Hij zeide dan: Een zeker welgeboren man reisde in een ver gelegen land, om voor zichzelven een koninkrijk te ontvangen, en dan weder te keren. En geroepen hebbende zijn tien dienstknechten, gaf hij hun tien ponden, en zeide tot hen: Doet handeling, totdat ik kome. En zijn burgers haatten hem, en zonden hem gezanten na, zeggende: Wij willen niet, dat deze over ons koning zij. Lukas 19:12-14
U herinnert zich vast dat de schrijver van de tweede psalm zegt: “De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen te zamen tegen den Heere, en tegen Zijn Gezalfde, zeggende: Laat ons hun banden verscheuren, en hun touwen van ons werpen.” (Psalm 2:2-3 SV). De vastberadenheid van de menselijke natuur totdat deze vernieuwd is, is altijd dit: “Wij willen niet, dat deze over ons koning zij.” De mensen zijn misschien bereid om zich door Christus te laten redden, maar zij willen niet dat Hij over hen heerst. Wetten als deze – “Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf”, “Gij zult vergeven zeventig maal zeven”, de wet van de liefde, de wet van de zachtmoedigheid, de wet van de vriendelijkheid – worden door de mens bewonderd, maar wanneer deze wetten bij hem thuiskomen en de teugels in zijn handen leggen, wordt zijn hebzucht aan de dag gelegd en zijn zelfrechtvaardigheid veroordeeld, en is hij meteen beledigd; En wanneer Christus zegt: “De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan” wanneer Hij de noodzaak van volkomen reinheid begint te leren en zegt dat zelfs een wellustige blik van het oog een zonde is, dan antwoorden de mensen: Hij zal nooit over ons heersen, en ze hangen Hem aan het kruis omdat ze zich niet aan Zijn gezag willen onderwerpen.