Een preek uitgesproken op zondagmorgen 10 juni 1855,
door C.H. Spurgeon, in de New Park Street Chapel, Southwark.
Judas, niet de Iskariot, zei tegen Hem: Heere, hoe komt het dat U Zichzelf aan ons zult openbaren en niet aan de wereld? Johannes 14:22
Wat was Jezus Christus toch een gezegende Meester! Wat liet Hij Zijn discipelen vertrouwd met Hem omgaan! Hoewel Hij de Heere van leven en heerlijkheid was, de Grote en Machtige, maar ook de Man uit Nazareth. Zie toch hoe Hij spreekt met Zijn arme discipelen, de vissers, alsof Hij van dezelfde klasse en stand was als zij! Hij was niet zoals die hoogwaardigheidsbekleders die trots zijn op hun waardigheid. Hij was niet zoals die geestelijken die zich graag omringen met formaliteit en boven andere mensen willen staan, alsof zij niet echt hun gelijken zijn. Maar Hij sprak tot Zijn discipelen zoals een vader tot zijn kinderen zou spreken – en zelfs vriendelijker dan een leraar tot zijn leerlingen zou spreken. Hij liet hen Hem de eenvoudigste vragen stellen en in plaats van hen te berispen voor hun vertrouwdheid, verlaagde Hij Zich om alle vragen die zij Hem wilden stelden te beantwoorden. Fillipus zei iets waarmee geen weldenkend mens die zolang met Jezus omgegaan was Hem zou hebben lastiggevallen. Hij zei: ‘Heere, laat ons de Vader zien en het is ons genoeg’ (Joh. 14:8). Wat een dwaze gedachte! Alsof Jezus de Vader kon laten zien. Dan zou Hij God laten zien aan Filippus! En Jezus antwoordde vriendelijk: ‘Ben Ik zo’n lange tijd bij u, en kent u Mij niet, Filippus? Gelooft u niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.’
En nu komt Judas (niet Judas Ikariot). Ook hij stelt een heel eenvoudige en makkelijke vraag, zo één die niet nodig was. Maar Jezus Christus bestraft hem niet. Hij gaat slechts over op een ander onderwerp en laat het antwoord wijselijk over aan de vraag. Hij zal hem meer leren door zwijgen dan Hij zou kunnen doen door uitleg.
We moeten er ook op letten hoe zorgvuldig de Heilige Geest erover waakt dat we een goede man niet verwarren met een slechte. Hij zegt: ‘Judas, niet de Iskariot.’ Er waren er twee met de naam Judas. De ene verraadde onze Heere, en de andere schreef de brief van Judas en droeg die naam terecht. Sommigen van ons zouden de naam Judas lezen en zeggen: ‘Ja, die bedrieger Judas Iskariot vroeg dat.’ Maar de Heilige Geest wilde niet dat deze fout werd gemaakt.
Dit moet ons opnieuw leren dat het niet verkeerd is om te wensen dat onze naam overgaat op ons nageslacht. We zouden allemaal een onbevlekt karakter moeten nastreven. We moeten wensen dat de belofte wordt vervuld: ‘De herinnering aan de rechtvaardige is tot zegen’ (Spr. 10:7). Ik zou niet willen dat mijn naam verward werd met die van een crimineel die opgehangen is. Ik zou niet willen dat mijn naam per ongeluk op een zwarte lijst terechtkwam. Hoezeer ik nu ook word misverstaan, op een dag zal bekend worden dat ik eerlijk ijverde voor de eer van mijn Meester. God zal zeggen: ‘Judas, niet de Iskariot.’ De man was tenslotte geen verrader.
Maar we zullen Judas nu helemaal verlaten en verdergaan met onze tekst. Die behelst twee dingen:
I. Een belangrijk feit.
II. Een belangwekkende vraag: ‘Heere, hoe komt het dat U Zichzelf aan ons zult openbaren en niet aan de wereld?’ Het gaat hier om een feit en om een vraag daarover.
I. In de eerste plaats gaat het hier dus om een belangrijk feit. Jezus Christus openbaart Zichzelf aan Zijn volk, maar Hij doet dat niet aan de wereld. Dit feit wordt in de vraag verondersteld.
