Als een appelboom onder de bomen van het woud, zo is mijn liefste onder de zonen. Hooglied 2:3a
Als de dichter van het Hooglied over een appelboom spreekt, kan hij de citroenboom, de granaat- appelboom of ook wel de sinaasappelboom op het oog hebben gehad. Het is niet waarschijnlijk, dat hij aan onze appelboom heeft gedacht, want die zal hem amper bekend zijn geweest. We hoeven dit punt echter niet angstvallig te onderzoeken, want het woord appel duidt in het algemeen een grote, ronde vrucht aan, die niet in een bolster of dop zit. We kunnen bij het lezen van onze tekst ook gerust aan de appelboom denken, die in onze boomgaarden voorkomt; de beeldspraak gaat even goed op.
Waar het in de beeldspraak om gaat is dit: er zijn vele soorten bosbomen en die hebben alle hun nut. Maar als we honger of dorst hebben, dan kunnen ze ons niet helpen. In de schaduw van die bomen kunnen we rusten, maar naar voedsel of enige verfrissing zoeken we hier tevergeefs.
Wie echter zo gelukkig is in het bos een appelboom te ontdekken, vindt wat hij ter verfrissing nodig had: hij kan z’n dorst lessen en z’n honger stillen. Nu wil de kerk zeggen, dat er vele dingen in de wereld zijn, die ons op een of andere manier voordeel opleveren, maar in geen enkele van die alle vindt het hart de troost die het nodig heeft. Niemand en niets ter wereld kan het geestelijk voedsel verschaffen, waar de ziel naar hongert. Jezus
Christus alleen bezit alles wat de mens kan voldoen. En zoals de appelboom zich onderscheidt van de bomen in het bos door vrucht te dragen, zo onderscheidt onze Heiland zich van alle schepselen en overtreft die allen zeer verre.
Een appelboom in zijn eenvoudig schoon
En met zijn sappig ooft beladn,
Zie ik temidden van het woud,
Van bomen zonder vruchten staan.
Zo biedt mij Jezus wat geen mens
Of engel ooit kan geven:
Bij Hem alleen is troost en kracht
En vreugd, het eeuwig leven.
We willen nu eerst spreken over de boom waaraan de smachtende ziel het meest behoefte heeft. Vervolgens merken we op, dat het een groot wonder is, dat de behoeftige een appelboom vindt in zo’n omgeving. In de derde plaats bepalen we er onze aandacht bij, hoe natuurlijk het is, dat de gelukkige die zo’n begerenswaardige boom vindt, zich in de schaduw neerzet en verheugd van de heerlijke vrucht geniet.
Denk u eens in, dat u op een hete dag in de herfst in de rijkbelommerde lanen van een uitgestrekt bos wandelt. Als een kathedraal rijzen de trotse zuilen in lange rijen voor u op en boven u breidt het bladerdak zich naar alle kanten in stille majesteit uit. Denk u in, dat u daar ronddwaalt tussen varens en braamstruiken en u af en toe neerzet op een mosbank of op een kleine heuvel, die met droge bladeren en planten is bedekt. Stel u verder voor, dat de wandeling u hongerig en dorstig heeft gemaakt, dat geen enkel beekje u een teug water biedt. U bent op zo grote afstand van een huis, dat u van niemand enige hulp kunt verwachten, zelfs al moest u in de eenzaamheid omkomen.
In deze toestand slaat u vanzelf uw oog op de bomen rondom u als uw enige gezelschap, als wilde u hun vragen u te helpen. Sommige lijken medelijdend hun takken over u heen te buigen; andere grijnzen u tegen en de meeste bewaren een plechtig stilzwijgen, alsof ze zich helemaal niet om u bekommeren.
Tevergeefs wendt u zich tot de eik en de beuk. U doet een beroep op die statige woudreus, de grootste van alle, een boom van verbazingwekkende omvang. Terwijl u hem bewondert, bedenkt u hoe kort uw eigen leven is in vergelijking met het zijne. Maar hoe groot die boom ook is, hoe breed hij zijn krachtige armen ook uitslaat, hij kan u niet helpen. Hij zou dat ook niet kunnen, al was hij nog duizendmaal zo hoog, al reikte zijn trotse kruin tot de sterren.
Dit is nu een beeld van het vruchteloos proberen om troost te vinden in religieuze stelsels die u worden aanbevolen, omdat ze door zovelen zijn gevolgd. Hier is een religie die al eeuwen lang door vorsten en groten der aarde wordt beschermd; een godsdienst die de steun geniet van al wat edel en voornaam heet, kan die u niet bevredigen? Is het niet genoeg, dezelfde godsdienst te hebben als de grote meerderheid, vooral als die tot de aristocratie van het land behoort? Is dan de stem van het volk niet de stem van God? Wat wilt u dan nog meer? Waarom zou u een uitzondering maken? Helaas! De grote boom in het bos draagt geen vrucht, waarmee men zich kan voeden.
