Een preek uitgesproken op zondagochtend, 26 November 1876, door C.H. Spurgeon, In de Metropolitan Tabernacle, Newington.
En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het den verzenen vermorzelen. Genesis 3:15
Dit is de eerste Evangeliepreek die ooit op deze aarde werd gehouden. Het was een gedenkwaardig gesprek met Jehova Zelf als de Prediker en het ganse menselijke geslacht en de vorst der duisternis als toehoorder. Het moet onze grootste aandacht waard zijn. Is het niet opmerkelijk dat deze heerlijke Evangeliebelofte zo spoedig na de overtreding is uitgesproken? Tot nu toe was er over beiden van de menselijke overtreders geen vonnis uitgesproken. Maar de belofte werd gegeven in de vorm van een vonnis, uitgesproken over de slang.
De vrouw was nog niet veroordeeld tot het met pijn baren van kinderen, of de man tot zware arbeid, of zelfs de aarde tot de vloek van doom en distel. Waarlijk, ‘de barmhartigheid roemt tegen het oordeel’ (Jak. 2:13). Voordat de Heere had gezegd ‘stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren’ (Gen. 3:19), behaagde het Hem te zeggen dat het zaad van de vrouw de kop van de slang zou vermorzelen. Laten we ons dan verheugen in de barmhartigheid van God, Die zo vlug en in de morgenstond van onze zonde met woorden van troost tot ons kwam.
Deze woorden werden niet rechtstreeks tot Adam en Eva gesproken, maar duidelijk tot de slang zelf gericht en dat bij wijze van straf voor wat hij had gedaan. Het was voor hem een dag van wrede overwinning. Zijn boze geest kon met geen grotere blijdschap vervuld zijn, want hij had zijn wrok botgevierd en zijn haat bevredigd. Hij had in de ergste zin een gedeelte van Gods werken vernietigd. Hij had de zonde in de nieuwe wereld gebracht, zijn eigen beeld op het menselijke geslacht gedrukt en nieuwe troepen aangeworven om opstand te bevorderen en overtreding te vermenigvuldigen. Zo voelde hij het soort blijdschap dat een vijand die vanbinnen een hel in zich draagt, kan kennen.
Maar nu mengt God Zich erin. Hij voert het twistgesprek Zelf en maakt dat satan te schande wordt gemaakt, uitgerekend op het slagveld waarop hij een tijdelijk succes had behaald. Hij zegt de draak dat Hij het op Zich zal nemen om met hem af te rekenen. Deze twist zou niet zijn tussen de slang en de mens, maar tussen God en de slang. God zegt in ernstige woorden: ‘Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad.’ Hij belooft dat er in de volheid des tijds een Overwinnaar zal opstaan, Die, al mag Hij dan lijden, de macht van het kwaad zal vernietigen door de kop van de slang te vermorzelen. Het schijnt mij toe dat voor Adam en Eva deze boodschap van barmhartigheid zo vertroostend was, omdat zij er zeker van konden zijn dat de verzoeker zou worden gestraft. Omdat die straf een zegen voor hen zou inhouden, zou de wraak die de slang toekomt, voor hen de garantie van barmhartigheid zijn.
Misschien bedoelde de Heere door de belofte zo indirect te geven echter te zeggen: ‘Niet om uwentwil doe ik dat, gevallen man en vrouw, en ook niet omwille van uw nakomelingen. Integendeel, omwille van Mijn eigen Naam en eer, opdat Hij niet onder de gevallen geesten wordt onteerd en gelasterd. Ik neem het op Mij om de schade die de verzoeker heeft veroorzaakt, te herstellen, opdat onder de onsterfelijke geesten die op het toneel neerkijken, aan Mijn Naam en eer geen afbreuk wordt gedaan.’ Als onze voorouders aan de belofte dachten, was dit zeer vernederend, maar toch troostrijk voor hen, omdat de genade die God geeft omwille van Zichzelf voor onze twijfelmoedige waarneming altijd zekerder is dan elke gunst die ons omwille van ons wordt beloofd. De goddelijke soevereiniteit en eer geven ons een vaster fundament van hoop dan verdienste, zelfs al bestond er zoiets als verdienste.
Nu moeten we ten aanzien van deze eerste Evangeliepreek opmerken dat de eerste gelovigen daarop steunden. Dit was alles wat Adam als openbaring had en alles wat Abel had ontvangen. Deze ene, eenzame ster scheen aan Abels firmament. Hij keek ernaar en geloofde. Door haar licht begreep hij de betekenis van ‘offer’ en zo bracht hij van de eerstelingen van zijn kudde en legde die op het altaar. Hij bewees in eigen persoon hoe het slangenzaad het Vrouwenzaad haatte, want zijn broer doodde hem om zijn getuigenis. Hoewel Henoch, de zevende generatie van Adam, aangaande de wederkomst profeteerde (zie Judas: 14,15), schijnt hij toch niets nieuws over de eerste komst van Christus te hebben gesproken, zodat deze ene belofte toch als het enige woord van hoop voor de mens overbleef. De fakkel die bij de poort van Eden vlamde toen de mens werd verdreven, verlichtte de wereld voor alle gelovigen, totdat het de Heere behaagde meer licht te geven en de openbaring van Zijn verbond te vernieuwen en te verbreden toen Hij tot Zijn knecht Noach sprak.
Deze grijze vaderen die vóór de zondvloed leefden, verheugden zich, zoals het heet in de mysterieuze taal van onze tekst. Hierop rustend, stierven zij in het geloof. Ook moet u, geliefden, niet denken dat het een schaarse openbaring was, want als u er aandachtig over nadenkt, is ze wonderbaarlijk vol betekenis. Als het op mijn hart was geweest om haar vanmorgen dogmatisch te behandelen, had ik volgens mij kunnen aantonen dat ze het hele Evangelie bevat. Die tekst bevat, zoals een eikel een eik bevat, al de verheven waarheden die het Evangelie van Christus uitmaken.
