedanig een vrouw zij was, en vergeet niet, dat de genade van God u redden kan, al bent u nog zo diep gevallen. Laat ons nu ten tweede stilstaan bij de daad van liefde, die blijk gaf van haar bekering. Haar gedrag als bekeerde verschilde hemelsbreed van dat vóór haar bekering. Viel er vroeger niet aan te twijfelen of zij wel een zondares was, nu was het even duidelijk, dat zij diep berouw voelde.
Een bekend uitlegger zegt van deze plaats, dat hij eerder over dit gedeelte zou kunnen wenen dan er veel over zeggen, ik denk, dat iedere christen wel in die stemming zal verkeren. O, waren onze ogen ook maar zo licht met tranen van berouw gevuld, als de hare! Waren onze harten maar even vol van liefde, als het hare, en onze handen even bereid om de barmhartige Heere te dienen. Als het waar is, dat zij sommigen van ons overtroffen heeft in de openbaarheid van haar zonde, het is toch ook waar, dat zij ons allen overtroffen heeft in de innigheid van haar liefde. Van enkele bijzonderheden, waarbij ik uw aandacht bepalen wil, zullen wij eerst spreken over de hartelijke belangstelling, die zij in de Heere Jezus toonde. Zie, een vrouw in de stad, welke een zondares was, verstaande, dat Hij in het huis van de Farizeeërs aanzat. Als het om Jezus gaat was zij een en al oor. Toen zij het bericht kreeg, ging het niet het ene oor in en het andere uit; nee, zij stelde er belang in en ging regelrecht naar het huis van de Farizeeër om Hem te vinden. Er waren in de stad honderden mensen, die er zich volstrekt niet om bekommerden waar Jezus was. Al hoorden zij ook de lopende praatjes over Hem, het verschilde hun in het geheel niets. Hij was niets voor hen; maar toen zij het vernam wilde zij er dadelijk heen, om zich desnoods aan Zijn voeten te werpen. Jezus zal voor een zondaar, die vergeving ontvangen heeft, nooit een onverschillig Persoon zijn. Als God u vergeving geschonken heeft, dan zult u van nu af het grootste belang stellen in uw Heiland en in alles wat Zijn koninkrijk en Zijn werk onder de mensen aangaat. Wanneer u naar een andere plaats verhuizen moet, zal uw eerste vraag zijn: Zal ik daar het Evangelie kunnen horen verkondigen? Zal ik daar vrienden van Jezus vinden? Hoort u spreken over een stad of over een ander land, het verslag zal u niet voldoen, tenzij u antwoord ontvangen hebt op de vraag: Maakt de uitbreiding van het koninkrijk Gods er goede vorderingen? Ziet u op uw medemensen, dan is een van uw eerste gedachten: Hoe staan zij tegenover Christus? Bezoekt u een plaats aan de openbare Godsverering gewijd, dan zult u er u niet veel om bekommeren of het gebouw schoon is uit een bouwkunstig oogpunt, evenmin of de prediker een geleerd man en een groot redenaar is, u verlangt te weten, of u daar over Jezus zult horen spreken, en of het waarschijnlijk wezen zal, dat Hijzelf daar tegenwoordig is.