De echte christen, die met zijn hele hart Jezus liefheeft, vindt het helemaal niet begerenswaard om op de brede weg te wandelen, die door velen wordt betreden. Hij herinnert zich, dat de Heiland over die weg sprak als leidend tot de ondergang. Het grote getal betekent voor hem niets, want smal is de weg en nauw de poort die tot het leven leidt en weinigen zijn er, die hem vinden.
De grootte van het gezelschap kan het onrecht niet tot recht maken, de rechter van hemel en aarde geen ontzag inboezemen en de eeuwige straf niet verminderen. We willen niet de weg van de grote massa volgen, maar de weg van de Gekruisigde. Nee, het is niet de machtige woudreus waarop we hoopvol het oog richten, maar we zien op naar onze Heere Jezus Christus, de liefste, de appelboom onder de bomen van het bos; zijn vrucht geeft ons heerlijke verkwikking. Hij is voor ons de Weg, de Waarheid en het Leven. Hij is ons zeer lief en Zijn onderwijs is het voedsel voor onze harten.
Gelukkig is hij, die met Christus een uitzondering durft te maken en die de smalle weg heeft gevonden, die tot het eeuwige leven leidt. Groot is uw voorrecht, als u zich niet hebt laten meeslepen met de grote stroom, maar geluisterd hebt naar het woord van de Heere: “Wordt niet aan deze wereld gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw gemoed.” Pas echt wijs handelt de hongerige, die de eenzame appelboom verkiest boven een heel bos van de grootste eiken en beuken. De wijsheid van Boven heeft u die in Jezus gelooft, uw Verlosser laten verkiezen boven al de groten en machtigen van de wereld.
Veronderstel, dat u op uw wandeling bij een boom komt, waarvan men zegt dat die de oudste is van het hele bos. Nu hebben we allemaal een zekere eerbied voor een hoge leeftijd. Wat heel oud is, trekt onwillekeurig aan. Ik weet nog niet wie het winnen zou, als het oude en het nieuwe met elkaar moesten dingen naar de volksgunst. We worden tegenwoordig zelfs lastiggevallen door een partij, die ons volk door het bekoorlijke van het oude op dwaalwegen probeert te lokken. Men wil ons ervan overtuigen, dat bepaalde ceremonies (waarvan intussen niets in de Schrift is te vinden) onze eerbied verdienen, omdat ze al in de vierde eeuw werden onderhouden en dat God het liefst wordt gediend in gebouwen die al door de Saksen werden gesticht.
Is oud-zijn niet een groot voordeel? Misschien, maar als een oude ceremonie niet steunt op Gods Woord, heeft ze voor ons al heel weinig waarde. Er zijn dingen, die door ouderdom helemaal versleten zijn en alleen nog maar goed zijn om weggegooid te worden. Er zijn zowel slechte oude wegen, die door de goddelozen werden bewandeld als goede, waarop de rechtvaardigen wandelen. Nee, niet omdat iets oud is, mogen we het goed noemen; satan is oud; de zonde is oud; de dood en de hel zijn oud — zijn ze daarom goed en aantrekkelijk?
Sinds de dag dat we Hem in geloof hebben omhelsd, heeft Jezus Christus, onze Heere, ons geweten tot rust gebracht en onze vrees gestild. Hij heeft ons blijdschap en vrede gegeven. We zullen ons niet van Hem laten aftrekken door oude leugens, waarmee men ons weer probeert te verleiden. Oud tot vallens toe mogen de bomen zijn, waarin anderen behagen scheppen, maar wij voor ons kiezen de boom, die beladen is met hemelse vruchten — de appelboom is onze keuze, Jezus is onze liefste.
De Ritualisten mogen zich beroemen op hun leerstellingen uit de vierde eeuw, op hun voorvaderen en nu oude gewoonten — voor ons is de Bijbel origineel genoeg en het kruis van onze Heere Jezus Christus is ons eerbiedwaardig genoeg. Met onze Heiland zijn we tevreden en buiten Hem verlangen we niets. Voor ons is de hoofdzaak, voedsel te vinden voor ons hart; de spijze die nimmer vergaat; de vruchten die onze brandende dorst kunnen lessen. En dit alles hebben we gevonden in onze Heiland. Van Hem willen we ons door niets laten scheiden.
Nu kan het gebeuren, dat u in het midden van het bos, terwijl u hongerig of dorstig bent, een buitengewoon mooie boom aantreft. De onberispelijke vorm van die boom treft. Als u hem op enige afstand beziet, roept u onwillekeurig uit: “Hoe heerlijk en wonderlijk zijn toch Gods werken!” U loopt tot onder de boom en bewondert zijn krachtige takken, die zich zo ver uitstrekken en in het geschapene ziet u de grootheid van de Schepper.
Maar schoonheid kan nooit uw honger stillen. En als iemand versmacht van dorst, heeft hij er niets aan als u begint over symmetrie en fraaie vormen. Hij heeft eten nodig en een verfrissende drank. In onze dagen zijn er mensen die menen dat het hart te verzadigen is met het mooie, met wat de zinnen streelt. Kijk maar eens naar hun processies; wie zou niet bekoord worden door die verschillende kostuums, die schitterende banieren, die vergulde kruisen en dat welluidende gezang?