Velen van ons hebben een Schrift in hun hart – de Bijbel van de ervaring. We weten dat het waar is, zelfs al zou de Schrift aangeven dat dit niet klopt (wat zij niet doet). Vraag christelijke mannen of ze geen bijzondere en wonderlijke openbaringen van hun Heere en Zaligmaker Jezus Christus hebben gehad zoals ze die nooit in hun onwedergeboren staat ervaarden. Lees de biografieën van uitnemende heiligen en u zult ontdekken dat er momenten waren waarop het Jezus op een heel bijzondere manier behaagde tot hun ziel te spreken en de wonderen van Zijn persoon te ontvouwen en de niet te evenaren heerlijkheid van Zijn werk te laten onderscheiden. Ja, zo werd de vreugde in hun ziel uitbundig. Ze meenden dat ze al in de hemel waren. Daar waren ze nog niet, al waren ze wel bijna op de drempel. Want als Jezus Zichzelf aan Zijn volk openbaart, is dat een nieuwgeboren hemel op aarde, een paradijs in embryoformaat, het begin van de heerlijkheid van de verheerlijkten. Ja, die heerlijkheid wordt alomvattend als Jezus Christus Zich volledig openbaart voor de bewonderende ogen van Zijn volk en zij als Hem zullen zijn en Hem zullen zien zoals Hij is.
Vanmorgen zullen we dus wat praten over die speciale openbaring die Jezus Christus voorbehoudt aan Zijn volk, alleen aan Zijn volk. We zullen hierbij vier opmerkingen maken. In de eerste plaats iets over de bevoorrechte mensen: ‘aan ons, niet aan de wereld.’ In de tweede plaats over bijzondere momenten: ‘hoe komt het dat U zult?’ Hij deed het niet op dat moment, Hij zou het doen. Het gaat om bijzondere momenten. In de derde plaats een paar opmerkingen over het wonderlijke gezicht: ‘dat U Zichzelf aan ons zult openbaren en niet aan de wereld.’ In de vierde plaats zullen we even stilstaan bij de uitwerking die deze openbaring op onze ziel heeft.
1. In de eerste plaats dus: Wie zijn de bevoorrechte mensen aan wie Jezus Christus Zichzelf openbaart? Uit de tekst blijkt dat de mensen aan wie Jezus Christus Zichzelf op deze wonderlijke manier toont niet tot de wereld behoren. Wie zijn deze mensen dan? Ik weet zeker dat het voor mij moeilijk zou zijn om hen te ontdekken. Daarom zal ik vanmorgen een fantasiefiguur gebruiken en een geest uit een onbekende wereld laten aanwijzen wie deze uitverkoren personen zijn. O geest! Ik geef u de opdracht. Er zijn hier bepaalde mensen in deze wereld die niet van deze wereld zijn. Ga ze eens zoeken en kom terug om me te vertellen wat u gevonden heeft. We geven de geest tijd. Hij vliegt de wereld rond en komt terug.
Hij zegt: ‘Ik heb een menigte mensen gezien. Ze gingen allemaal dezelfde weg. Ze jaagden allemaal naar hetzelfde en in hun ijver daarvoor vertrapten ze elkaar. Ze haastten zich naar iets wat ieder voor zichzelf wilde hebben. Maar te midden van die zwerm zag ik een aantal dat de andere kant op ploeterde. Ze wrongen en drongen precies tegen de stroom in. Op het voorhoofd van hen die met de massa meegingen, zag ik het woord ‘Zelf’ staan, en op het hoofd van hen die de andere kant op gingen, zag ik ‘Christus’ staan. Als ik luisterde wat ze in zichzelf spraken, hoorde ik hen zeggen: ‘Want het leven is voor mij Christus en het sterven is voor mij winst’ (Fil. 1:21). Ik lette op hen. Ik zag hen steeds voortgaan, ze trotseerden elke tegenstand. Ik vroeg me af waar ze naartoe gingen. Ik zag een kleine poort voor hen. Daarboven stonden de woorden: ‘Genade voor de grootste der zondaren.’ Ik zag hen daar naar binnen gaan. Ik zag hoe ze langs de muren van behoud renden, die hen naar hun bestemming leidden. Ik zag hen uiteindelijk hun handen vouwen bij het sterven en hun ogen rustig sluiten. De engelen zongen bij hun begrafenis en een stem riep: ‘Zalig zijn de doden die in de Heere sterven’ (Openb. 14:13). Dit moeten de mensen zijn die niet van de wereld zijn.’