Zeg mij aan, die mijn ziel liefheeft, waar u weidt, dat is uw bede. Merkt u dat Jezus in het midden van de vergadering is, dan voelt u, dat u een heerlijke Sabbat gehad hebt; maar is Jezus niet tegenwoordig, dan is daar voor u niets te halen, en betreurt u de verloren Sabbat. Een ziel, die eenmaal de liefde van Christus geproefd heeft, kan niet tevreden gesteld worden met iets buiten Hem om, zij hongert en dorst naar Hem, en het eenvoudigste woord, mits het slechts betrekking heeft op Hem, is haar welkom. Is het zo met u? Let er vervolgens eens op, hoe haar geest zich inspant om iets te bedenken, dat zij voor Jezus zou kunnen doen. Toen zij hoorde dat Hij in het huis van de Farizeeërs aanzat, bracht zij een albasten fles met zalf – zij wist spoedig wat zij voor de Heere kon doen. Zij wilde niet met lege handen bij Hem komen, en het besluit Hem iets te geven, en de keus van dat geschenk was in een ogenblik gemaakt. Die albasten fles met kostelijke zalf, het fijnste geurigste reukwerk dat zij bezat, die wilde zij halen, opdat zij Hem zou kunnen eren door er Zijn voeten mee te zalven. Menige geest is zeer fijn in het uitdenken van allerlei, zodra het de dingen dezer wereld betreft, maar is volstrekt niet zo bij de hand, als het de dienst van Christus aangaat; iedereen gaat zijn eigen gang in de oude sleur, men verrast ons nooit door plotseling opgekomen liefdedaden. Deze vrouw was origineel in haar liefdesbetoon, zij volgde niet een vroeger gegeven voorbeeld na; wat zij uitdacht om de Heere te dienen was fris als de morgendauw, Maria van Bethanië deed iets dergelijks, maar dat was later. Het nadenkend gemoed van deze vrouw baande deze nieuwe weg voor haarzelf. Het is heerlijk, dat Christenen het werk, door anderen begonnen, voortzetten, want wat zouden wij doen, als de bestaande christelijke inrichtingen en liefdadige instellingen moesten ophouden te bestaan? Maar het doet iemand goed te zien, hoe een vlugge geest of peinzend gemoed zich inspant, om iets voor Jezus te doen en middelen uitdenkt, om Hem te dienen.
Hoe heerlijk is het bijvoorbeeld wanneer een lieve zuster zo aangevuurd wordt door de liefde van de Heere Jezus, dat zij zich gedrongen voelt om te zeggen: Ik ben zowel in karakter als in ondervinding wel wat anders dan andere vrouwen, en ik heb buitengewone gaven en neigingen; daarom wil ik mijn hart vrij spel laten, en mij aan een werk wijden, dat wel niet zo dagelijks voorkomt in de gemeente, maar dat voor mij bijzonder geschikt zou zijn. O, zag men maar meer van dat vrijwillig dienen, dat, wel verre van aangemoedigd te moeten worden, zelfs geen onderricht nodig heeft, maar een heilige liefde en vindingrijkheid vertoont, die de plaats innemen van onderricht en voorbeeld. Wij hebben behoefte aan mensen, die allerlei dankoffers voor Christus beramen, uitdenken, en ontwerpen. Hoe handelen wij ten opzichte van hen, die wij liefhebben? Wij denken er over na wat hun aangenaam zou kunnen zijn, en proberen hun nu en dan een liefelijke verrassing te bezorgen. Wij steken de hoofden bij elkaar en zeggen: Wat zal het zijn? Laat ons iets nieuws bedenken, iets dat niet zo gedurig voorkomt. Dat overleg is voor de helft het mooie van de zaak. Ik zou wel willen, dat gelovigen, mensen, die de Heere liefhebben, ook de hoofden bij elkaar staken en zeiden: Wat zullen wij doen voor Hem, in wie God een welbehagen heeft? Wat zullen wij doen voor Jezus onze Verlosser? Wat zou het beste zijn en wat is op het ogenblik het meest nodig? Want, deze vrouw deed juist datgene, wat het meest geschikt was. Simon had Hem de voeten niet gewassen, wat was dus beter dan dat zij ze waste. Simon had Hem geen kus gegeven, maar iemand moest het toch doen, want Hij had recht op alle eerbewijzen, dus deed zij het. Simon had Hem het hoofd niet met olie gezalfd, noch Hem enig ander bewijs van achting gegeven; maar haar warm hart had, geleid door de Heilige Geest, die de liefde in het hart ontsteekt en onderhoudt, het rechte liefdesbetoon op de rechte tijd bedacht en ten uitvoer gebracht.