Als u een concert verlangt op de dag des Heeren en u wilt er niet voor naar de schouwburg gaan, dan kunt u er een bijwonen in de kathedraal en in menige parochiekerk. Als u uw zintuigen wilt laten strelen en uw geweten verbiedt u een opera te bezoeken, kunt u wel in de kerk terecht. Ook daar wordt uw gezicht en uw gehoor bevredigd, op sommige plaatsen zelfs uw reuk en deze vermakelijkheden houdt men dan voor godsdienstoefeningen!
Vergeleken met de eenvoud van onze eredienst heeft die andere dienst veel dat het vleselijk gezinde hart aantrekt. We hoeven ons er niet over te verwonderen dat zij die aan uiterlijkheden hangen, hem boven de onze verkiezen. Want wij verwerpen alle symboliek die niet in Gods Woord is gefundeerd en weren alles wat het hart van de Heere aftrekt. Maar als de mens hongert naar het hemelse brood, dan zal al die uiterlijke praal voor hem weinig aantrekkelijks hebben. Als iemand vurig naar God verlangt, als zijn hart uitgaat naar vrede, vergeving, waarheid, verzoening en heiligheid, dan zal hij de Heiland zoeken, de appelboom en daarvoor al die andere bomen vergeten, hoe mooi ze ook mogen wezen.
“Deze bomen dragen voor mij geen vrucht”, zegt iemand die honger heeft. Het ontwaakte geweten hoort het gezang, dat weerklinkt tussen de massieve pilaren en ziet de rookwolken opstijgen naar de hoge gewelven, maar het roept: “Wat baten mij gezang en rook? Ik heb een verlosser nodig!” Wie aan zijn zonden is ontdekt ziet de processies, maar zegt: “Wat heb ik aan dat vertoon? Ik heb nodig om gewassen te worden in het bloed van Christus.” Als hij de wierookwalmen op ziet stijgen, denkt hij: “Wat zou mij die Arabische gomhars helpen, als ik alleen in Jezus’ verdienste kan rusten?”
En hij keert zich treurig af van al die onbetekenende roomse vertoningen terwijl hij uitroept: “O God! Gij zijt een geest en wie U aanbidden, moeten u aanbidden in geest en in waarheid. U heb ik nodig, o mijn God lik moet geestelijk leven in mij hebben om bij U te zijn. Waar zou ik dat anders kunnen vinden dan in mijn Heiland? Hij alleen geeft mij dat leven, Hij alleen is de vruchtdragende boom temidden van de bomen van het bos!”
We zetten onze wandeling in het bos voort en kijk, nu trekken enkele heel wonderlijke bomen onze aandacht. Onlangs nog zag ik bomen, waarvan de takken op een heel bijzondere manier door elkaar gestrengeld waren: van een beuk werd een zware afhangende tak door een andere gesteund en die beide takken waren helemaal met elkaar vergroeid. Ja we zien soms vreemde dingen in de bossen, waar de bomen ongestoord kunnen groeien. Telkens vragen we ons dan af: “Hoe is het mogelijk?” En we staan er opgetogen van verbazing bij te genieten van het zonderlinge schouwspel.
Maar als iemand honger en dorst heeft, wat heeft hij dan aan al dat bijzondere? Kan hij daar zijn honger mee stillen en zijn dorst mee lessen? Ik denk hier aan de manier waarop sommige predikers hun hoorders proberen te voldoen. Bekijk je hun preken uit literair perspectief, dan moet je bekennen dat ze onberispelijk zijn. Er zijn beroemde redenaars en diepe denkers, met wie ik mij volstrekt niet durf vergelijken. Wat ze op de kansel doen is op zichzelf inderdaad voortreffelijk. Maar toen ik hen gehoord had, voelde ik mij als die man die bij een voornaam heer gedineerd had en in zijn dankgebed zei: “Heere, ik dank u, dat ik niet elke dag zo’n goede maaltijd heb, want hij is te overdadig voor mij.”
Datzelfde gevoel had ik na het aanhoren van zo’n verfijnde preek. Al snel wist ik me er niets meer van te herinneren en ik kreeg niets voor mijn hart. Hoeveel preken worden tegenwoordig niet gepubliceerd, die vol zijn van wat men noemt “gedachten.” Maar wat bedoelt men met dat woord anders dan wat in tegenspraak is met de Heilige Schrift? Nieuwe denkbeelden, die in strijd zijn met Gods Woord? Een prediker die zich eenvoudig houdt aan wat God ons geopenbaard heeft, noemt men een echo van de oude Puriteinen, een verkondiger van overgeleverde, uitgediende dogma’s, iemand die zich met het alledaagse tevreden stelt.