Let hier op het grote mysterie van de menswording. Christus is dat vrouwenzaad, waarover hier wordt gesproken. Er is een duidelijke aanwijzing hoe die menswording tot stand zou worden gebracht. Jezus werd niet geboren op de manier waarop de mensenkinderen gewoonlijk worden geboren. Maria werd overschaduwd door de Heilige Geest en het Heilige Dat uit haar werd geboren, was, wat Zijn mensheid aangaat, het zaad van de vrouw alleen. Zoals is geschreven: ‘Ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn Naam Immanuël heten’ (Jes. 7:14). De belofte leert duidelijk dat de Verlosser uit een vrouw geboren zou worden. Nauwkeurig bezien was dit ook een voorafschaduwing van het goddelijke plan van de ontvangenis en geboorte van de Verlosser.
Het leerstuk van de twee zaden wordt ook hier duidelijk geleerd: ‘Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad.’ Er zou in de wereld duidelijk een vrouwenzaad zijn, aan Gods zijde tegen de slang, en een slangenzaad, dat altijd aan de kwade kant zou zijn, zoals dat nog tot op heden is. De Kerk van God en de tempel van satan bestaan allebei. We zien Abel en Kaïn, Izak en Ismaël, Jakob en Ezau. Zij die naar het vlees zijn geboren, zijn de kinderen van hun vader, de duivel, want zij doen zijn werken. Maar zij die zijn wedergeboren, die geboren zijn uit de Geest naar de kracht van het leven van Christus, zijn dus in Christus Jezus het zaad van de vrouw en strijden vurig tegen de draak en zijn zaad.
Ook hier wordt het grote feit van het lijden van Christus duidelijk voorspeld: ‘Gij zult het de verzenen vermorzelen.’ In deze woorden vinden we de gehele geschiedenis van de smarten van onze Heere, van Bethlehem tot Golgotha.
‘Ik zal uw kop vermorzelen.’ Zie hier het breken van de koninklijke macht van satan, het wegdoen van de zonde, de vernietiging van de dood door de opstanding, het meevoeren van gevangenen bij de Hemelvaart, de overwinning van de waarheid in de wereld door het neerdalen van de Geest, de heerlijkheid van de jongste dag, waarin de satan zal worden gebonden. En ten laatste het werpen van de boze en al zijn volgelingen in de poel van het vuur. Deze enkele, rijke woorden omvatten zowel de strijd, als de overwinning.
Zij die deze woorden het eerst hoorden, hebben ze waarschijnlijk niet helemaal begrepen. Maar voor ons zijn ze nu vol licht. Aanvankelijk lijkt de tekst op een vuursteen, hard en koud. Maar de vonken vliegen er rijkelijk af, omdat er vuren van oneindige liefde en genade in verborgen liggen. We moeten ons zeer verheugen over deze belofte van een genadige God.
We weten niet wat onze eerste ouders onder deze woorden verstonden. We mogen er echter zeker van zijn dat ze er veel troost uit putten. Ze moeten begrepen hebben dat ze niet op staande voet werden gedood. De Heere had immers van ‘zaad’ gesproken. Ze konden eruit opmaken dat Eva wel moest blijven leven als er zaad uit haar zou zijn. Ook begrepen ze dat als dat zaad de slang zou overwinnen en zijn kop vermorzelen, dit het goede voor hen beloofde. Ze moesten wel begrijpen dat het een grote, ondoorgrondelijke weldaad was die hen zou worden geschonken door de overwinning die hun zaad zou behalen op de aanstichter van hun ondergang. In het geloof gingen ze verder en ze werden getroost in hun barensnood en bij hun zware werk. Ik twijfel er niet aan dat zowel Adam als zijn vrouw in dit geloof de eeuwige rust ingingen.
Ik neem mij voor deze tekst op drie manieren te behandelen. Ten eerste zullen we op haar feiten letten. Vervolgens zullen we nadenken over de ervaring in het hart van elke gelovige die van die feiten getuigt. Ten slotte zullen we letten op de bemoediging die de tekst en haar verband ons als geheel geven.
De feiten
Er zijn vier feiten. Hiervoor vraag ik uw ernstige aandacht. Het eerste is dat de vijand werd geprikkeld. De tekst begint: ‘Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw.’ De vrouw en de slang waren goed bevriend geweest. Ze hadden met elkaar gesproken. Eva dacht toen dat de slang haar vriend was. Hij was zozeer haar vriend dat ze, ondanks Gods gebod, zijn advies aannam en bereid was slechte dingen van de grote Schepper te geloven, omdat deze boosaardige, listige slang ze insinueerde. Op het moment dat God sprak, was er aan die vriendschap tussen de vrouw en de slang al min of meer een einde gekomen. Ze had immers de slang bij God aangeklaagd door te zeggen: ‘De slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten’ (Gen. 3:13). De vriendschap van zondaren duurt niet lang. Eva en de slang waren al gaan ruzie zoeken. Toen kwam de Heere ertussen en maakte genadig van deze onenigheid gebruik en zei: ‘Ik zal maken dat deze onenigheid nog veel groter wordt. Ik zal vijandschap zetten tussen de slang en de vrouw.’
