(De Quakers in Ierland)
Een marineofficier vertelt het volgende eigenaardige verhaal betreffende het beleg van Kopenhagen onder Nelson. Een officier van de vloot zegt: ”lk was bijzonder onder de indruk van iets dat ik drie of vier dagen na het schrikwekkende bombardement op die stad zag. Gedurende verscheidene avonden voor de overgave werd de duisternis ingeleid door een enorm gebulder van kanonnen en mortieren, vergezeld van het fluiten van dat vernietigende en verbrandende oorlogstuig, Congreve’s vuurpijlen. De ontzaglijke gevolgen waren al spoedig zichtbaar in de heldere lichten die in de hele stad te zien waren. De vlammende huizen van de rijken en de brandende huisjes van de armen verlichtten de hemel en de wijdverspreide vlammen, weerkaatst op het water, lieten een woud van schepen zien die rond de stad verzameld waren om haar te vernietigen.
De brandstichting ging verscheidene avonden door, maar tenslotte gaven de Denen zich over; enige dagen daarna, tussen de puinhopen van de huisjes van de armen, de huizen van de rijken, fabrieken, hoge torens en nederige bedehuizen doorlopend, bespeurde ik te midden van dit verlaten en troosteloze slagveld een eenzaam huis, ongeschonden; eromheen een verbrande massa en dit alleen onaangeroerd door het vuur, een monument van barmhartigheid. ”Van wie is dat huis?” vroeg ik. ’’Het is van een Quaker”, zei de tolk, ”hij wilde niet vechten, noch zijn huis verlaten, maar bleef met zijn gezin in gebed gedurende het hele bombardement.” Voorzeker, dacht ik, het zal de rechtvaardige welgaan. God is een schild voor u geweest in de strijd, een vurige muur rondom u en een hulp in benauwdheden.” Het mag schijnen dat dit een bedenksel van mij is, maar het is een even echt stukje geschiedenis als alle andere.
Er wordt nog een ander verhaal verteld van die Deense oorlog wat er wel wat op lijkt. ’’Spoedig na de overgave van Kopenhagen aan de Engelsen, in het jaar 1807, werden er voor een tijdje detachementen soldaten in de omringende dorpen geplaatst. Het gebeurde op een dag dat drie soldaten, behorend tot een Schots regiment, naburige boerderijen moesten aflopen om voedsel. Ze gingen naar verscheidene toe, maar vonden ze leeg en verlaten. Ten slotte kwamen ze bij een grote tuin of boomgaard vol appelbomen die bogen onder het gewicht van de vruchten. Ze gingen het hek door en volgden een pad dat hen naar een keurige boerderij bracht. Alles aan de buitenkant getuigde van rust en veiligheid, maar toen ze door de voordeur naar binnen gingen rende de vrouw des huizes met haar kinderen gillend de achterdeur uit. Het interieur van het huis bood een aanblik van een orde en geriefelijkheid die groter was dan men mocht verwachten van mensen van hun stand en van de gewoonten van het platteland.
Een horloge hing naast de open haard en een keurige welgevulde boekenkast trok de aandacht van de oudste soldaat. Hij pakte een boek: het was geschreven in een voor hem ongekende taal, maar de naam van Jezus Christus was leesbaar op elke bladzijde. Op dat moment kwam de heer des huizes binnen door de deur waardoor zijn vrouw en kinderen gevlucht waren. Eén van de soldaten eiste met dreigende gebaren voedsel. De man schudde vastberaden en onverschrokken zijn hoofd. De soldaat met het boek kwam bij hem, wees de naam van Jezus Christus aan, legde zijn hand op zijn hart en keek omhoog naar de hemel. Onmiddellijk greep de boer zijn hand, schudde die heftig en rende de kamer uit. Spoedig kwam hij terug met zijn vrouwen kinderen, beladen met melk, eieren, spek enz., die vrijwillig werden aangeboden; en toen hen in ruil daarvoor geld werd aangeboden werd het eerst geweigerd, maar daar twee van de soldaten godvruchtige mannen waren stonden ze erop te betalen voor alles wat ze ontvangen hadden, tot grote ergernis van hun metgezel.
Toen ze afscheid namen vertelden de soldaten de boer dat hij zijn horloge beter kon verbergen; maar door zeer veelbetekenende gebaren gaf hij hen te kennen dat hij geen kwaad vreesde omdat hij zijn vertrouwen op God had gesteld en dat, hoewel zijn buren aan de linker en aan de rechter kant hun woning waren ontvlucht en aan plunderende troepen alles wat ze niet mee konden nemen waren kwijtgeraakt, er geen haar op hun hoofd geschonden was en hij zelfs geen appel van zijn bomen was kwijtgeraakt.” De man wist dat ’’Allen die het zwaard nemen, door het zwaard zullen vergaan”; daarom besloot hij geen weerstand te bieden en God, op Wie hij onvoorwaardelijk vertrouwde, zou niet toestaan dat hij enige schade zou lijden.
Het was opmerkelijk dat lang geleden tijdens het bloedbad onder de Protestanten in Ierland er duizenden Quakers in het land waren en er maar twee gedood werden en die twee hadden geen vertrouwen in hun eigen beginselen; één van hen vluchtte en verborg zich in een bolwerk en de ander verschanste zich met wapens in huis, maar de anderen liepen ongewapend tussen woedende Rooms-Katholieke en Protestantse soldaten en werden niet aangeraakt omdat ze sterk waren in de kracht van Israels God en hun zwaard in de schede lieten, wetend dat het strijden tegen een ander niet goed kan zijn, aangezien Christus heeft gezegd: ”lk zeg u, dat gij den boze niet wederstaat; maar zo wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe.” ’’Weest goedertieren, niet alleen over de dankbaren, maar ook over de ondankbaren en bozen.” “Vergeeft uw vijanden.” ’’Zegent degenen die u vervloeken, en bidt voor degenen die u geweld doen.” Maar wij schamen ons om dat te doen, we willen dat niet graag, we zijn bang om God te vertrouwen en totdat we dat doen zullen we de majesteit van het geloof niet kennen, noch de kracht Gods te onzer bescherming ondervinden. ’’Doch gij, o mijn ziel, zwijg Gode; want van Hem is mijne verwachting.”