Maar week aan week met nieuwe, menselijke uitvindingen voor de mensen komen; het geloof in de Goddelijke ingeving van de Heilige Schrift te ondermijnen, telkens als men z’n mond opent; de mensen te leren geloven, dat we nergens zeker van kunnen zijn, maar dat alles slechts een kwestie is van wisselende visies — dat heet in onze dagen ontwikkeling; dat geldt als een bewijs dat men diep nadenkt.
Broeders en zusters, sommigen van ons zijn nog te ouderwets om zich op dat dwaalspoor te laten brengen. Wat meer is, we hebben zo’n goede eetlust, dat we van de appelboom niet durven scheiden, omdat we voortdurend behoefte hebben aan zijn heerlijke vruchten.
Nee, we durven niet weg te gaan van onze Heiland, omdat we voortdurend behoefte hebben aan vergeving, vrede en aan vernieuwing van ons leven. Als we Jezus mogen vasthouden, dan boezemt het ons niet zo heel veel belang in te weten op welke manier deze wonderlijke bomen hun takken door elkaar slingeren. De wonderen van de moderne wijsheid en het weer opleven van oude dwalingen kunnen ons allerminst bekoren.
Terwijl we wandelen in het bos en hongerig zijn, hoor ik iemand zeggen: “Ha, daar is een plek, die eten oplevert: u hoeft niet te pochen over uw appelboom, want, kijk daar eens! De grond onder deze edele boom is bedekt met vruchten.”
Ik kijk op — het is in de herfst — en ik zie een grote boom, beladen met beukenoten, die in massa’s naar beneden vallen. Welke menselijke stem hoorde ik daar? Maar nee, het was het geknor van een kudde wilde zwijnen. Wat zijn ze blij, wat gulzig verslinden ze de vruchten van de beuk, en straks gaan ze zich te goed doen aan de vruchten, die van die eiken daar zijn gevallen. Als we die dieren zo aanzien, is het alsof ze ons vragen: “Wilt u ook niet hier komen?” En ons verwijten: “Zeg nu niet meer, dat de bomen van het bos geen vrucht dragen; er is hier werkelijk voedsel genoeg.”
Zo hoor ik ook een stem van de Beurs tegen me zeggen: “Hier is de boom, die gouden appels draagt, kom en verzadig je.” Zo hoor ik ook hen roepen, die allerlei vermaak najagen: “Hier zijn de vruchten, die u kunnen verheugen. Hier kunt u een prachtige dag doorbrengen.” En zo klinkt het ons tegen van de lichtzinnige mensen: “In dit dartele spel, in deze dans, bij deze schuimende beker en deze vrolijke muziek valt nog eens volop te genieten.”
Ons antwoord is: “Volgens u mag dat zo zijn. Beukenoten en eikels zijn goed genoeg maar… voor de zwijnen.” Voor u die uw vermaak vindt in de dingen van deze wereld, in zondig genot, in wat het oog bekoort door uiterlijk schoon, zijn die dingen goed genoeg. Maar wiens hart vernieuwd is door Gods Geest, heeft geen verlangen naar eikels, maar naar de vruchten van de appelboom, naar geestelijk voedsel, aan eten voor zijn onsterfelijke ziel. Dat is alleen te vinden bij onze Heere Jezus Christus. Want Hij, Hij alleen, is de appelboom onder de bomen van het bos. Ik zou over dit punt nog lang kunnen uitweiden, maar dat zal ik niet doen. Ik wil alleen zeggen wat elk kind van God weet, nl. dat de Heiland ons al wat we nodig hadden heeft gegeven sinds we het voorrecht hadden, Hem te vinden.
Toen we naar Hem kwamen, waren we uitgeput van moeheid. We hadden een groot verlangen om verlost te worden van onze zonden. Nu zijn we daarvan verlost en we hebben vrede gevonden bij Hem. We gingen naar Zijn kruis en zagen Hem daar hangen. Toen begonnen de koorden, waarmee onze schuldenlast ons op de schouders was gebonden, te scheuren. Die last gleed van onze schouders af en viel in Zijn graf om voorgoed te verdwijnen. Soms hebben we ons wel eens verbeeld hem weer te voelen drukken. Maar dat is niet mogelijk, want de zondeschuld is volgens het eigen getuigenis van de Heere voor eeuwig van de gelovigen weggedaan.
U herinnert zich, dat u voor de eerste keer naar dat kostbare hout kwam, waarop de Heiland stierf. Hoe u toen mocht geloven, dat uw zonden waren verzoend, dat u met de Geliefde was aangenomen en tot een erfgenaam van de hemel gemaakt. Hoe heerlijk was de vrucht die u toen mocht plukken! Hoe aangenaam was het te rusten in de schaduw, waarin u zich toen mocht neerzetten! Gezegend zij de Naam van ‘de Verlosser!
U had het eerst gezocht bij de bomen van het bos, maar had geen vrucht gevonden die u kon voeden. U had geprobeerd rust te vinden onder het bladerdak van andere bomen, maar uw zoeken was tevergeefs. Totdat u naar de bloedbevlekte kruisboom keek waar uw zonden werden weggenomen en u van uw redding zeker werd. Bij Jezus’ kruis vond u de echte rust, waar uw hart naar smachtte.