Satan rekende op de nakomelingen van de mens als zijn bondgenoten. Maar God zou dit verbond met de hel verbreken en een zaad verwekken Dat tegen de macht van satan zou strijden. Hier maakt God voor het eerst bekend dat Hij een heel ander Koninkrijk zou oprichten om de tirannie van zonde en satan tegen te gaan. Hij zou in het hart van dat uitverkoren zaad vijandschap tegen het kwaad teweegbrengen, zodat ze ertegen strijden en na menig gevecht en veel moeite de vorst der duisternis overwinnen zouden. De goddelijke Geest heeft dit plan en voornemen van de Heere ruimschoots uitgevoerd. Hij bestreed de gevallen engel door een machtige Man en maakte de mens de vijand en overwinnaar van satan.
Vanaf dit moment zou de vrouw de boze haten. Ik twijfel er niet aan dat ze dat deed. Ze had er voldoende reden voor. Wanneer ze aan hem dacht, was ze vol spijt dat ze naar zijn boze en bedrieglijke praatjes had kunnen luisteren. Het vrouwenzaad heeft ook voor altijd haat tegen de boze gehad. Ik bedoel niet het vleselijke zaad, want Paulus zegt ons: ‘Niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend’ (Rom. 9:8). Ik bedoel niet het vleselijke zaad van de man en de vrouw. Integendeel, het geestelijke zaad, te weten Christus Jezus, en diegenen die in Hem zijn. Waar u deze mensen ook tegenkomt, ze haten de slang met een volkomen haat. We zouden, als het mogelijk was, elk werk van de satan in onze ziel vernietigen en uit onze arme, geteisterde wereld elk kwaad dat hij heeft geplant, uitroeien.
U weet hoe dat heerlijke zaad van de vrouw – want God sprak niet van vele zaden, maar van één zaad – de duivel en al zijn listen verafschuwde. Er was vijandschap tussen Christus en de satan, want Hij kwam om de werken van de duivel te verbreken en diegenen te verlossen die aan Hem zijn onderworpen. Daarom werd Hij in het vlees geboren, leefde en stierf Hij en is Hij de heerlijkheid ingegaan. En Hij zal wederkomen, opdat Hij overal Zijn tegenstander zou uitroeien en hem en zijn werken onder de mensenkinderen volkomen zou vernietigen.
Het zetten van vijandschap tussen vrouwenzaad en slangenzaad was de eerste daad op het programma van de genade. Van het Vrouwenzaad werd van nu af gezegd: ‘Gij hebt gerechtigheid lief, en haat goddeloosheid; daarom heeft U, o God! Uw God gezalfd met vreugdeolie, boven Uw medegenoten’ (Ps. 45:8).
De tweede profetie die ook een feit is geworden, betreft de komst van de Overwinnaar. Het vrouwenzaad zal naar de belofte voor de zaak strijden en de vijand verslaan. Dat Zaad is de Heere Jezus Christus.
De profeet Micha zei: En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Daarom zal Hij henlieden overgeven, tot de tijd toe, dat zij, die baren zal, gebaard hebbe. (Micha 5:1-2)
Deze woorden van de profetie kunnen naar niemand anders verwijzen dan naar het Kind Dat uit de gezegende maagd in Bethlehem werd geboren. Met betrekking tot haar Zoon zingen wij: ‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst’ (Jes. 9:5). In een gedenkwaardige nacht in Bethlehem, toen de engelen in de hemel zongen, verscheen het Zaad van de vrouw. Zodra Hij het licht zag, plantte de oude slang, de duivel, in het hart van Heródes het verlangen om Jezus te doden. Maar de Vader beschermde Hem en liet niemand toe de hand aan Hem te slaan.
Zodra Jezus, dertig jaar later, in het openbaar verscheen, stond satan oog in oog met Hem. U kent de geschiedenis van de verzoeking in de woestijn en hoe het zaad van de vrouw daar vocht met hem die een leugenaar is geweest van den beginne. De duivel viel Hem drie keer aan, met al de wapens van vleiende woorden, haat en leugen. Maar de ongeëvenaarde Overwinnaar hield stand en Hij joeg Zijn vijand weg. Daarna richtte onze Heere Zijn Koninkrijk op, riep mensen tot zich en verplaatste de oorlog naar het land van de vijand. In vele plaatsen wierp Hij duivelen uit: ‘Gij stomme en dove geest! Ik beveel u, ga uit van hem’ (Mar. 9:25). De duivel werd uitgedreven en legioenen duivelen vluchtten voor Hem. Ze probeerden zich in zwijnen te verbergen om de verschrikking van Zijn tegenwoordigheid te ontvluchten. ‘Zijt Gij hier gekomen om ons te pijnigen voor den tijd?’ (Matth. 8:29) schreeuwden ze toen Christus, Die wonderen deed, hen verdreef uit de lichamen die zij pijnigden. Hij gaf Zijn eigen discipelen macht over de boze, want in Zijn Naam wierpen zij duivelen uit, totdat Jezus zei: ‘Ik zag den satan, als een bliksem, uit den hemel vallen’ (Luk. 10:18).
Daarna kwam er een tweede, persoonlijke strijd, want ik geloof dat de smarten in Gethsémané in grote mate werden veroorzaakt door een persoonlijke aanval van satan. Onze Meester zei immers: ‘Dit is uw ure, en de macht der duisternis’ (Luk. 22:53). Hij zei ook: ‘De overste dezer wereld komt, en heeft aan Mij niets’ (Joh. 14:30). Wat was dat een strijd!
Al had satan niets aan Christus, toch probeerde hij Hem ervan af te brengen om Zijn grote offer te volbrengen. Daar ‘werd’, in de zware strijd met de vijand, ‘het zweet’ van de Meester ‘gelijk grote droppelen bloeds’ (Luk. 22:44). Toen begon onze Overwinnaar de allerlaatste strijd en won haar door de kop van de slang te vermorzelen. Hij ging nog verder totdat hij de overheden en de machten had uitgetogen en hen in het openbaar tentoonstelde.