Dat is juist, geest. Dit zijn ze. Wat zag u van hen, geest? Kwamen ze samen? Of vermengden ze zich met de rest van de mensheid? ‘Ik zag dat ze eens in de week op een bepaalde plek samenkwamen die zij het huis van God noemden. Ik hoorde hen lofliederen zingen. Ik zag hen hun knieën in eerbied buigen, niet alleen in dat huis, maar ook als ze alleen waren. Ik was getuige van hun klagen, hun strijd, hun kwellingen. Ik wist dat zij mensen van gebed waren, mensen die van God hielden. Ik zag hen in het geheim samenkomen om te vertellen wat de Heere aan hun ziel gedaan had. Ik merkte dat ze niet omgingen met slechte mensen. Ik zag huizen die zij nooit binnen zouden gaan. Op de hoek van een straat stond een huis dat goed verlicht was. Aan de buitenkant hingen mystieke, kabbalistische tekens, merktekens van slechtheid. Daar zag ik slechte mensen in en uit gaan. Ik zag dat ze dronken waren. Maar ik zag hoe christelijke mannen hun hand voor hun ogen deden en voorbijliepen. Ik zag ook een ander trefpunt van de hel waar stukken werden opgevoerd die ogen niet zouden moeten zien. Ik hoorde er dolle uitgelatenheid, maar geen heilig gezang. Ik keek rond in dat theater en zag geen van die gezegende mensen. Zij zouden niet in de weg van de zondaars gaan, noch in de stoel van de spotter zitten of staan in de raad van de on rechtvaardigen. Ik merkte dat ze bij elkaar dromden als vogels. Ze vonden hun maatjes en bleven daarbij. Ze bouwden hun nest in dezelfde boom en woonden onder hetzelfde dak.’
‘Ja’, zei de geest, ‘ik hoorde iemand van hen uitroepen: ‘Wie leugens vertelt zal niet bij mij wonen.’ Ik zag hem een leugenaar zijn huis uitwerken en zag hoe hij een slechterik gebood om weg te gaan. Ik lette op hen. Het was een apart, vreemd volk en ik zei: ‘Dit moeten de mensen zijn over wie geschreven is: ‘Ze zullen alleen wonen, ze zullen niet gerekend worden onder het volk.” Goed, geest, u heeft hen goed beschreven. Ik vraag me af hoeveel het er zijn: degenen aan wie God Zichzelf zal openbaren zoals Hij Zich niet aan de wereld openbaart. Het zijn menen die niet werelds zijn in hun overtuigingen, in hun daden, in hun spreken, in hun verlangens, in hun bezigheden of in hun doelen. Zij zijn het. Kom niet aan met alverzoening, of met universele openbaringen. Ik zal vrije genade verkondigen voor enkelingen zolang er geschreven staat: ‘U zult Zichzelf aan ons openbaren en niet aan de wereld.’
2. Onze volgende opmerking gaat over bijzondere momenten. Deze zeer begenadigde mensen zien Jezus Christus niet altijd op dezelfde manier. Ze worden niet altijd doordrenkt met het zonlicht van Zijn aangezicht. Er zijn bijzondere momenten waarop het God behaagt om Zichzelf aan Zijn volk te openbaren. Doorgaans vallen die in twee soorten uiteen: tijden van plicht en tijden van beproeving. Ik heb nooit gezien dat een luie of onverschillige christen een openbaring van Jezus Christus kreeg. Ik heb nooit gehoord dat iemand die zichzelf voortdurend bezighield met zaken veel geestelijke openbaringen kreeg. Nee, arme ziel. Zo iemand heeft religie genoeg om hem te behouden, maar niet genoeg om hem de geestelijke, bijzondere zegen van een christen te doen genieten. Als u slechts weinig voor Christus doet, doet Christus slechts weinig voor u als het gaat om bijzondere genade. Wie neerzit, zijn handen vouwt, eet, drinkt en verzadigd wordt, is niet onder hen die in de geheime kamer van de Allerhoogste binnengaan en de aanwezigheid van de Almachtige genieten.
Degenen die het meest ijverig voor hun Meester zijn, onderscheiden Zijn goedertierenheid het beste en genieten de rijkste zegeningen van de Heere. Vraag een christen wanneer hij het meest blij is, en hij zal zeggen: ‘Als ik het hardste werk.’ Zo vergaat het mij. Ik heb de rust nog niet uitgeprobeerd, maar ik twijfel er niet aan dat ik het allesbehalve rust vind als ik die heb. Als er een dag voorbijgaat zonder dat ik de naam van mijn Meester heb verkondigd, voel ik dat ik niet gedaan heb wat ik behoor te doen. Ik kan dan niet tevreden rusten voor ik de vier wanden van een preekstoel weer om me heen heb. Als we het hardste werken, voelen we dat de genade het meest overvloedig is. Hoe dieper we graven, hoe zoeter het water. Wie het hardste ploetert, eet het zoetste brood. Geloof me, druppels zweet zijn een zegen om droog brood naar binnen te laten glijden. We zullen blijer worden als we harder voor Christus werken.