Maar de Heere Christus heeft niet alleen in het verleden onze behoeften vervuld, ook voor het heden is Hij de boom van alle goed.
Lieve mensen, sommigen van u hebben zich nog nooit volledig gelukkig gevoeld. Ik versta daaronder niet opwinding en luidruchtige vrolijkheid. Daarvan heeft men al snel genoeg en er volgt een kater en wroeging op. De vreugde die de wereld biedt, heeft zo’n bittere nasmaak! Hoe volslagen anders is de vreugde die Christus Zijn volk geeft!
Wie echt gelukkig is, kan zijn gedachten laten gaan over alle dingen op aarde en in de hemel en toch zeggen: “Mij ontbreekt niets; ik verlang niets meer, want ik ben gered. Ik ken de eeuwige God als mijn Vader; ik ben op weg naar Zijn heerlijk huis. Al kwam de dood me nu verrassen, het zou me niet hinderen. Moet ik nog vijftig jaar leven, het is mij ook goed, want alles wat God over mij beslist, is goed en zou niet beter kunnen zijn. Heb ik een kruis te dragen, ik weet, dat God het mij heeft opgelegd. Heb ik tegenspoed, het zal moeten meewerken ten goede. Uit verlies komt winst voort. Als ik alles bezit, dan zal ik in dat alles God zien en heb ik niets, dan zie ik alles in mijn God. Wat zou ik dan meer kunnen verlangen? Christus is alles en Christus is de mijne en zo is alles in mijn bezit.”
Zo is de toestand van de christen in het heden. Hij zit neer in de schaduw van het kruis van de Heiland en de vruchten van dat kruis zijn hem zo zoet! Ik vraag u: “Kunt u zich voorstellen, dat er nog een andere plek is te vinden, waar zoveel vrede voor het hart, waar een zo volkomen geluk valt te genieten?”
Er zijn vromen die op hun ziekbed, met alle lijden, veel gelukkiger zijn dan wereldlingen, die zich in de beste gezondheid mogen verheugen. Er zijn armen, die oneindig veel meer genieten en veel tevredener zijn dan rijke mensen, die de Heiland niet kennen. Jezus alleen schenkt het hart voldoening; gisteren en heden is Hij dezelfde in Zijn rijke genade. En voor de toekomst? Wie Jezus heeft gevonden, ziet de toekomst niet alleen kalm en rustig tegemoet, niet slechts zonder angst, maar in blijde verwachting, in zalige hoop. Dezelfde dingen die anderen angst aanjagen zijn voor de kinderen van God een oorzaak van vreugde. Bijvoorbeeld de dood, we mogen God danken, dat die er is. Wie zou wensen, hier altijd te blijven leven? De smalle stroom die ons aardse vaderland scheidt van het betere land, moet ieder van ons doorwaden. Wie zou het anders verlangen? In plaats van die rivier te vrezen, mogen we soms blijmoedig zeggen: “De wateren van de dood zullen ons naar de hemel brengen.”
En het oordeel? De christen wordt niet bang bij de gedachte daaraan. “Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen van God?” En de wederkomst van de Heere? Daarvoor is de gelovige niet bang, sterker, dat is zijn heerlijkste verwachting. De eeuwigheid? Ze heeft voor hem geen verschrikking, want voor hem is een eeuwigdurende vreugde bereid.
O gelukkig volk, dat Christus als zijn koning erkent! Gelukkige harten, die rust mochten vinden bij Jezus! Ze mogen zeggen, wat niemand anders hen kan nazeggen: “Als de appelboom onder de bomen van het woud, zo is mijn liefste onder de zonen.” Lieve mensen, is de Heiland ook uw liefste? Kunt u al getuigen, dat u Zijn eigendom bent geworden en dat Hij van u is? De Bruid spreekt over de boom, waarnaar ze het meest verlangt en nu was het een wonder, dat ze die boom kon vinden.
Ze vond hem niet in een boomgaard, maar tussen de bomen van het bos. Wie zou van zo’n zeldzaamheid weet hebben als het hem niet eerst was verteld? Zo nu is Christus niet bekend geworden aan alle mensen. Het is zeer treurig, maar de meeste mensen hebben zelfs nog nooit van Hem gehoord en dan, hoevelen zijn er niet aan wie de Heiland wel verkondigd werd, maar niet op de goede manier en die over Zijn persoon en werk werden misleid.
Het getal van hen die Hem echt en goed kennen is zo droevig klein in vergelijking met het grote aantal miljoenen van onze medemensen. Zelfs in onze eigen omgeving leven er zovelen, die van de Verlosser volstrekt niets weten. Neem maar eens een steekproef en u zult merken, dat er zowel in onze steden als op het platteland vele volwassen mensen zijn, die geen antwoord weten op de vraag, hoe door Jezus’ dood de ziel wordt gered van het verderf. Er zijn er zelfs die niet eens weten, dat Jezus in de wereld is gekomen om zondaren zalig te maken.