Nu is het donkere uur voorbij,
Christus regeert, heeft heerschappij.
De grote aanklager verloor zijn macht.
Zijn koninkrijk verdwijnt in de nacht.
De strijd van onze machtige Heere gaat verder in Zijn zaad. Wij prediken Christus, de Gekruisigde. Elke preek doet de poorten van de hel beven. Wij brengen zondaren tot Jezus door de kracht van de Geest. Elke bekeerling is een steen die gerukt werd uit de muur van satans sterke kasteel. Ja, de dag komt dat de boze overal zal worden overwonnen en de woorden van Johannes in de Openbaring zullen worden vervuld:
En de grote draak is geworpen, namelijk de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt (…) En ik hoorde een grote stem, zeggende in de hemel: Nu is de zaligheid, en de kracht, en het koninkrijk geworden onzes Gods; en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onze God dag en nacht is nedergeworpen. (Openb. 12:9-10)
Zo beloofde de Heere God in de woorden van onze tekst een Overwinnaar Die het zaad van de vrouw zou zijn. Tussen Hem en satan zou er voor altijd strijd zijn. Die Overwinnaar is gekomen. Het Kind is geboren. Hoewel de draak tegen de vrouw tekeergaat en strijd voert tegen het overblijfsel van haar zaad dat het getuigenis van Jezus Christus bewaart, is de strijd toch des Heeren en de overwinning van Hem Wiens Naam is ‘Getrouw en Waarachtig en Hij oordeelt en voert krijg in gerechtigheid’ (Openb. 19:11).
Het derde feit dat in de tekst, hoewel niet helemaal in die volgorde, aan het licht treedt, is dat de verzenen van onze Overwinnaar zullen worden vermorzeld. Is het nodig dat ik dit uitleg? U weet hoe gedurende het hele leven van Christus Zijn verzenen – dat is Zijn laagste deel, Zijn menselijke natuur – voortdurend moesten lijden. Hij droeg onze ziekten en smarten. Maar het vermorzelen kwam voornamelijk toen Zijn hele menselijke natuur, zowel in geest als in lichaam, zwaar moest lijden toen Zijn ziel geheel bedroefd was tot de dood toe, Zijn vijanden Zijn handen en Zijn voeten doorstaken en Hij door de kruisiging de schande en pijn van de dood droeg.
Zie uw Meester en uw Koning aan het kruis, helemaal bevlekt met bloed en stof! Daar werden Zijn verzenen op zeer wrede wijze vermorzeld. Toen ze dat dierbare lichaam van het kruis afnamen, het in een zuiver wit lijnwaad met specerijen wikkelden en in het graf van Jozef legden, weenden ze terwijl ze dat omhulsel, waarin de Godheid had gewoond, behandelden. Want ook daar had satan Zijn verzenen vermorzeld. Het was niet alleen dat God Hem had verbrijzeld – ‘doch het behaagde de Heere Hem te verbrijzelen’ (Jes. 53:10). Maar de duivel had Heródes, Pilatus, Kajafas, de Joden en Romeinen – allemaal zijn werktuigen – op Hem losgelaten. Hij wist dat Hij de Christus zou zijn, zodat Hij door de oude slang werd verbrijzeld.
Maar ook niet meer! Het waren alleen Zijn verzenen die vermorzeld werden, niet Zijn hoofd! De Overwinnaar stond weer op. De vermorzeling was niet dodelijk of voor altijd. Hoewel Hij stierf, was de tussentijd waarin Hij in het graf rustte zo kort dat Zijn heilig lichaam geen verderving zag. Hij verrees uit het graf, volmaakt en schoon in Zijn mannelijkheid, als vanuit een verkwikkende slaap na een lange dag van zware arbeid zonder enige rust! O, de overwinning van dat uur! Zoals Jakob, toen hij de engel overwon, met zijn verwonde heup alleen maar mank liep, zo werd Jezus slechts gewond aan Zijn hiel en het litteken draagt Hij in de hemelen als Zijn eer en schoonheid. Voor de troon lijkt Hij een Lam Dat geslacht is. Maar in de kracht van een onvergankelijk leven leeft Hij voor het aangezicht van God.
Dan komt het vierde feit, namelijk, dat Hij, terwijl Zijn verzenen werden vermorzeld, de kop van de slang zou vermorzelen. Het beeld staat voor de draak die de verzenen van de Overwinnaar letsel toebrengt. Maar op hetzelfde moment vermorzelt de Overwinnaar Zelf met die verzenen de kop van de slang met noodlottig gevolg. Door Zijn lijden heeft Christus de satan overwonnen. Door de verzenen die werden vermorzeld, heeft Hij getreden op de kop die het vermorzelen beraamde.
Zie, Hij sterft door de hand van de zonen van de hel;
Maar terwijl Hij tussen hemel en aarde hangt,
Geeft Hij hun vorst een dodelijke slag,
En triomfeert over de machten beneden.
Al is satan niet dood, mijn geliefden – ik zou bijna zeggen dat ik wilde dat hij dood was – al is hij niet veranderd en zal hij nooit veranderd en het venijn van zijn hart nooit uit hem verdreven worden, toch heeft Christus zijn kop zo vermorzeld dat hij zijn doel volkomen mist. Hij was van plan het menselijke geslacht tot gevangenen te maken, maar ze zijn van zijn ijzeren juk bevrijd. God heeft velen van hen verlost. De dag zal komen wanneer Hij de hele aarde zal reinigen van het modderige spoor van de slang, zodat de gehele wereld vol zal zijn van de lof van God.
Satan dacht dat deze wereld de arena van zijn overwinning over God en het goede zou zijn. In plaats daarvan is ze de grootste schouwplaats van goddelijke wijsheid, liefde, genade en macht. Zelfs de hemel schittert niet zó van genade als de aarde, want hier vergoot de Zaligmaker Zijn bloed.