Issaschar is een ezel met sterke beenderen die tussen twee lasten ligt. De belofte voor hem die weinig doet is: ‘Een zweep voor het paard, een muilkorf voor de ezel en een roede voor de rug van de dwaas.’ Wie ledig gaat heeft bestraffing nodig. Maar wie God dient, mag zich verheugen, want God zal hem met heerlijkheden overladen. Hij zal zijn deel met honing mengen. Hij zal zeggen: ‘Ik heb uw brood genomen en in Mijn eigen schaal gedoopt. Neem, eet, want u werkt in Mijn eigen wijngaard.’
Ik zei al: het zijn tijden van plicht en van beproeving. Want u moet niet denken dat een christen niets doet als hij zijn plicht niet doen kan. Denk niet dat tijden van ziekte verloren tijden zijn. Als u die momenten geduldig droeg, had u daar niet alleen zelf baat bij, maar diende u God in uw lijden. Kent u de tekst niet: Ik ‘vervul in mijn vlees wat overblijft van de verdrukking van Christus, ten behoeve van Zijn lichaam, dat is de gemeente’ (Kol. 1:24). U weet dat Christus’ mystieke lichaam bestaat uit het Hoofd en alle leden. Het Hoofd moest een zeker deel lijden. Dat is volbracht. Maar het lichaam heeft ook een bepaald deel te verdragen. Hoe meer u lijdt, hoe minder er voor een ander overblijft. Er is een afgemeten hoeveelheid beproeving die de hele kerk moet dragen voordat zij de hemel bereikt. Zoals Jezus Christus werd geraakt, zo moet Zijn hele volk delen in Zijn lijden. Er is een beker vol en de rechtvaardige moet daarvan drinken. Ieder moet er ten minste aan nippen. Maar als iemand van ons een diepe teug kan nemen en dat geduldig doet, blijft er zo veel minder over voor onze broeders.
Laten we dus niet klagen. In tijden van zorg zien we het meest van Jezus. Voordat Israël met Amalek moest vechten, gaf God hun water uit de rots en stuurde Hij hemels manna. Voordat Jakob Ezau ontmoette, worstelde de engel van God met hem bij de beek Jabbok en zag hij engelenlegers bij Mahanaim. Voorafgaand aan beproevingen kunt u doorgaans een periode van vreugde verwachten. Als die periode voorbij is, kunt u wel zeggen: ‘Er dreigt een of ander gevaar, we hebben te veel vreugde ontvangen.’ Maar als de beproeving komt, verwacht er dan vreugde bij. Want onze zorgen worden doorgaans afgemeten naar onze vreugde. Hoe bitterder de beker van verdriet, hoe zoeter de beker van vertroosting. Hoe zwaarder het gewicht van beproevingen hier, hoe stralender de kroon van heerlijkheid straks. In feite kent het Hebreeuws maar één woord voor ‘gewicht’ en ‘heerlijkheid.’ Het gewicht van de problemen is de heerlijkheid van een christen. Het is een eer voor hem. En heerlijkheid is een gewicht, want dat doet hem laag buigen aan de voeten van Zijn Meester.
Ik beroep me op mijn broeders en zusters en vraag hun wanneer zij het meest van Jezus hebben gezien, wanneer zij wandelden in de tuin van vreugde of wanneer er bittere medicijnen in hun mond werden gedaan. Zag u niet meer van Jezus toen u door pijn werd getroffen dan toen het u welging? Als de schuur vol is, het olievat haast barst en de wijn overstroomt, wordt het heiligdom van God vaak vergeten en de voorraadkast van Gods goedertierenheid haast over het hoofd gezien. Maar als de vijgenboom niet bloeit en er geen vee in de stallen staat, kom God vaak dicht bij Zijn kinderen en openbaart Hij het meest van Zichzelf aan hen.
3. De volgende gedachte betreft het wonderlijke gezicht zelf. Jezus Christus openbaart Zichzelf. Er bestaan veel openbaringen van God aan Zijn kinderen, maar dit is de kostbaarste van alle. Sommige openbaringen zouden we nooit weer willen hebben. We verlangen niet terug naar de ontdekking van onze zondigheid toen we voor het eerst ontwaakten. We laten het aan God over, maar we zullen er nooit om bidden. Maar er is een openbaring die we elke dag zouden willen hebben: ‘Ik zal Mijzelf aan hem openbaren.’ Dat doet Hij op verschillende manieren. Lange tijd had ik een openbaring van Zijn lijden in Gethsemane. Maandenlang peinsde ik over Zijn doodsstrijd. Ik denk dat ik zelfs de bittere kruiden gegeten heb die daar groeien en gedronken heb uit de zwarte beek Kedron. Soms ging ik naar boven om alleen te zijn en mezelf in dezelfde houding als Jezus Christus neer te werpen en ik meende dat ik met Hem mee kon voelen in Zijn lijden, ik dacht dat ik druppels bloedig zweet op de grond zag vallen. Ik had zo’n heerlijk gezicht op mijn Zaligmaker in Zijn doodsstrijd, ik hoop dat ik op een dag verder met Hem mee mag, naar Golgotha. Dat ik Zijn doodskreet horen mag: ‘Eli, Eli, lama sabachthani?’