Nou ja, zegt u misschien, het is bekend, dat men op het platteland over het algemeen niet zeer ontwikkeld is en dat daar veel onkunde heerst. Dat geef ik toe, maar wat de kennis van het Evangelie betreft, staat een groot deel van de bevolking van een stad als Londen ver achter bij die van onze dorpen en gehuchten. U kunt in onze straten vele kinderen, en wat nog erger is, in onze werkplaatsen vele arbeiders vinden, die op zich wel de naam van Jezus kennen, maar die amper iets weten van Zijn heerlijk verlossingswerk. Nog nooit hebben ze er iets van vernomen. Ze leven temidden van het licht en toch blijven ze in de duisternis. Duizend lampen werpen hun schijnsel om hen heen, maar ze vangen er geen enkele lichtstraal van op. Het moet ons wel ten zeerste verwonderen, dat er zo diepe onkunde heerst bij mensen die in nauwe betrekking staan met anderen, die wel onderwezen zijn.
De grootste onwetendheid moet u wellicht niet zoeken in Peking of Timboektoe, maar in Londen en NewYork. Waar het meeste licht valt, daar zijn ook de diepste schaduwen. Mensen, die het dichtste bij de kerk wonen, zijn dikwijls het verst van de Heere verwijderd. In een groot bos kunt u niet gemakkelijk een appelboom vinden. Als men u zei dat er één in stond, zou het wel kunnen dat u dagenlang moest zoeken, voor u hem vond. Zo gebeurt het nu helaas maar al te vaak, dat Christus niet gevonden wordt, hoewel Hij er is. Misschien verlangen sommigen hier ook wel naar wat Hij de zijnen schenkt, maar mochten ze hun verlangen tot nog toe niet bevredigd zien. Zulke teleurgestelden kennen de Heiland wel naar de letter van het woord, maar de geestelijke kennis ontbreekt hun nog. Het is of ik ze hoor klagen: “Ach, als ik toch eens wist, waar ik Hem zou kunnen vinden!”
Als er zulke mensen voor mij zitten, dan beklaag ik u. Want dan bent u, wie weet hoe lang al, bezig geweest met uw gebeden, met uw tranen, uw goede werken. Dan hebt u al van alles beproefd om uzelf te redden, maar u merkt dat al uw daden als onvruchtbare bomen zijn. En nu weet u wel, dat er ergens een appelboom moet zijn, maar waar? Dat is voor u nog de grote vraag. Arme ziel! U bent als de kamerling uit Ethiopië. Toen hem gevraagd werd, of hij wel begreep wat hij las, moest hij antwoorden: “Hoe zou ik kunnen, als niemand mij onderwijst?”
Verwondert het u niet, dat de Bruid haar appelboom vond onder de bomen van het woud? Het zit zo, dat niemand hem ooit kan vinden uit zichzelf. Alleen hij die er naartoe wordt geleid. En niemand kan dat dan de Heilige Geest. De Heilige Geest kan daarvoor de dienaren van het Woord gebruiken en dat doet Hij ook. Daarom moeten allen, die in de bediening zijn gesteld, over die heerlijke appelboom spreken. Ze moeten Jezus Christus verkondigen en de weg wijzen naar de Levensboom. Van elke prediking moet Christus het middelpunt zijn.
We moeten hier echter wel bedenken, dat de Heilige Geest altijd moet meewerken. Hij moet de prediking aan de harten heiligen en toepassen. Als dat niet gebeurt, kan men wel horen wat over de appelboom en zijn vruchten wordt gezegd, maar kan men er niets van proeven. Bent u al tot Christus gekomen, lieve broeder en zuster? Zo ja, geef God er de eer van. Jezus zelf heeft u dan naar zich toe getrokken en de Heilige Geest was uw gids. Breng Zijn heerlijke Naam er dank en eer voor! Is het niet een vreemde plaats voor een appelboom, zo tussen de bomen van het bos? We horen zelden van zoiets; een appelboom hoort ook eigenlijk in een boomgaard. Is het ook niet iets wonderlijks, dat we de Heiland moeten zoeken onder de mensen? Zouden we Hem niet eerder willen zoeken onder de engelen? Maar nee, bij Cherubijnen en Serafijnen vindt u de Verlosser niet, die wij nodig hebben.
Waar u Hem vinden kunt? In een kribbe te Bethlehem, in een timmermanswerkplaats te Nazareth. Temidden van de nederigen en geringen werd Hij gezien, terwijl Hij op deze aarde leefde als een mens onder de mensen. Terwijl ik de tekst overpeinsde, dacht ik: wat groeit deze boom in vreemd gezelschap. Daar staat hij tussen twee schandpalen, waaraan moordenaars zijn vastgespijkerd. Waarlijk “Hij is met de misdadigers gerekend.” Niet tussen u, machtige ceders! Niet bij u, fiere eiken! Maar temidden van de struiken die de woestijn zag opschieten, temidden van het vervloekte werd Jezus gevonden. “Zijn graf werd bij de goddelozen gesteld.”
