Beroem u niet over de dag van morgen, want gij weet niet wat de dag zal baren. Spreuken 27:1
We moeten ons maar niet op de dag van morgen beroemen, want die is een van de meest broze dingen in de hele schepping, en dus wel het minste om zich op te beroemen. Beroem u op de grootsheid van het bruisen van de branding, het schuim van het zeewater, de wolken die de lucht verdonkeren, beroem u op wat u wilt, o mens, maar beroem u niet op morgen, want ‘morgen’ is iets wezenloos’. ‘Morgen’ is iets vergankelijks. U hebt ‘morgen’ niet gezien. Waarom beroemt u zich erop? ‘Morgen’ is de schat waarvan de dwaas denkt dat die ligt aan de voet van de regenboog. Die is er niet, en hij heeft die niet gevonden. ‘Morgen’ is het drijvende eiland van Loch Lomond – veel mensen hebben het erover gehad, maar niemand heeft het gezien. ‘Morgen’ is het baken van de strandjutter, dat de mensen lokt naar de rots van de ondergang. Beroem u niet op de dag van morgen, het is het meest broze en breekbare wat u zich kunt voorstellen. Een glas is niet half zo breekbaar als uw vreugde over morgen en uw hoop op morgen. Een windvlaag zal alles wegblazen, terwijl het schijnt dat het zijn volle omvang nog niet heeft bereikt. Die goede man die zich helemaal op zijn gemak voelde, zei: Ik word vast groter en groter, maar toen ging alles mis, fataal mis, met zijn handel ging het meteen al fout en hij ging eraan. Beroem u niet op morgen, want u hebt ‘morgen’ niet. Beroem u niet op morgen, want u krijgt ‘morgen’ misschien nooit. Beroem u niet op morgen, want als u ‘morgen’ had, zou het u teleurstellen. Beroem u niet op morgen, want morgen bent u misschien waar ‘morgen’ zoiets verschrikkelijks is, dat u ervan huivert.