Ik weet dat sommigen van u Jezus even duidelijk gezien hebben met het oog van het geloof als wanneer u hem met uw natuurlijke ogen had gezien. U kon uw Zaligmaker aan het kruis zien hangen. U dacht zelfs de doornenkroon op Zijn hoofd te zien en de druppels bloed die van Zijn gezicht stroomden. U hoorde Hem roepen. U zag Zijn bloedende zij. U aanschouwde de spijkers. En na een tijdje kon u erheen gaan en ze eruit trekken, Hem in linnen en kruiden wikkelen, Zijn lichaam dragen en met uw tranen wassen en het zalven met kostbare olie. Op andere momenten had u een openbaring van Christus en Zijn gaven. U zag dat machtige offer dat Hij bracht, de rook ging omhoog naar de hemel. U zag hoe al uw zonden daarmee werden verbrand. U zag duidelijk de rechtvaardigende gerechtigheid die Hij op u legde en toen u naar uzelf keek, zei u:
Wat gaat u vreemd gekleed, mijn ziel,
Laat al mijn kracht verenigd zijn
in het heerlijkste loflied
voor de grote, heilige Drie.
Er zijn tijden dat u veel vreugde voelde bij de verhoging van Jezus Christus, zoals die blijkt uit Zijn gaven. U ziet Hem opnieuw in Zijn overwinning, met één voet op satan en de andere op de dood. U zult kunnen zien hoe Hij de hemel binnentrekt, met alle glinsterende legers achter Zich aan. Op de bestemde tijd zult u een openbaring van Hem aan uw ziel hebben, zoals Hij op Zijn Vaders troon zit, totdat Zijn vijanden tot een voetbank voor Hem gemaakt zijn. Het geloof zal soms zover voor de tijd uitvliegen dat we de toekomst naar het heden brengen en die grote, machtige verschijning zien als de Koning op de grote, witte troon zal zitten en Zijn scepter grijpt en ais alle heiligen voor Hem Zijn lof bezingen.
Als ik nog iets verderga, zal ik van fanatisme beschuldigd worden. Dat zij dan zo. Maar ik zal en moet geloven dat er momenten zijn waarop christenen vlak bij de hemel zijn. Als ik geen centimeter bij de paar- len poorten vandaan ben geweest, stond ik hier niet. Als ik niet soms de wierook van de verheerlijkten geroken en de muziek van hun harp gehoord heb, leefde ik niet. Er zijn momenten van extatische vreugde geweest, waarop ik de hoogste bergen beklommen heb en heerlijke fluisteringen van de troon heb opgevangen.
Heeft u niet zulke openbaringen gehad? Ik zal u er niet om beschuldigen. Maar ik geloof dat de meeste christenen ze hebben. Niet iedereen krijgt dezelfde maat, maar sommigen ontvangen ze. Zij weten wat godsdienst is. Ik las kortgeleden van een zekere meneer Tennant. Hij wilde op een avond gaan preken en dacht te gaan lopen. Terwijl hij in een bos liep, voelde hij zo overweldigend de aanwezigheid van Christus, zo’n openbaring van Hem, dat hij neerknielde. Ze konden hem niet vinden toen hij preken moest. Hij bleef daar uren, ongevoelig of hij in het lichaam of buiten het lichaam was. Toen ze hem wekten, kon je zien dat hij bij Jezus geweest was. Zijn gezicht straalde. Tot aan zijn dood zou hij dat moment van gemeenschap nooit vergeten, zei hij. Ook al kon hij Christus niet zien, Christus was er en had gemeenschap met hem, hart aan hart, op de meest heerlijke manier. Dat moet een wonderlijk gezicht zijn geweest. U moet er iets van kennen, al is het niet veel, anders bent u geestelijk niet ver gevorderd. God lere u meer en leidde u dieper! ‘Dan zullen wij kennen, wij zullen ernaar jagen de HEERE te kennen!’ (Hos. 6:3).