Nu zit er ook iets heerlijks in, dat de appelboom, waarover we het hebben, juist in een bos groeit. Als ik op een wandeling in het bos zo’n boom met vruchten beladen aantref, hoef ik er geen gewetenszaak van te maken om naar hartelust te plukken en te eten, want dat staat ieder vrij. Wie honger heeft, hoeft niet eerst te vragen: “Mag ik dat doen? Zou ik me ook aan diefstal schuldig maken? Ben ik het wel waard om van die vruchten te nemen?” Als er een appelboom in het bos staat, heeft niemand het recht, hem voor zichzelf alleen op te eisen en het recht van anderen erop te betwisten. Elke wandelaar mag er gebruik van maken. Het vee heeft recht op een grazige weide, de vogelen des hemels hebben recht op een nest en de mens op voedsel. Pluk ze vrij af, de vruchten die u aan de appelboom in het bos toelachen en vul uw buik ermee.
Dit is een blijde boodschap voor alle zoekende zielen. Het is een grote dwaling, dat de mens zich eerst geschikt moet maken om genade te ontvangen; dat u eerst sommige ervaringen moet hebben en zich zus en zo moet voelen, vóór u tot Christus mag komen. Daar staat de appelboom; er is geen doornheg die de toegang ertoe afsluit: wie wil kan vrij komen en van zijn vruchten eten. Op de roepstem van het Evangelie mag u antwoorden: “Dierbaar Godslam, tot U kom ik zoals ik ben om mij helemaal toe te vertrouwen aan Uw liefde, die elke slagboom ophief.”
Christus legt niemand enig struikelblok in de weg om naar Hem te gaan. Als er belemmeringen zijn, dan heeft iemand die alleen aan zichzelf te wijten. Niemand wordt uitgesloten, behalve wie zichzelf uitsluit. Iedereen is welkom, de eenvoudige èn de geleerde mensen, Jan-met-de-pet èn de man van stand. Welkom is ieder die zijn schreden naar deze onschatbare appelboom richt. Zo is er een rijke troost in de gedachte, dat deze boom zomaar midden tussen de bomen in het bos staat.
We hoeven ons nu niet te verwonderen over wat de Bruid, hongerig en uitgeput als ze was, deed toen ze bij de appelboom in het bos kwam. Onmiddellijk zette ze zich neer in zijn koele schaduw en genoot ze van zijn heerlijke vruchten. Zo vond ze hier voorziening in haar dubbele behoefte. De zon scheen zo fel, maar hier was ze tegen die stralen beschut. Ze smachtte naar een verfrissing en hier vond ze sappige vruchten.
Zie nu, hoe Jezus voor de zijnen zorgt. Wie tot Hem komt, zal over geen enkel gebrek hebben te klagen. Hij voorziet in de noden van Zijn volk. Als de stralen van de middagzon, zo valt de toorn van God op mij. Hoe zal ik die toorn ontvluchten? Er is geen ontkomen aan, behalve door het optreden van de Middelaar. We ontvangen alleen schaduw als zich een of ander voorwerp tussen ons en de zon heeft geplaatst. Als we onder een boom in de schaduw zitten, vangt die boom de zonnestralen op, zodat ze tot ons niet kunnen doordringen.
Jezus Christus is de Middelaar; Hij kwam tussenbeide, toen de toom van God tegen ons ontbrandde. Hij bracht verzoening teweeg, Hij gaf zich als het offer dat God kon behagen. Wie bij Hem mag schuilen, is volkomen veilig. Met dit schild is de zondaar volkomen gedekt. Gods vloek kan ons niet meer treffen, omdat hij door Jezus is gedragen in onze plaats. Hij, de Rechtvaardige, gaf zich voor de onrechtvaardigen.
Het is een prachtig beeld in Salomo’s Hooglied, als gezegd wordt, dat de koning rijdt in zijn liefde- wagen. Hij heeft zijn Bruid bij zich en boven hun hoofden is een beschuttend verhemelte. Heeft u er wel eens aandacht aan besteed, waarvan deze bedekking is gemaakt? We lezen: “Haar gehemelte maakte hij van purper.”
Wat treffend! Wat zou zich tussen ons en de zon van Gods toorn anders kunnen stellen dan het purperen gehemelte van het verzoenend bloed? Is het geen heerlijke gedachte, te mogen neerzitten onder zo’n bedekking en te mogen weten, dat Gods vloek ons niet meer treffen kan, omdat Jezus erdoor getroffen werd? Er wordt geen betaling van onze zware schuld geëist, want Christus heeft die betaald met Zijn kostbaar bloed. We hoeven niet meer te lijden voor onze zonden, want de Zaligmaker droeg het kruis in onze plaats. De rechtvaardigheid van God zal niet ten tweeden male de overtredingen straffen van hen, voor wie de vlekkeloze Plaatsvervanger de straf in Zijn eigen Persoon al heeft gedragen.