Toen de duivel ons op een dwaalspoor gebracht had en de dood over ons liet komen, dacht hij dat hij het werk van de Heere doeltreffend schade had toegebracht. Hij verheugde zich erin dat het koude zegel van de dood op ons allen drukte en dat ons lichaam in het graf zou ontbinden. Had hij niet het werk van de handen van zijn grote Heere verijdeld? God mag dan de mens als een bijzonder schepsel maken, met verstrengelde aderen en zenuwen, pezen en spieren en de adem des levens in zijn neusgaten geven, toch zegt satan: ‘Ik heb een vergif in hem gegoten dat hem zal doen wederkeren tot het stof waaruit hij werd genomen.
Maar zie nu onze Overwinnaar, Wiens verzenen werden vermorzeld. Hij is uit de dood opgestaan. Hij heeft ons een plechtige belofte gegeven dat al Zijn volgelingen ook uit de dood zullen opstaan. Zo werd satan verslagen, omdat de dood geen been, of zelfs een stukje ervan, van een van degenen die tot het Vrouwenzaad behoren, zal achterhouden. Bij het bazuingeschal van de aartsengel zullen we, uit de aarde en uit de zee, opstaan en dit roepen: ‘Dood, waar is uw prikkel? Graf, waar is uw overwinning?’ (naar 1 Kor. 15:55) Omdat satan dit weet, voelt hij al dat zijn kop door de opstanding is vermorzeld. Ere zij hiervoor aan de Christus door God gegeven!
Op velerlei andere manieren heeft de Heere Jezus de duivel overwonnen. Zo zal Hij altijd overwinnen, totdat de duivel in de poel van het vuur wordt geworpen.
Onze ervaring vergelijken
Laten we nu kijken hoe onze ervaringen met deze feiten overeenkomen. Welnu, broeders en zusters, van nature waren wij, diegenen van ons die zijn verlost, erfgenamen des toorns. Ongeacht hoe godzalig onze ouders waren, de eerste geboorte bracht ons geen geestelijk leven, want de belofte aan hen is, ‘welke niet uit den bloede, noch uit de wil des vleses, noch uit de wil des mans, maar [alleen voor diegenen die geboren zijn] uit God’ (Joh. 1:13). ‘Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees’ (Joh. 3:6). Je kunt hier niets anders van maken. Het vlees, of de gezindheid van het vlees, blijft in de dood. Het is niet met God verzoend. Dat kan ook niet. Hij die slechts één keer in deze wereld is geboren en niets van de nieuwe geboorte kent, hoort bij het zaad van de slang, want alleen door wedergeboorte kunnen we weten of we het ware zaad zijn.
Hoe handelt God met ons die Zijn geroepenen en uitverkorenen zijn? Hij wil ons zalig maken. Hoe gaat hij daartoe te werk? Het eerste wat Hij doet, is dat Hij in genade tot ons komt en vijandschap zet tussen ons en de slang. Dat is het allereerste werk van de genade. Eens was er vrede tussen ons en satan. Wanneer hij verzocht, gaven we eraan toe. Wat hij ons ook leerde, geloofden we. We waren zijn gewillige slaven.
Maar misschien kunt u zich herinneren wanneer u zich voor het eerst onrustig en ontevreden begon te voelen. De genoegens van de wereld bevredigden u niet langer. Al het sap scheen uit de appel te zijn gehaald. U had niets over dan het harde klokhuis, dat u niet kon eten. Toen bemerkte u plotseling dat u in de zonde leefde. U was daar diep ongelukkig mee. Al kon u zich niet van de zonde losmaken, u haatte haar, zuchtte erover en schreeuwde en kermde. In het diepst van uw hart bleef u niet langer aan de kant van het kwaad, want u begon te roepen: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?’ (Rom. 7:24)
In het verbond der genade werd u al voorbestemd om het zaad van de vrouw te zijn. Nu begon die beschikking zich in uw leven te openbaren en in u te werken. In oneindige barmhartigheid stortte de Heere het goddelijke leven in uw ziel. U wist het niet, maar het was er, een vonk van het hemelse vuur, het levende en onvergankelijke zaad dat voor eeuwig blijft. U begon de zonde te haten. U kreunde eronder als onder een irriterend juk. Ze drukte steeds meer op u. U kon haar niet meer dragen. Alleen al de gedachte eraan vervulde u met afschuw.
Zo was het met u. Is het nu zo? Is er nog steeds vijandschap tussen u en de slang? Zeker, u bent steeds meer de gezworen vijand van het kwaad en u erkent dat gewillig.
Toen kwam de Overwinnaar, dat wil zeggen ‘Christus, de Hoop der heerlijkheid’, kreeg gestalte in u. (naar Kol. 1:27) U hoorde van Hem en verstond de waarheid aangaande Hem. Het scheen iets wonderlijks dat Hij uw Plaatsvervanger wilde zijn en in uw plaats wilde staan, uw zonde en al haar vloek en straf wilde dragen en dat Hij Zijn gerechtigheid en Zichzelf aan u zou geven, zodat u behouden zou worden. Toen zag u hoe de zonde overwonnen kon worden, nietwaar? Zodra uw hart zicht kreeg op Christus, zag u dat ‘hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was’ (Rom. 8:3), Christus bij machte was te bewerken. U begreep dat de macht van de zonde en satan, waaraan u was onderworpen en waarvan u nu een afkeer hebt, gebroken en vernietigd kon en zou worden, omdat Christus in de wereld was gekomen om haar te overwinnen.
