Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu, die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? Maar indien wij hopen, hetgeen wij niet zien, zo verwachten wij het met lijdzaamheid. Rom. 8:24-25
Volgens de Engelse Bijbelvertaling “zijn wij door hoop zalig geworden”, maar dit lijkt niet overeen te komen met andere delen van de Heilige Schrift. Overal in het Woord van God wordt ons gezegd dat wij door geloof zalig worden. Zie het eerste vers van het vijfde hoofdstuk: “Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof.” Geloof is de reddende genade, en niet hoop – behalve dan dat hoop in sommige opzichten gelijk is aan geloof. Geloof is het middel tot behoud, en niet de hoop. In de Engelse Herziene Bijbelvertaling is het als volgt vertaald: “want in deze hoop zijn wij behouden.” Als de passage op deze manier is vertaald, voorkomt dat misverstanden. De beroemde Bijbelcommentator Bengel zei van deze tekst: “de woorden beschrijven niet het middel, maar de manier van verlossing; Deze verlossing is zo omvangrijk dat er meer is waarop wij mogen hopen, want wanneer wij gered zijn, kunnen wij ook uitzien naar de heerlijkheid die ons te wachten staat.”
Gelovigen ontvangen de zaligheid van hun zielen als gevolg van hun geloof, en het is door geloof opdat het uit genade zou zijn. Zij zijn gered door geloof en in hoop. Als gelovigen, zijn we zalig. Wij kunnen zeggen dat wij volkomen zalig zijn. Want wij zijn geheel verlost van de schuld der zonde. De Heere Jezus nam onze zonde op Zich en droeg die in Zijn eigen lichaam aan het kruis. Hij bood een aanvaardbare verzoening aan die de ongerechtigheid van al Zijn kinderen voor eens en altijd wegnam. De straf van de zonde is betaald door onze Grote Plaatsvervanger. Door het geloof zijn wij door Zijn offer gerechtvaardigd. “Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld” (Johannes 3:18a). Wanneer wij Christus door het geloof aannemen, worden wij onmiddellijk gereinigd van alle onreinheid van het kwaad en hebben wij vrije toegang tot God onze Vader. Door geloof worden wij verlost van de heersende macht der zonde. Romeinen 6:14 zegt ons: “Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade“. In het hart van iedere christen is de kroon der zonde van het hoofd gestoten, en haar sterke arm is gebroken door de kracht van het geloof. De zonde probeert wel de overhand te krijgen, maar zij kan de overwinning niet behalen, want wie uit God geboren is, heeft geen lust meer in het zondigen. Hij zondigt niet meer als een dagelijkse gewoonte. In plaats daarvan bewaakt en beschermt de gelovige zichzelf, opdat de boze geen vat op hem krijgt.
Door het geloof is er vergeving en vooruitzicht op de heerlijkheid die uit genade door het geloof wordt geschonken. Zo zijn wij door het geloof in hope behouden. Wij verblijden ons in de verlossing die wij door het geloof in Jezus Christus ontvangen hebben. Toch weten wij dat er nog meer op ons wacht. Want onze verlossing is zo veelomvattend, dat wij die niet naar waarde kunnen bevatten. Op dit moment leven wij nog in tijdelijke tabernakels. “Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde” (2 Kor. 5:4a).
Overal om ons heen ondergaat de schepping duidelijk barensweeën. Wij kunnen de tekenen van de weeën van de aarde zien in de onrust, de omwentelingen en de angst die zich in de natuur voordoen. De dingen zijn niet zoals God ze oorspronkelijk bedoeld en gemaakt heeft. In de geploegde akkers groeien doornen; op haar bloemen is een ziekte gekomen, op haar koren zit meeldauw. Uit de hemel komen zware regens en vernietigen onze oogsten; de diepten der aarde bewegen zich en doen steden schudden door aardbevingen. Talrijke tragedies en rampen zijn de voorboden van een grootse toekomst die geboren zal worden als gevolg van deze barensweeën. Nergens op deze aarde is een volmaakte plek te vinden. Zelfs de beste dingen van onze wereld verwijzen naar iets beters. De hele schepping zucht met ons mee in barensnood. Zelfs wij, die verlost zijn en de eerstelingen van de Geest hebben ontvangen, zuchten, wachtend op iets beters, op een heerlijkheid die nog niet gezien is. Wij hebben de zaligheid nog niet bereikt, maar wij persen door.