Dat zullen alle oprecht gelovigen ten allen tijde doen, zo zij slechts de vrije loop laten aan de warme inspraak van hun liefhebbend hart. Onthoudt dat wel. In de derde plaats willen wij stilstaan bij haar vaardigheid in het handelen. Zij bleef niet staan bij de gedachte, dat zij een albasten fles had, die zij wel kon geven, nee, zij haalde het direct en haastte zich om de inhoud uit te storten. Lieve vriend, u bent door Gods genade behouden, en u hebt boven op uw kamer een albasten fles, die u reeds lang van plan was mee naar beneden te nemen, maar zij is nog altijd boven. Meer dan eens, als u uw hart voelde ontvlammen door de liefde van Christus, zei u bij uzelf, dat nu het ogenblik daar was, dat u uw fles voor de dag moest brengen, maar daar bleef het bij en de fles bleef op haar plaats. U was zo tevreden over uzelf, dat u zulke ernstige gevoelens en edelmoedige voornemens koesterde, dat u even bleef stilstaan om uzelf te bewonderen en geheel en al vergat uw voornemens uit te voeren. U deed niets, hoewel u u veel voorgenomen had. Is het niet zo? Hebt u niet dikwijls een gevoel van voldaanheid met uzelf, alsof u wonder wat gedaan had; terwijl u ten slotte toch alleen maar u eens voorgesteld hebt, wat u mogelijk eens in vervolg van tijd zult doen? Waarlijk, het is zo gemakkelijk uzelf te doen geloven, dat u werkelijk datgene reeds gedaan hebt, waarover u droomde. Dat is ellendig kinderspel, en de vrouw uit ons tekstverhaal wilde daar niets van weten. Zij zag de gelegenheid open en greep haar aan. Jezus kon wel eens nooit meer in haar stad komen; het kon ook wel gebeuren, dat zij niet meer uit kon vinden, waar Hij zich ophield. De gedachte trof haar, en zij hield de gedachte vast, smeedde het ijzer terwijl het heet was, en maakte het plan tot werkelijkheid. In de meeste gevallen is het waar, dat een zaak er slechts bij wint, als zij in ernstige overweging wordt genomen, maar dat is niet zo, waar het de dienst van onze Heere geldt.
De eerste opwellingen om uit liefde tot de Heere iets voor Hem te doen, vinden, evenmin als de eerste zonnestralen, haar gelijke wat schoonheid en frisheid betreft. Iets dat waarlijk goed is moet maar zonder verder nadenken ten uitvoer gebracht worden. Ik ben niet te rade gegaan met vlees en bloed, zei de apostel. Is het iets goeds? Is het voor Jezus? Welnu, doe het dan. Doe het dadelijk, en is het gedaan, denk er dan verder niet over, maar bepaal u bij iets, dat ook nog gedaan kan worden. Van dit heilig werk kan met recht gezegd worden: Hij, die dadelijk geeft, geeft tweemaal. Vaardigheid in het handelen is het waas op de vlucht, dat door dralen wordt weggevaagd. Wat een genade had de Heere aan die arme gevallen vrouw gegeven! Zij kan de beste onder ons beschamen. Wij zullen in de vierde plaats spreken over haar moed. Zij wist, dat Jezus aan het eten was in het huis van de Farizeeërs, en zij vond Hem daar dan ook aanliggende op oosterse wijze, dicht bij de deur, de voeten achterwaarts gekeerd; want Simon was zo weinig wellevend jegens zijn gast, dat hij Hem zeker wel een lage plaats aan tafel heeft gegeven. Toen zij de Heere zag, greep zij moed om binnen te gaan. Er was niet weinig voor nodig, om het huis van een Farizeeër binnen te treden, die niets zozeer vreesde als in aanraking te komen met een vrouw van zulk een slechte naam. In de dagen van haar zondig leven had zij wel gezien, hoe de heilige man zijn kleren bijeen hield en haar uit de weg ging, als hij haar op straat tegen kwam, uit vrees, dat zij zijn geheiligde persoon zou besmetten. Zij zal ook wel als alle boetvaardige zondaars, inwendig teruggedeinsd zijn voor zulk een koude, hardvochtige, eigengerechtige, in eigen schatting reine man. Zij zou liever in ieder ander huis gegaan zijn dan in dat van Simon. Het moet haar veel strijd gekost hebben zijn donkere blikken en strenge aanmerkingen te gaan trotseren. Maar misschien vergis ik mij wel; want zij was zo vol verlangen om de Heere Jezus haar liefde te tonen en Hem eer te bewijzen, dat zij wel niet aan de Farizeeër gedacht zal hebben.