Herinnert u zich verder hoe u te zien kreeg dat Christus’ verzenen werden vermorzeld en u verwonderd deed opmerken wat de vijandschap van de slang in Hem had gewerkt? Begon u niet zelf de vermorzelde verzenen te voelen: benauwde de zonde u niet? Kwelde alleen de gedachte eraan u niet? Werd uw eigen hart niet een plaag voor u? Begon satan u niet te verzoeken? Wierp hij geen godslasterlijke gedachten in uw geest en zette hij u niet tot zinloze maatregelen aan? Leerde hij u niet aan het bestaan, de barmhartigheid van God en de mogelijkheid van uw zaligheid te twijfelen, enz.? Dat was zijn knagen aan uw verzenen. Hij is nog steeds tot zijn oude listen in staat. Zoals het gedicht zegt:
Hij brengt wie hij niet kan verslinden met een boosaardig genoegen in de benauwdheid.
Begonnen uw wereldse vrienden u niet te kwellen? Zagen ze u niet met de nek aan, omdat ze iets aan u zagen wat voor hen zo ongewoon was en hen niet smaakte? Zeiden ze niet dat u zich zo gedroeg vanwege uw fanatisme, trots, eigenzinnigheid, dweperij, en dergelijke? Deze vervolging is het zaad van de slang dat het zaad van de vrouw begint te ontdekken en de oude oorlog gaat voortzetten. Wat zei Paulus? ‘Doch gelijkerwijs toen, die naar het vlees geboren was, vervolgde dengene die naar de Geest geboren was, alzo ook nu’ (Gal. 4:29). Ware godzaligheid is voor hen iets onnatuurlijks en vreemds en ze kunnen die niet doden.
Al zijn er voor hen geen brandstapels om ons op te verbranden, noch pijnbanken om ons daarop uit te rekken, toch is de vijandschap van het menselijke hart tegen Christus en Zijn zaad precies dezelfde. Ze openbaart zich vaak in een ‘proeve van bespottingen en geselen’ (Hebr. 11:36), dat voor een teer hart heel zwaar te dragen is. Dat zijn nu uw verzenen die vermorzeld worden in het deel hebben aan het vermorzelen van de verzenen van het machtige zaad van de vrouw. Maar geliefden, kent u iets van het andere feit – dat wij overwinnen omdat de kop van de slang in ons is vermorzeld? Is de macht en heerschappij van de zonde in u niet gebroken? Gevoelt u niet dat u niet kunt zondigen, omdat u uit God bent geboren? Van sommige zonden die eens de macht over u hadden, heeft u nu geen last meer.
Ik ken een man die schuldig was aan blasfemie. Sinds zijn bekering heeft hij hier nooit meer enige last van. Ik ken iemand die aan de dronkenschap is ontrukt. Door goddelijke genade is hij er zeer wonderlijk en volkomen van genezen. Ik ken mensen die verlost zijn van een onkuis leven en onmiddellijk zedig en rein werden. Christus heeft de oude draak zulke slagen toegebracht dat hij wat dat betreft geen macht over hen kon hebben.
Het uitverkoren zaad zondigt wél en heeft er berouw over. Maar ze zijn geen slaven van de zonde. Hun hart loopt de zonde niet achterna. Soms moeten ze zeggen: ‘Het kwade dat ik niet wil, dat doe ik’ (Rom. 7:19). Maar ze zijn ongelukkig als ze zonde doen. Met hun hart stemmen ze in met de wet van God. Ze zuchten en roepen om hulp om haar te gehoorzamen, want ze zijn niet langer onder de slavernij van de zonde. De regeringsmacht en heerschappij van de slang is in hen gebroken. Vervolgens is ze zo gebroken dat de schuld van de zonde weg is. De grote macht van de slang ligt in onvergeven zonden. Hij roept: ‘Ik heb u schuldig gemaakt. Ik bracht u onder de vloek.’
‘Nee,’ zeggen wij, ‘wij zijn van de vloek verlost en zijn nu welgelukzalig. Er staat immers geschreven: ‘Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is’ (Ps. 32:1). Wij zijn niet langer schuldig, want wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? Omdat Christus heeft gerechtvaardigd, wie is het die verdoemt? (zie Rom. 8:33-34). Dit is voor de kop van de oude draak een geweldige slag, waarvan hij nooit zal herstellen.
Ook geeft God ons vaak te verstaan wat het is om de verzoeking te weerstaan en zo de kop van de vijand te vermorzelen. Satan verlokt ons met allerlei soorten lokaas. Hij heeft onze zwakke plekken goed bestudeerd. Hij kent de zwakheid van het vlees. Maar, geloofd zij God, vele malen hebben we hem tot zijn eeuwige schande verslagen
Op die dag toen de duivel Job ten val probeerde te brengen, hem neerhaalde en naar een mesthoop sleepte, hem van alles beroofde, met zweren bedekte en hem er toch niet toe kon brengen zich over te geven, moet hij zich klein hebben gevoeld. Job overwon toen hij riep: ‘Al doodde Hij mij, toch zal ik op Hem vertrouwen’ (letterlijke vertaling van Job 13:15 King James Version).
Een zwakke man had een duivel overwonnen die de wind kon laten opsteken, een huis omver kon blazen en het gezin dat daarin het feestmaal gebruikte, kon ombrengen. Al is hij de duivel en tot overste van de macht der lucht gekroond, toch was de berooide patriarch van het zaad van de vrouw en behaalde hij door de kracht van het inwendige leven de overwinning over hem.
Gij kinderen van God, weersta zijn macht.
Vecht tegen hem en hij zal gaan:
Want onze Heere viel hem aan,
en Hij overwon hem door Zijn kracht.