4. Wat zal in de vierde plaats de natuurlijke uitwerking van deze geestelijke openbaring zijn? Ten eerste nederigheid. Als iemand zegt: ‘Ik had zus en zo geestelijke gemeenschap. Ik ben een belangrijk mens’, heeft hij nooit enige gemeenschap gehad. De Heere ‘ziet om naar de nederige, maar de hoogmoedige kent Hij van verre’ (Psalm 138:6). Hij komt niet graag dichtbij om hen te leren kennen en zal hen nooit bezoeken met liefde.
Een openbaring zal iemand ook vreugde geven. Wie dicht bij God leeft, moet wel blij zijn. Daarnaast zal het iemand heiligheid geven. Iemand die niet heilig is, heeft deze openbaring nooit gehad. Sommigen belijden heel veel, maar geloof niemand tenzij u ziet hoe zijn daden beantwoorden aan wat hij zegt. Word niet verleid. God laat Zich niet bespotten. Hij zal Zijn genadegaven niet uitgieten over slechte mensen. Nooit zal Hij een volmaakt mens wegsturen en evenmin zal Hij een kwaaddoener eren. De nabijheid van Jezus zal dus drie uitwerkingen op ons hebben. Ze beginnen in het Engels alle drie met een h: humility (nederigheid), happiness (vreugde) en holiness (heiligheid). Moge God ons dat geven!
II. Het tweede punt: een belangwekkende vraag. Judas zei: ‘Hoe komt het dat U Zichzelf aan ons zult openbaren en niet aan de wereld?’ Hoe werd deze vraag gesteld en hoe werd hij beantwoord? In de eerste plaats werd hij gesteld uit onwetendheid. De arme Judas dacht: ‘Hoe kan Jezus Zichzelf aan ons openbaren en niet aan de wereld? Als Hij weer terugkomt, zal de wereld Hem evengoed zien als wij. Hoe gaat Hij dat doen? Stel dat Hij in een vurige wagen verschijnt of naar beneden komt in een pilaar van wolken. Als wij Hem zien, zal de wereld Hem ook zien. Hij zei dus heel dwaas: ‘Hoe kan dat, Heere?’
Misschien stelde hij de vraag ook vanwege zijn grote vriendelijkheid. ‘Ach Heere’, zei hij, ‘hoe komt het dat U Zichzelf aan ons zult openbaren en niet aan de wereld?’ Hij was een beetje arminiaans. Hij wilde dat het allemaal aan iedereen gegeven zou worden. Daarom zei hij: ‘Hoe komt het dat U Zichzelf aan ons zult openbaren en niet aan de wereld?’ ‘O Heere!’ zei hij, ‘Ik wilde wel dat het voor iedereen was. Ik wilde dat het zo was. Mijn gevoel voor barmhartigheid doet me dat wensen.’ Ach, mijn geliefden, we hoeven niet barmhartiger te zijn dan God. Sommigen zeggen: ‘Als alle zondaren behouden werden, zou dat God meer verheerlijken.’ Maar God weet beter dan wij hoeveel zondaren Hem zullen verheerlijken. We kunnen het aantal beter aan Hem overlaten. We moeten ons niet bemoeien met zaken die ons niet aangaan. De Schrift zegt dat dwazen zich overal mee bemoeien. Je bent een dwaas als je je bemoeit met dingen waar je niks mee te maken hebt.
Hoe het ook zij, Judas zei: ‘Heere, hoe komt het dat U Zichzelf aan ons zult openbaren en niet aan de wereld?’ Mogelijk was het liefde tot Zijn Meester die hem tot die vraag bracht. ‘O Heere, ik dacht dat U komen zou en Koning over de hele wereld zou worden. Nu lijkt het wel dat U alleen maar Koning wordt over een paar mensen.’ Hij wilde dat Christus’ heerschappij universeel zou zijn. Hij wilde dat elk hart de troon van de Zaligmaker zou zien. Hij verlangde ernaar dat iedereen voor Hem zou buigen. Wat is dat een terechte en loffelijke wens! Daarom vroeg hij aan Christus: ‘Hoe kan het, Heere, dat U niet iedereen overwint?’ Jezus heeft die vraag nooit beantwoord. Het was goed om dat te vragen, maar we zullen het antwoord niet krijgen voor we ginds zijn. Misschien zelfs daar niet.
Mogelijk was de vraag ook door bewondering gesteld. ‘O!’ zei hij, ‘hoe komt het dat U Zichzelf aan ons zult openbaren en niet aan de wereld?’ Hij had tegen zichzelf kunnen zeggen: ‘Wie ben ik? Wie is mijn broeder Petrus hier? Niets anders dan vissers. Wat is Johannes? Ook een visser. En Mattheüs was een tollenaar, hij drukte honderden denariën achterover. En Zacheüs, wat heeft hij het veel weduwen moeilijk gemaakt. En toch zegt U dat U Zichzelf aan ons openbaart en niet aan de wereld. Daar staat Maria, de zondares. Wat heeft ze gedaan dat U Zichzelf aan haar zult openbaren? En daar is Maria Magdalena, zij heeft zeven duivels gehad. Heere, hoe komt het dat U Zichzelf aan ons zult openbaren en niet aan de wereld?’ Is het niet deze vraag die we onszelf vaak hebben gesteld?