Dit is de koele, heerlijke schaduw waarin we mogen neerzitten. Maar de Bruid vond nog meer dan aangename schaduw; ze vond ook verkwikkende vruchten en hoe uitstekend kwamen die haar van pas, nu ze zo uitgeput en dorstig was. Ook ons innerlijk leven moet voortdurend gevoed worden.
Welnu, in de Heere Jezus is het Leven en Hij is het ware Levensbrood. Hij is het Brood, dat uit de hemel is neergedaald. Wie daarvan eet, zal nooit meer honger hebben. Wat een voorrecht, als ons hart vervuld mag zijn met Christus, als Hij in ons leeft. Dan zegt onze ziel: “Het is genoeg, ik heb alles wat ik kan verlangen, want ik heb Jezus.” Nu moeten we nog op iets anders letten. Als de Bruid begonnen is te genieten en ze in rust en vrede neerzit, denkt ze ook aan anderen en ze spreekt tot hen van het voorrecht dat haar te beurt viel.
In onze tekst beschrijft ze de Heiland als de appelboom en ze geeft daarvoor haar reden. “Ik heb grote lust in zijn schaduw en zit er onder en zijn vrucht is zoet voor mijn gehemelte”, zegt ze. Onze beschrijvingen moeten op ervaring berusten. Als een predikant krachtig wil spreken, moet hij meedelen wat hij heeft gevoeld, geproefd en aangeraakt.
Het betekent zo weinig te zeggen dat Christus liefelijk en kostbaar is, als men er niet aan toe kan voegen: “Ik heb Hem zo uit ervaring leren kennen.” De Bruid kan niet zwijgen over haar Liefste. Ze moet over Hem spreken. Ze kan het geheim van deze appelboom niet voor zich houden: het ware geloof is mededeelzaam van aard.
Als u hier beneden gelukkig wilt worden: alleen Jezus kan het u maken. Smacht uw hart naar rust en vrede? Bij Jezus alleen kunt u die beide vinden. O, als we mogen rusten in Christus, als we ons bewust zijn, dat we Zijn eigendom zijn, pas dan kennen we de echte vreugde. Dan mag ons oog van blijdschap stralen en het bloed ons vrolijk door de aderen stromen.
Ik ben er zeker van dat, als er een appelboom in een bos stond en u die ontdekte, u er iedereen opmerkzaam op zou maken en dat velen naar hem zouden gaan kijken. Als u de Heiland hebt gevonden, spreek dan toch met uw medemensen over Zijn liefelijkheid en probeer zo ook hen voor Hem te winnen. U bent zelf niet in staat de Heiland aan anderen te geven, maar als u hen bij Hem brengt, wie weet of de Heere hen niet geestelijke honger geeft en hen laat delen in het hemelse voedsel.
Jullie zwijgende christenen, die noch met uw tong, noch met uw pen, noch op een andere manier ooit getuigt van de Heere Jezus, ik weet werkelijk niet, wat ik van jullie moet denken. Ik verwonder mij er bijna over, dat de stoel waarop u zit, u niet afwerpt en in uw plaats begint te spreken en de straatstenen hun stem niet tegen u verhefen, als u ze betreedt. Hoe komt het toch, dat u, nu u zelf gered bent van het eeuwig oordeel, niet uw best doet om nu ook uw naasten te redden?
Schande over u en schande ook over mij, als ik ooit zou zwijgen van de verlossing, die in Christus is; van de verlossing die Hij heeft verworven. Hoe vurig wens ik, dat ik uw tong kon losmaken om u te laten spreken over de gezegende appelboom onder bomen van het bos. Er is niets te bedenken, waarover u zo vrijmoedig kunt spreken zonder dat u voor overdrijven hoeft bang te zijn.
De hele wereld heeft tegenwoordig de mond vol over de Sjah van Perzië, maar ik wenste wel, dat ze al was het maar half zo veel, sprak over de Christus Gods. Al het goede, dat die Sjah u ooit zal geven, kunt u wel zien met uw ogen dicht, maar de zegeningen die de Hemelkoning u en tienduizenden met u wil geven, zijn onuitsprekelijk groot. Lieve mensen, verheerlijkt en roemt dan uw Heiland! Zet Hem op een hoge troon, wijdt Hem het beste van uw gedachten, woorden en daden, geeft Hem uw tijd, uw kracht, uzelf helemaal.
Hij is het waard geëerd te worden boven alle schepselen, want Hij staat boven allen. Zoals de appelboom voor wie honger heeft veel meer waard is dan alle andere bomen, zo is Jezus voor het levendgemaakte hart te begeren boven alles wat hemel of aarde geven kan. Laten we Hem dan alle liefde van ons hart geven. Laten we Hem prijzen van nu aan tot in eeuwigheid! Geve God de Heere ons dat we dat kunnen en willen, om Zijns Naams wil!
AMEN.