Bovendien hebben wij, zeer geliefden, de hoop dat het bestaan van de zonde zelf in ons zal worden vernietigd. De dag zal komen dat we zonder vlek of rimpel of iets dergelijks zullen zijn. We zullen voor de troon van God staan zonder dat we letsel hebben opgelopen van de val en van al de listen van satan, want ‘zij zijn onberispelijk voor de troon van God’ (Openb. 14:5). Wat zal dat een overwinning zijn! ‘De God des vredes zal de satan haast onder uw voeten verpletteren’ (Rom. 16:20). Wanneer Hij u volmaakt en vrij van alle zonde heeft gemaakt, zoals Hij zal doen, zult u waarlijk de kop van de satan hebben vermorzeld. Ook zal satan, wanneer hij u uit het graf ziet opkomen als een die in een kruidenbad doortrokken is van de geur, en u ziet opstaan naar het beeld van Christus – met hetzelfde lichaam dat in verderfelijkheid en zwakheid werd gezaaid, nu opgewekt en in onverderfelijkheid en kracht (1 Kor. 15:42-43) – zich zeer misnoegd voelen. Hij zal ondervinden dat zijn kop door het zaad van de vrouw is vermorzeld.
Ik moet hier nog aan toevoegen dat we telkens wanneer iemand van ons wordt gebruikt om zielen te redden, opnieuw de kop van de slang vermorzelen. Wanneer u zich, geliefde zuster, onder de arme kinderen begeeft en ze opraapt uit de goten waar ze de prooi van satan zijn, waar hij de grondstof vindt voor dieven en criminelen, en wanneer, door Gods genade, door uw bemiddeling de kleine zwervertjes kinderen van de levende God worden, dan vermorzelt u, voorzover u dat kon, de kop van de slang.
Ik verzoek u dringend, spaar hem die wonden niet. Wanneer we door de prediking van het Evangelie zondaren van de dwaling van hun weg afkeren, zodat ze aan de macht van de duisternis ontkomen, vermorzelen we opnieuw de kop van de slang.
Telkens wanneer u op welke wijze ook wordt gezegend tot de bevordering van de zaak van de waarheid en gerechtigheid in de wereld, treedt u, die eens onder zijn afschuwelijke macht was en zelfs nu nog weleens te lijden hebt van zijn geknaag aan uw hiel, ook op zijn kop. In alle uitreddingen en overwinningen overwint u en bewijst u dat de belofte waar is:
Op de felle leeuw en de adder zult gij treden, gij zult de jonge leeuw en de draak vertreden. Dewijl hij Mij zeer bemint, spreekt God, zo zal Ik hem uithelpen; Ik zal hem op een hoogte stellen, want hij kent Mijn Naam. (Ps. 91:13–14)
Bemoediging
Laten we een ogenblik nadenken over de bemoedigingen die onze tekst en de teksten eromheen ons geven, want volgens mij staan ze er vol van. Ik wil, geliefden, dat u geloof oefent in de belofte en getroost wordt.
Kennelijk bemoedigde de tekst Adam bijzonder. Volgens mij hebben we, nadat de Heere tot Adam had gesproken, niet voldoende aandacht aan zijn gedrag besteed. Zie hoe hij een eenvoudig, maar afdoend getuigenis gaf van zijn geloof. Soms kan een daad heel gering en onbelangrijk zijn. Toch kan die geringe daad, als we er goed over nadenken, onmiddellijk de hele gemoedstoestand van de mens tonen, zoals een strootje laat zien in welke richting de wind waait.
Adam handelde in geloof op wat God zei, want we lezen: ‘Voorts noemde Adam de naam zijner vrouw Heva (of Leven), omdat zij een moeder aller levenden is’ (Gen. 3:20). Ze was nog niet eens moeder. Maar omdat het leven door haar zou komen krachtens het beloofde zaad, toonde Adam dat hij volkomen overtuigd was van de waarheid van de belofte.
Daar stond Adam, vlak na de vreselijke ontmoeting met God. Wat kon hij meer zeggen? Hij had met de psalmdichter kunnen zeggen: ‘Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U’ (Ps. 119:120). Maar zelfs toen keerde hij zich om naar zijn medeschuldige, zoals ze daar ook bevend stond, en noemde haar Eva, moeder van het Leven dat nog moest komen. Dat was een grote uitspraak van vader Adam. Het doet hem in onze achting rijzen. Was hij aan zichzelf overgelaten, dan zou hij gemopperd, of althans gewanhoopt hebben. Maar nee, zijn geloof in de nieuwe belofte gaf hem hoop. Hij bracht geen smekend woord in tegen de veroordeling dat hij de ondankbare grond zwoegend moest bewerken. Ook Eva klaagde niet over het met smart baren van kinderen. Ieder aanvaardde het welverdiende vonnis met het stilzwijgen dat op volkomen onderwerping wees. Hun enige woorden waren vol eenvoudig geloof. Er was geen kind op wie ze hun hoop konden stellen. Ook zou het vele eeuwen duren voordat het ware zaad zou worden geboren. Toch zou Eva de moeder aller levenden zijn en Adam noemde haar zo.
Mijn vriend, oefen hetzelfde soort geloof, gegrond op de veel vollere openbaring die God u heeft gegeven. Put hieruit altijd de grootste troost. Zorg ervoor dat, telkens wanneer u een belofte van God ontvangt, u er alles uithaalt wat u er ook maar uit kunt halen. Als u zich aan die regel houdt, zal het u verbazen welke troost u zult verkrijgen. Sommige mensen hebben als stelregel zo weinig mogelijk uit Gods Woord te halen. Volgens mij is dat de juiste manier als het gaat om een mensenwoord: denk er altijd heel laag van, want dat is de bedoeling. Maar van Gods Woord moet u heel hoog denken, want Hij zal meer dan overvloedig doen boven wat wij bidden of zelfs denken (Ef. 3:20).