Ja, al was de duivel daar geweest in plaats van Simon, zij zou zich in zijn hol gewaagd hebben om haar Heere te bereiken. Het neemt echter niet weg, dat er veel moed voor nodig was voor iemand, die in haar boetvaardigheid zo gering van zichzelf dacht, zich in staat te voelen om de koude verachtelijke blik van de eigenaar des huizes te verdragen. In het bewustzijn dat zij een verworpeling uit de maatschappij geweest was, volbracht zij toch moedig haar taak. O, arme schroomvallige zoekende ziel, de Heere kan ook u in de dienst van Zijn zaak de moed van een leeuw geven, al bent u nu ook zo angstig als een wezel. Het is opmerkelijk, dat toen de boetvaardige zondares aan de voeten van de Meester stond, de ene genadegave de andere in evenwicht hield; want haar nederigheid temperde haar moed. Haar stoutmoedigheid was niet vermetelheid, noch onfatsoenlijke onbescheidenheid; nee, zij was zowel verlegen als moedig. Zij naderde niet tot het hoofd van de Heere, en ging niet zó staan, dat Hij haar dadelijk zou zien, noch minder waagde zij Hem aan te spreken; zij stond aan Zijn voeten achter Hem, wenende. Zij had geen verlangen om door anderen opgemerkt te worden; zij was in Jezus nabijheid, en al was het dan ook slechts aan Zijn voeten, het was haar een eer daar te mogen wenen. Ja, lieve vrienden, het is een heerlijk gezicht jonge bekeerlingen moedig te zien uitkomen voor de goede zaak, maar het doet niet minder aangenaam aan, als men ziet dat zij nederig zijn. Zij zijn er waarlijk niet minder om, als zij zich wat op de achtergrond houden, vooral als zij grote zondaars geweest zijn. Het heeft mij altijd zeer onaangenaam gestemd, als ik zag, hoe de bescheidenheid geheel en al ontbrak, waar zij in ruime mate aanwezig had moeten zijn. Een blos staat veel beter dan een koperen voorhoofd, heilige beschaamdheid van het gezicht past meer dan vrome onbeschaamdheid. De godvrezende bisschop Hall zegt: Hoe heerlijk is alles nu veranderd. Vroeger zag zij haar vleiers driest in de ogen, en nu durft zij de blik niet te slaan op het verheven gelaat van haar Behouder. Vroeger deed zij door diezelfde ogen een onheilig vuur ontbranden in de harten van haar minnaars, nu slaat zij ze neer en durft niet op te zien om Zijn ogen te ontmoeten, waaruit zij medelijden hoopt te zien. Boetvaardigheid moet met ootmoed gepaard gaan. Ootmoed moet echter niet ontaarden in lafheid, en moed niet overslaan tot hoogmoed.