Sta stil, mijn ziel, aanbid en verwonder u, vraag: Waarom zo ‘n liefde voor mij?
En het enige antwoord dat we kunnen geven is:
Genade heeft mij in de rij geplaatst van de familie van de Zaligmaker.
Kom en vraag me: ‘Meneer, waarom ben ik een christen? Waarom heeft God mij lief?’ Ik moet antwoorden: ‘Omdat Hij u liefheeft.’ ‘Maar waarom heeft Hij mij lief?’ Het enige antwoord dat ik u geven kan is: ‘Omdat Hij u wilde liefhebben.’ Want er staat geschreven: ‘Ik zal genadig zijn voor wie Ik genadig zal zijn’ (Ex. 33:19). Hier kunnen we vol bewondering stilstaan en zeggen: ‘Heere, waarom? Heere, waarom openbaart U Zichzelf aan ons en niet aan de wereld?’ Maar sommigen zullen zeggen: ‘Omdat u beter bent dan de wereld. Dat is de reden.’ Ha, beter van natuur! Beter van natuur dan de wereld? Ha, sommigen van ons waren eerder slechter. Er zijn er hier die zich overgaven aan elke vorm van kwaad. Ze zouden zich schamen om op te staan om de zonden te vertellen die zij hebben gedaan. Maar God openbaart Zich aan hen zoals Hij dat niet doet aan de wereld. We zullen altijd reden blijven houden om ons te verwonderen over de daden van soevereine genade.
Maar wat is het antwoord? Waarom openbaart Christus Zichzelf aan sommigen op een manier waarop Hij dat niet doet aan de wereld? De vraag wordt niet beantwoord. Want hij is onbeantwoordbaar. Onze Heere gaat verder met te zeggen: ‘Als iemand Mij liefheeft, zal hij Mijn woord in acht nemen; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen naar hem toe komen en bij hem intrek nemen.’ Hij vertelde hen niet waarom Hij Zichzelf aan hen zou openbaren en niet aan de wereld. Vaak is mij dezelfde vraag gesteld: ‘U zegt dat God Zichzelf aan sommigen en niet aan anderen openbaart – kunt u me vertellen waarom?’ Nou, Jezus deed dat niet en u kunt van mij niet verwachten dat ik het dan wel doe. Is het niet genoeg dat Hij Zich openbaart?
Hij heeft verklaard dat Hij macht heeft om uit dezelfde klomp klei het ene voorwerp tot een eervol en het andere tot een oneervol voorwerp te maken (Rom. 9:21). Als iemand Hem van een fout beticht, zegt Hij: ‘Wie bent u toch dat u God tegenspreekt? Zal ook het maaksel tegen hem die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt u mij zó gemaakt? Ben Ik geen God en kan Ik niet met het Mijne doen wat Ik wil?’ ‘Maar’, zegt de tegenwerper, ‘is het niet onrechtvaardig dat God Zich aan de een wel en aan de ander niet openbaart?’ God antwoordt: ‘Onderneem je het om Mij te beschuldigen? In welk opzicht? Ben ik u iets verplicht? Breng de rekening maar, dan zal Ik die betalen. Ben Ik je genade verschuldigd? Dan zou genade geen genade zijn, maar schuldige plicht. Als Ik u genade verplicht ben, zult u die krijgen.’ ‘Maar waarom krijgt mijn broeder die dan? Hij is even slecht als ik.’ ‘Zeker’, antwoordt de Koning, ‘Ik mag die uitdelen zoals Ik wil. U krijgt twee bedelaars aan uw deur: hebt u niet het recht om er één weg te sturen en de ander iets te geven? En kan Ik niet met het Mijne doen wat Ik wil? Ik zal genadig zijn voor wie Ik genadig zal zijn.’