Merk op, als verdere bemoediging, dat we het ontvangen van Christus’ gerechtigheid mogen zien als een voorproef van de uiteindelijke omverwerping van de duivel. ‘De HEERE God maakte voor Adam en zijn vrouw rokken van vellen, en toog ze hun aan’ (Gen. 3:21). Een zeer goedertieren, wijze en leerzame daad van goddelijke liefde! God hoorde wat Adam tegen zijn vrouw zei en zag dat hij een gelovige was. Daarom kwam Hij en gaf hem het symbool van de volkomen gerechtigheid die het deel van de gelovige is. Hij bedekte hen met duurzame kleding. Niet meer met vijgenbladeren die slechts een schijnvertoning waren, maar met een goedpassend kleed dat verworven was door de dood van een slachtoffer. De Heere bracht dat en deed het hem aan en Adam kon niet meer zeggen: ‘Ik ben naakt.’ Hoe zou hij kunnen? God had hem gekleed.
Welnu, geliefden, laten we dit ene onderdeel nemen uit de belofte die ons ten aanzien van de overwinning van onze Heere over de duivel is gegeven en ons erin verheugen. Christus heeft ons verlost van de macht van de slang. Hij opende onze ogen en zei dat we naakt waren. Door ons van top tot teen te bedekken met gerechtigheid die ons versiert en beschermt, geeft Hij ons hart rust en maakt Hij ons schoon voor God. Wij zijn niet langer beschaamd.
Vervolgens zou ik als bemoediging om te leven als christen, tegen jonge mensen willen zeggen: reken erop dat je wordt aangevallen. Als je in problemen terechtkomt omdat je christen bent, wees erdoor bemoedigd. Betreur het niet en wees er niet bevreesd voor, maar verblijd je in die dag en spring op van vreugde, want dit is het onveranderlijke teken van het verbond (zie Luk. 6:22-23). Er is nog steeds vijandschap tussen het zaad van de vrouw en het zaad van de slang. Als je daarvan niets ervaart, zou je weleens kunnen vrezen dat je aan de verkeerde kant staat. Nu je onder de spot van het sarcasme en de verdrukking lijdt, verblijd je en juich, want nu vermorzel je samen met het machtige zaad van de vrouw zijn verzenen.
Hieruit volgt nog meer bemoediging: als christen moetje niet lijden omwille van jezelf. Je bent deelgenoot van het heerlijke zaad van de vrouw en verbonden met Christus. Denk niet dat satan zo nodig jóu moet hebben – de strijd is tegen Christus in jou. Als je niet in Christus was, zou de duivel het je nooit moeilijk maken. Was je zonder Christus in de wereld, dan zou je erop los hebben gezondigd. Je familieleden en collega’s zouden zich echt niet aan je hebben geërgerd. Ze zouden eerder samen met jou hebben mee gezondigd. Maar nu haat het slangenzaad Christus in jou. Deze waarheid verheft het lijden vanwege vervolging tot een plaats ver boven alle gewone verdrukkingen.
Ik heb van een vrouw gehoord die tijdens de regering van Mary Tudor ter dood werd veroordeeld. Voordat haar tijd kwam om verbrand te worden, kreeg ze een kind. Ze schreeuwde het uit van de pijn. Een gemene tegenstander die erbij stond, zei: ‘Hoe zult u het volhouden om voor uw geloof te sterven als u nu al zo tekeergaat?’ Ze antwoordde: ‘Nu lijd ik in mijn lichaam als vrouw, maar dan zal niet ik lijden, maar Christus in mij.’ Dit waren geen lege woorden, want ze droeg haar martelaarschap met voorbeeldig geduld en voer in haar vurige wagen in heilige triomf ten hemel. Als Christus in u is, zal niets u ontzetten, maar u zult de wereld, het vlees en de duivel door het geloof overwinnen.
Laten we tenslotte de duivel altijd weerstaan met dit geloof, dat hij een vermorzelde kop heeft ontvangen. Ik ben geneigd te denken dat de manier waarop Luther de duivel uitlachte een goede manier was, want hij is versmaadheden en het eeuwige afgrijzen waard. Toen Luther eens zwaar werd verzocht, gooide hij een inktkoker naar de duivel. Hoewel de daad zelf heel dwaas schijnt te zijn, proeven we hierin echt wat die grote reformator zijn leven lang was. De boeken die hij schreef, waren werkelijk een gooien van de inktkoker naar de kop van de vijand.
Dat is het wat we moeten doen. We moeten hem met alle mogelijke middelen weerstaan. Laten we dat moedig doen en hem in zijn gezicht zeggen dat we niet bang voor hem zijn. Vertel hem dat hij moet denken aan zijn vermorzelde kop, die hij met een kroon van trots of met een ongelovige doctorshoed probeert te bedekken. We kennen hem en zien de dodelijke wond die hij draagt. Zijn macht is voorbij. Hij strijdt een verloren strijd. Hij strijdt tegen de Alwetende. Hij heeft zich gekant tegen de eed van de Vader, tegen het bloed van de vleesgeworden Zoon en tegen de eeuwige kracht van de gezegende Geest, Die allemaal betrokken zijn bij de verdediging van het zaad van de vrouw in de strijd. Wees dus, geliefden, standvastig in het weerstaan van de boze; wees sterk in het geloof en geef God de eer.
Het is door Uw bloed, onsterfelijk Lam,
Dat Uw legers de verzoeker vertreden.
Het is door Uw woord en machtige Naam
Dat ze de strijd en eer verkrijgen.
Verblijd u, gij hemelen; laat elke ster
Met nieuwe roem en eer schijnen.
Heiligen, terwijl gij de hemelse strijd bezingt, Verhef de Naam van uw Verlosser.