Deze boetvaardige bezat beide eigenschappen in volmaakte evenredigheid, en zij plaatsen haar op de juiste plaats, waar een vrouw, die een zondares was, behoort te staan, als zij door Gods genade behouden is. Daar staat onze geredde zuster met neergeslagen ogen, en omdat haar tranen onze aandacht trekken, willen wij spreken over haar berouw. Zij staarde op de voeten van onze Heere, en ik zou wel eens willen weten, of dat gezicht de herinnering niet bij haar opwekte aan het afdwalen van haar eigen voeten, en tevens de gedachte levendig deed worden, dat de voeten van de Heiland, die haar gezocht en gevonden had, wel uitgeput moesten zijn. Maar zij zag, dat die voeten niet de gewone reiniging hadden ondergaan, want Jezus was veronachtzaamd. Hij; die alle eer waardig was; en daarin zag zij het beeld van haar eigen schuld – hoe zijzelf de Heere veronachtzaamd had. Hij, die haar ziel zoveel liefde had betoond. Zij weende bij de herinnering aan haar zonde, maar zij weende over Zijn voeten. Zij was bovenal bedroefd, omdat zij Hem had bedroefd. Zij weende, omdat zij zo zwaar had gezondigd, maar ook, omdat Hij haar zo ten volle vergeving had geschonken uit vrije genade. Liefde en droefheid deden deze kostbare tranen vloeien. De Heilige Geest werkte in haar, zodat haar ziel zelfs zich in tranen oploste, zoals geschreven is: Hij doet zijn wind waaien, de wateren vloeien henen; en: Hij opende een steenrots en er vloeiden wateren uit. Verwondert u er u over, dat zij daar stond te wenen? De gedachte, wie zij geweest was en wie Hij was, werd te veel voor haar; zij moest haar hart luchten door tranen. Ieder, die waarlijk vergeving van zonde ontvangt, zal ook waarlijk bedroefd zijn. Nu wij de diepe verslagenheid van de vrouw hebben gezien, willen wij stilstaan bij haar liefde.
De Heilige Geest schepte er behagen in haar te versieren met alle genadegaven, zodat zij in niets te kort schoot, maar uitmuntte in liefde. Toen onze Heere Jezus Christus een verklaring wilde geven van haar uitstorten van de zalf op Zijn voeten, had Hij daar slechts één woord voor nodig: liefde. Hij zei: Zij heeft veel liefgehad. Ik kan niet veel met u spreken over de liefde, want zij moet gevoeld, niet beschreven worden. Woorden kunnen niet uitdrukken wat in liefde tot Christus opgesloten ligt. O, hoe groot was haar liefde! Haar ogen, haar hoofdhaar, haar tranen, zijzelf, zij telde dat alles niets, als het om Hem ging, dan ontbraken haar de woorden, net zoals zij ons ontbreken, en daarom nam zij de toevlucht tot daden, opdat zij haar hart lucht zou kunnen geven. Albasten fles en zalf waren nog te gering voor Hem, het was alsof de kwintessens van haar hart Zijn voeten besproeide. Het sieraad van haar hoofd moest losgewonden worden, om Hem tot linnen doek te dienen. Hij was haar Heere, haar alles. Had zij koninkrijken aan Zijn voeten kunnen neerleggen, zij zou dat met vreugde gedaan hebben; nu deed zij wat zij kon en Hij nam haar offer aan. Deze liefde wekte haar op tot persoonlijk dienstbetoon. Haar hand diende haar hart en deed haar eigen werk in het bewijzen van haar liefde. Zij zond de albasten fles niet aan Jezus door tussenkomst van haar zuster; evenmin vroeg zij een van de discipelen; of hij die aan de Heere zou willen overhandigen; nee, zij zalfde Hem met haar eigen handen, waste Zijn voeten met haar eigen tranen en droogde ze af met haar eigen haar. De liefde stelt zich niet tevreden met een plaatsvervanger, maar geeft zich zelf. Ik geef toe, dat wij de Heere van veel dienst kunnen zijn, als wij anderen helpen Hem te dienen; ook is het goed en betamelijk diegenen te helpen, die beter en in ruimer kring kunnen arbeiden dan wij; maar daar moeten wij het niet bij laten blijven, wij behoren er een eer in te stellen onze Heere met eigen hand schatting te geven.