‘Goed’, zegt de tegenwerper, ‘veronderstel dat ik erom smeek, krijg ik het dan?’ ‘Ja, u zult het krijgen’, zegt God, want zo luidt de belofte: ‘Bid, en u zal gegeven worden; zoek, en u zult vinden; klop, en er zal voor u opengedaan worden’ (Matth. 7:7). ‘Maar ik kan het niet krijgen, tenzij geschreven is dat ik het zal krijgen.’ ‘Ja, maar als u vraagt. Er is geschreven dat u vragen moet. De middelen zijn evengoed voorbestemd als het doel. U kunt niet vragen, tenzij Ik u ertoe aanzet. Praat Me nu niet over onrechtvaardigheid! Ik vraag u Mij aan te wijzen waar in Mijn Woord staat dat Ik beloof iedereen genade te geven. Slechtaard! Bent u niet in opstand tegen Mij gekomen? Het is uw oordeel om voor eeuwig naar de hel gestuurd te worden. Heeft u dat niet verdiend?’ ‘Ja.’ ‘Wie bent u dan dat u Mij durft beschuldigen van onrechtvaardigheid? Als Ik vijftig man op het schavot heb staan die moeten worden opgehangen, heb Ik dan niet het recht om te vergeven wie Ik wil en de anderen te straffen? Geeft u dat niet toe?’ ‘Nee’, zegt de tegenwerper, ‘dat zal ik nooit toegeven.’ ‘Verwacht dan geen verlossing tot u dat toegeeft, Mijn vriend.’
Is hier iemand die strijdt tegen Gods soevereiniteit? Het is een leer die u op de proef stelt. Als iemand die niet aanvaardt, laat dat zien dat hij nog trots is. Als we de goddelijke soevereiniteit gewoon preken, zullen er zijn die zeggen: ‘Die man is een antinomiaan en een hypercalvinist.’ Maar we ontkennen uw laster. We herinneren u er graag aan dat die beschuldiging beter op uzelf past. U bent een antinomiaan als u tegen de goddelijke soevereiniteit strijdt. Maar iemand die de leer van de soevereiniteit aanvaardt, zal tot de troon gaan en zeggen: Misschien wil Hij mij horen, misschien mij geven wat ik vraag, maar als ik omkom, zal ik bidden en kom ik om, dan daar.
Mijn vrienden, wat zegt u hiervan? Ik weet wat sommigen zullen zeggen. Ze zullen roepen: ‘Onzin, we geloven dat religie goed is om mensen in toom te houden, maar voor wat betreft zulke extatische openbaringen, dat geloven we niet.’ Heel goed, geliefden, dat bewijst alleen maar de waarheid van de tekst. Hij openbaart Zichzelf niet aan de wereld. U bewijst hiermee dat u van de wereld bent, want u kent geen openbaring.
Maar er zijn ook christenen die zeggen: ‘Wij weten niet zo veel van deze openbaringen.’ Nee, ik weet het. De kerk is de laatste paar jaar mager en uitgehongerd. God heeft maar enkele predikers gestuurd die over dit speciale onderwerp preken en de kerk is dieper en dieper gezonken. En ik kan niet zeggen wat er nog van ons zou worden als God niet een klein beetje zout behouden had en over de rottende massa gestrooid had. Sommigen van ons leven op laag terrein, terwijl we op hoge plaatsen zouden kunnen staan. We treuzelen in Baca’s vallei, terwijl we evengoed op de top van de Karmel zouden kunnen wonen. Ik zou er niet voor kiezen om in een vallei te gaan wonen als ik mijn huis op de heerlijke bergen zou kunnen bouwen.
O christen, sta vanmorgen op! Laat uw voeten nog eens met licht geschoeid worden. Trippel lichtjes over de zorgen heen. Ga naar de helling van Golgotha. Klim naar de top. Ik zeg u dat u vanaf Golgotha ver over de zorgen heen kunt kijken, zover als de hemel zelf. Als u niet op Pischa’s top kunt komen, zult u zingen:
Zoete velden aan de oever,
bekleed met levend groen.
En uw geest zal worden als de wagens van Amminadab. Zoek zulke geestelijke openbaringen als u die nog nooit gehad heeft, mijn broeders. En als u het voorrecht hebt gehad die te genieten, zoek er meer van. Want wat kan het leven mooier maken en u beter klaarmaken voor de hemel dan deze openbaringen van Jezus Christus?
O, vanuit het diepste van mijn ziel heb ik medelijden met u die veracht wat wij genieten. Pas op, anders zal de eerste openbaring die u van Christus hebt zijn als Hij geopenbaard wordt in vlammend vuur, vol wraak over Zijn vijanden. Want als Hij niet wordt geopenbaard in genade, zal Hij dat worden in rechtvaardigheid. God geve u genade om Hem te zien op Golgotha, voordat u Hem op Sinaï ziet, om Hem te aanschouwen als de Zaligmaker van zondaren, voordat u Hem ziet als de Rechter van levenden en doden. God zegene u en leidde u steeds naar deze openbaringen terug!
Amen.