Zijn gedachten verschrikten hem. Dan. 5:6
Voor veel mensen is denken een ongewone bezigheid. Toch is het het kenmerk van de mens, dat hij kan denken. Geen wonder, dat sommige mensen, als zij genoodzaakt zijn te denken, verschrikt worden.
Deze verschrikking door denken is heilzaam: daardoor kan overtuiging van zonde en bekering ontstaan en, in ieder geval, is verschrikking door denken als het luiden van een alarmklok, dat de geest doet opwaken en de ziel waarschuwt.
Laat ons denken aan Belsazar en aan ons zelf. Ook van ons kan gezegd zijn: “Zijn gedachten verschrikten hem.” Wij moeten ons in een slechte toestand bevinden, als wij bij onze eigen gedachten omtrent onszelf niet durven stilstaan. Wat moeten Gods gedachten omtrent ons wel wezen!
I. Het was niet waarschijnlijk, dat zijn gedachten hem zouden verschrikken.
1. Hij was een monarch, van een stout en roekeloos bestaan en die aan niemand rekenschap was verschuldigd. Hij was gesproten uit een woest volk, de zoon van een vader die om zijn trotse zin was gestraft.
2. Hij had zijn hart verhard door hoogmoed (Dan. 5:22-23). Daniel zei: “Gij hebt u verheven tegen de Heere van de hemel.”
3. Hij was bezig wijn te drinken en bevond er zich onder de invloed van (Dan. 5:2).
4. Hij was brassende in vrolijk gezelschap: “zijn geweldigen, zijn vrouwen en zijn bijwijven.” Zulk gezelschap zal gewoonlijk alle gedachten verdrijven en zijn leider stijven in zijn roekeloosheid.
5. Hij waagde zich heel ver in zijn heiligschennis (Dan. 5:3); daar hij de gewijde vaten voor zijn maaltijden durfde gebruiken, als om zijn minachting uit te drukken van Israels God, die hij verachtte, tegenover zijn “goden van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen.” Wellicht heeft hij die allen genoemd als de goden, die hadden gezegepraald. Door de profeet worden zij ten minste met verfoeiing aangeduid in (Dan. 5:4).
Niemand wordt door de wijnbeker wijs of nadenkend.
Niemand is buiten het bereik van Gods pijlen.
Geen geweten is zo dood, of Hij kan het opwekken.
Veel mensen, die in een veel lagere positie zijn, tonen zich even hoogmoedig op hun rang of hun voorspoed. Deze hoogmoed wordt op dezelfde wijze geprikkeld: en wordt ook met dezelfde minachting van de dingen Gods geuit.
De parallel tussen Belsazar en andere hovaardigen kan zeer gemakkelijk worden aangeduid.
II. Doch wel mochten zijn gedachten hem verschrikken.
1. Want wat hij zag was wel geschikt om hem van schrik te doen verstijven: “vingers van een mensenhand, die schreven tegenover de kandelaar (Dan. 5:5). God zendt de mensen soms waarschuwingen, die zij wel moeten opmerken.
2. Omdat hetgeen hij niet zag veelbetekenend was. Waar was de hand? Waar was de schrijver? Wat had hij geschreven? Wat was er de betekenis van? Er was in dit gezicht een ontzettende geheimenis.
God geeft de mensen wenken omtrent iets, dat nog achter de dingen verborgen is en nog geopenbaard zal worden.
3. Omdat hetgeen hij gedaan had schrikwekkend was.
Zijn eigen verleden kwam hem plotseling voor de geest. Zijn wrede oorlogen, verdrukkingen, Godslasteringen en ondeugden. Wat hij wist van van zijn vaders loopbaan verschrikte hem. Wat hij had behoren te doen, maar had nagelaten, kwam hem voor de geest. “Die God, in wiens hand uw adem is en bij wie al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt” (Dan. 5:23). Hetgeen waarmee hij zich op dat ogenblik bezig hield verschrikte hem. In brooddronken moedwil heeft hij Jehovah, de God Israels gehoond. Zie hem sidderen, voor wie allen gesidderd hadden.
Uit deze gewijde bekers heeft hij een zeer vreemde teug gedronken.
III. En zouden sommigen van u niet ook door uw gedachten verschrikt kunnen worden?
1. Gij zijt zorgeloos, losbandig, verzot op maaltijden en drinkgelagen, overgegeven aan wijn of sterke drank. Kan dartelheid of brooddronkenheid ooit goed eindigen?
2. Het gaat u voorspoedig. Wordt het vee niet vetgemest voor het slachthuis?
3. Gij lacht met heilige dingen. Gij veronachtzaamt de dingen Gods, of bespot ze, of gebruikt ze zonder enige ernst. Kan dit worden geduld? Zal de Heere er niet door tot toorn worden verwekt en zal Hij deze smaad niet wreken?
4. Gij voegt u bij de onreinen. Zult gij niet met hen omkomen?
5. Het leven van uw vader zou u tot lering kunnen verstrekken, of u ten minste kunnen verschrikken.
6. Het heilig schrift “tegenover de kandelaar” is tegen u gericht. Lees de Heilige Schrift en oordeel zelf.
7. In het bijzonder dit: gij zij in weegschalen gewogen en gij zijt te licht gevonden. Het geweten ziet de weegschaal in de hand van de onfeilbare Rechter.
Draag zorg, dat gij niet in de toestand van Belsazar vervalt, aan wie Daniel geen raad heeft gegeven, maar voor wie hij eenvoudig de volzinnen heeft vertolkt, die zijn oordeel verzegelden.
Nog durven wij het Evangelie voor u te prediken en wij doen het. Gods gedachten zijn hoger dan uw gedachten. Hij zegt u dat gij u zult bekeren van uw zonde en in zijn Zoon Jezus geloven; dan zullen uw gedachten u niet langer verschrikken.