Wij kunnen ons het genoegen niet ontzeggen iets, al is het nog zo weinig, voor onze lieve Heiland te doen. Stelt u zich eens voor, dat deze vrouw een zuster gehad had, die de Meester even liefhad als zijzelf, en verbeeldt u, dat die als liefhebbende zuster tot haar gezegd had: Ik vrees, dat het u te zwaar zal vallen die hardvochtige Simon onder de ogen te komen, geef mij de fles maar, ik zal onze gezegende Heere wel zalven en Hem zeggen, dat ik het in uw plaats doe, dan zal Hij toch weten hoe lief u Hem hebt. Denkt u, dat zij dat voorstel zou aangenomen hebben? O nee, dat zou volstrekt niet beantwoord hebben aan het doel. Zij moet zelf Zijn voeten zalven. Welnu, mijn vrienden, die in de overtuiging leeft dat u vergeving geschonken is, doet u iets voor Jezus? Dient u Hem in uw eigen persoon? Zo niet, geloof mij, u berooft u van een der zaligste genietingen, die uw ziel smaken kan, en terzelfder tijd geeft u blijk, dat u een van de voornaamste vruchten van de Geest mist. Simon, zoon van Jona, hebt u mij lief? luidt de vraag, en zo u haar met de daad bevestigend wilt beantwoorden, gaat dan heen en weidt in eigen persoon de schapen van de Heiland. Waarlijk; u hebt Hem niet zo lief, als u moet doen, tenzij iedere dag een daad van liefde, een offer van dankbaarheid kan aanwijzen. Ook moeten wij niet voorbij zien, dat zij wat zij deed met haar hele ziel deed. Zij waste Zijn voeten, maar met tranen; zij droogde ze af, maar met die rijke lokken, die los om haar hoofd hingen. Zij kuste Zijn voeten en kuste ze nogmaals, en hield zij er een ogenblik mee op, dan was het om er nog meer zalf op te gieten. Zij was geheel en al verdiept in haar Heere en Zijn werk; haar hele ziel was er van vervuld om het goed te doen. Ware liefde neemt het gehele hart in; zij brandt met felle gloed, zij maakt alle dingen in haar nabijheid levend. Levende harten kunnen een dode dienst niet uitstaan. Ik ken sommige mensen, ik hoop dat zij christenen zijn, maar zij behoren tot de koudbloedigen, waarin men niet de minste warmte kan ontdekken, zij zijn uitstekende koelvaten, wandelende ijsbergen. Als u hun een hand geeft, dan lijkt het, alsof u een dode vis in de hand krijgt, er is niets hartelijks of warms aan.
Als zulke mensen over Jezus spreken, dan is het in de koelste termen. Als zij moeten preken, dan kan men er het meest van genieten op een warme zomerdag, als men behoefte heeft aan iets koels en luchtigs; maar hij, die voelt dat hem veel vergeven is en dat hij de Heiland veel verschuldigd is, legt zijn gehele ziel in wat hij voor Hem te zeggen heeft. Breng mij een vrouw van wie het hart brandt van liefde voor de Heere, en ik zal u doen zien, hoe zij werken zal voor de zaak van haar Behouder. Ik heb eens horen vertellen van een prediker, van wie de woorden van diepe ernst getuigden. Toen een van zijn hoorders er over klaagde, dat zijn preek zo kort duurde, gaf een oude boer hem als antwoord: Kort, ja, maar let eens op het gewicht. Elk woord dat hij zei woog wel vijftig pond. Zulk een prediker, van wie ieder woord een kracht is, mag ik graag. Alles wat wij voor Jezus doen behoort ernstig en met de hele ziel, gedaan te worden. Het zou schande zijn de helft van de prijs achterwege te houden; noch koud te zijn noch warm kon wel eens noodlottig wezen, door ijver verteerd te worden voor Hem is niet meer dan Hem toekomt. Niet meer te doen dan datgene wat u niet laten kunt, en dat dan nog wel zo ongracieus mogelijk, is een armzalig dodig leven, onwaardig van een ziel, die door bloed is vrijgekocht. Hij, die van harte liefheeft, kan een slaperige godsdienst niet uitstaan, hij wijdt zich met hart en ziel aan de Heere Jezus. De vrouw was zo in haar werk verdiept, dat zij geen acht sloeg, op wat haar omringde. Simon mocht verontwaardigd het hoofd schudden en haar met toornige blikken aanzien, zij liet niet af van ‘s Heeren voeten te wassen met haar tranen. Zij gaf niet om de norse Farizeeën, zij dacht alleen aan haar Heere. Zij bekommerde er zich niet over, of men al dan niet op haar lette, of men haar daad goed, of afkeurde, zij ging stilletjes voort met hetgeen haar hart haar ingaf. Zij zei geen woord, en waarom niet? Omdat haar daden moesten spreken. Sommigen zijn rijk in woorden maar hoe gebrekkig kan men met woorden uitdrukken wat in het hart omgaat.
Daden spreken veel luider en klinken veel lieflijker dan woorden. Deze vrouw had er ten minste op dit ogenblik mee afgedaan; tranen, loshangende haar, uitgegoten zalf, moeten voor haar spreken. En nu, geliefden in de Heere Jezus Christus, ik bid van de Heere, dat u en ik als behouden zondaars zo geheel vervuld mogen zijn van ijver in de dienst van onze Heiland, dat wij er ons volstrekt niet om bekommeren, of men ons daarom vriendelijk of toornig aanziet; dat wij ons nooit de moeite geven mogen ons zelf te verdedigen, als de mensen onze ijver afkeuren, noch ook naar de bijval van anderen verlangen; maar dat wij zo geheel onze gedachten en ons hart wijden aan Hem en aan het werk, dat Hij ons te doen gegeven heeft, dat wij het overige laten voor wat het is. Wanneer alle anderen het werk ontlopen, als iedereen ons ontmoedigd, of als iedereen ons prijst, mochten wij dan toch onze aandacht niet laten aftrekken, maar standvastig blijven in ons dienen van Jezus. Als Gods genade ons daartoe in staat stelt, hoe zal zij dan niet verheerlijkt worden? Zie, lieve vrienden, wat Gods genade maakte van de vrouw, die een zondares was. Misschien hebt u haar in haar onbekeerde staat, toen zij zo geheel voor het vlees leefde, wel ver beneden uzelf gesteld, maar wat dunkt u van haar als boetvaardige? Wat dunkt u van uzelf, als u u dan naast haar plaatst? Moet niet schaamte uw aangezicht bedekken? En moet u uw Heere niet vergeving vragen voor de lauwheid van uw liefde? Zien wij nu ten slotte welke houding de Heiland tegenover haar aannam. Wat deed Hij? Allereerst nam Hij zwijgend haar liefdesbetoon aan. Hij trok Zijn voeten niet weg, bestrafte haar niet, beval haar niet heen te gaan. Hij wist zeer goed, dat een blaam op Hem geworpen werd, omdat Hij toestond dat zij Hem aanraakte, en toch verbood Hij het haar niet; maar verlustigde zich integendeel in het aanschouwen van haar berouw, dankbaarheid en liefde. Het verkwikte Hem zulke genadegaven te zien in een, die vroeger zo ver van God was afgedwaald.
De geurige zalf was niet zo aangenaam voor Zijn voeten, als haar liefde voor Zijn ziel; want Jezus ziet graag dat liefde zich uit, bovenal berouwvolle liefde. Haar tranen werden niet tevergeefs gestort, zij verfristen het hart van Jezus, die lust heeft in tranen van berouw. De toejuiching van een gehele schaar zou Hem niet half zoveel troost geschonken hebben, als de reine dankbare ootmoedige nederige liefde van deze vrouw. Zijn stilzwijgen was haar een toestemming, ja zelfs een goedkeuring; en zij voelde zich gelukkig, nu haar toegestaan werd haar bewonderende liefde te tonen. Maar de Heere ging een weinig verder. Hij keerde zich om, zag haar aan, en zei tot Simon: Ziet u deze vrouw? Die blik moet haar hebben bemoedigd en haar hart van blijdschap doen opspringen. Toen dat oog haar aanzag, zal zij wel al haar moed hebben voelen herleven; want zij las er ongetwijfeld in dat alles in orde was. Zij wist, dat, wie haar ook donker mocht aanzien, dat voorhoofd zich niet zou samentrekken, dus was haar hart verblijd. De Heere sprak en verdedigde haar. Hij prees haar om haar daad, ja, Hij ging nog verder, Hij sprak haar toe en zei: Uw zonden zijn u vergeven. Zo zette Hij het zegel op de vergeving die haar geschonken was, en maakte haar verzekerdheid onwankelbaar vast. Dat was een vreugde, meer waard dan koninkrijken. Zij mocht die grote zegen smaken, van zijn eigen lippen te horen, dat haar geloof op een vaste grondslag rustte en haar inderdaad vergeving was geschonken. Vervolgens gaf Hij haar een wenk over hetgeen haar nu te doen stond; Ga heen in vrede. Een zondaar, die vergeving ontvangen heeft, wil altijd graag weten wat hij zou kunnen doen, om zijn Heere te behagen. Heere, wat wilt u dat ik doen zal? bad Paulus. Het was, alsof de Heere tot de vrouw zei: Lieve vriendin, blijf nu maar niet hier om met deze Farizeeën te redetwisten. Ga naar huis in volmaakte vrede; en hebt u vroeger uw gezin ongelukkig gemaakt door uw zonden, zoek het voortaan te heiligen door uw voorbeeld. Dat is ook, geloof ik, wat de Heere Jezus wenst; dat ik tegen u, mijn lieve vrienden, die naar mijn woorden geluisterd hebt, zeggen zal.
U ziet wat Gods genade kan uitwerken. Ga naar huis en laat uw gezin het zien. Behoort u tot degenen, die zich schuldig gemaakt hebben aan grove ongerechtigheid, en die voelen dat hun veel vergeven werd, waarom u graag uw liefde aan Jezus zou willen tonen, doet wat in uw hart is, maar bedenkt tegelijkertijd, dat Hij verlangt dat u in vrede zou heengaan. Dat een heilige kalmte in uw hart woont. Begeef u niet in het ijdele geschreeuw en de eindeloze beuzelingen van de dag. Plaag uzelf niet met de twistvragen van de nieuwsbladen en tijdschriften, die onophoudelijk arme zielen vermoeien met hun moderne denkbeelden. Ga in vrede. U weet wat u weet, houd u daaraan. U kent uw zonden en u kent Christus uw Behouder; houd u aan Hem vast en leef voor Hem. Ga naar huis terug in de huiselijke kring, en doe daar alles wat in uw vermogen is om anderen gelukkig te maken, uw broeders en zusters tot Christus te brengen en uw vader en moeder aan te moedigen, zo zij de Heiland nog niet gevonden mochten hebben. Het huisgezin is vooral de sfeer waarin de vrouw zich thuisvoelt. Daar regeert zij als een koningin. Dat zij goed regeert! Rondom de huiselijke haard en aan de gezellige eettafel, in de stille genietingen van omgang met bloedverwanten en vrienden, kan een vrouw meer doen tot eer van de Heere Jezus Christus, dan door voor een talrijke schaar een preek voor te dragen. In menig geval zou het ook voor mannen, van wie het hart er naar uitgaat in het publiek te schitteren, veel beter zijn zo zij in huis trachtten uit te blinken. Ga dan heen in vrede en toon aan anderen, door een gelukkig heilig leven, hoe God van zondaren heiligen kan maken. U hebt gezien wat de zonde en de duivel kunnen doen om iemand te verlagen, ga heen en toon wat Gods genade en de Heilige Geest kunnen doen om iemand te verheffen, en mochten velen, door uw voorbeeld aangemoedigd, toetreden en hun vertrouwen leren stellen in uw Heere.
Amen.