De eerste dorst van onze uitgedroogde, zondige zielen is gelest, maar wij hebben nog grotere verlangens in ons. Wij hongeren en dorsten naar gerechtigheid met onverzadigbare verlangens. Voordat wij van het Brood des Hemels aten, verlangde wij naar varkensvoer. Maar nu heeft onze pasgeboren natuur ons een nieuwe eetlust gebracht, die de hele wereld niet kon stillen. Wat is de oorzaak van deze honger? Dat is geen moeilijke vraag om te beantwoorden. Onze smarten, verlangens en onbevredigde begeerten kunnen in twee categorieën worden samengevat.
In de eerste plaats verlangen wij ernaar geheel vrij te zijn van elke vorm van zonde. Het kwaad dat in de wereld is, is onze last. Wij worden gekweld door de gesprekken van de goddelozen, en zijn bedroefd over hun verleidingen en verdrukkingen. Het feit dat de wereld Christus verwerpt en de boze liefheeft en in ongeloof omkomt, doet ons hart veel verdriet. Wij zeggen met David: “O, wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tenten Kedars wone!” Dikwijls verlangen wij naar stille oorden, ver weg van het rumoer der mensen, zodat wij in vrede met God zouden kunnen spreken, en niet meer zouden horen van godslastering, wanorde, baldadigheid en misdaad. Deze wereld is niet onze rustplaats, want zij is verontreinigd, wij kijken uit naar de grote verlossing, die ons uit deze wereld zal wegnemen, om ons in volmaakt gezelschap te doen wonen.
Maar zelfs de aanwezigheid van goddelozen mensen zou een kleinigheid zijn, als wij in onszelf geheel van de zonde bevrijd konden worden. Dat is één van de dingen die nog niet gezien zijn. Als een mens vrij zou zijn van elke neiging tot zonde, zou hij niet langer vatbaar zijn voor verzoeking, of de noodzaak hebben om ertegen te waken. Datgene wat niet verbrand of zwart geblakerd kan worden, hoeft niet bang te zijn voor vuur. Wij voelen dat wij de verleiding moeten vermijden, omdat wij ons ervan bewust zijn dat er een stof in ons is die spoedig vlam kan vatten. Onze Heere zei: “de overste dezer wereld komt“, “en heeft aan Mij niets“. Maar wanneer hij tot ons komt, treft hij niet alleen iets aan, maar zelfs veel dat hij kan gebruiken voor zijn doel. Ons hart luistert maar al te graag naar de stem van satan. Wanneer hij het onkruid zaait, brengen de akkers van de oude natuur spoedig een oogst voort.
Het kwaad blijft zelfs in de wedergeboren mens, en het infecteert alle vermogens van de geest. O, konden we ons maar ontdoen van zondige herinneringen! Wat een kwelling is het voor ons als er fragmenten van losbandige liedjes en slechte woorden te binnen schieten. Konden we maar verlost worden van zondige fantasieën! Zijn wij niet vaak verdrietig over zondige gedachten en inbeeldingen? Een mens kan in zijn gedachten gruwelijk zondigen, en toch in daden niet gezondigd hebben. Menig mens heeft in zijn verbeelding ontucht, overspel, diefstal en zelfs moord gepleegd, door genoegen te vinden in de gedachte daaraan, en toch is hij misschien nooit gevallen in een van de openlijke daden. Och, dat onze verbeelding en al onze inwendige delen gereinigd werden van de verdorven stof die binnen ons is.
Er is in ons iets wat ons van dag tot dag doet uitroepen: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” Als iemand hier zegt: “Ik voel zulke gevoelens niet,” dan bid ik God dat hij dat spoedig mag doen. Zij die tevreden zijn met zichzelf, weten weinig van heiligheid.
Als een kind gezond is zal het groeien, en zo groeit ook een gezond kind van God. Hoe dichter wij bij de volmaakte reinheid van het hart komen, hoe meer wij zullen treuren over de kleinste zonden. En des te meer zullen wij beseffen dat het een zonde is dat wij ons voor deze kleine zonde verontschuldigen. Hij die het meest op Christus lijkt, is zich het meest bewust van onvolmaaktheid, en het meest bedroefd dat de minste ongerechtigheid hem omringt. Wanneer een mens zegt: “Ik heb mijn doel bereikt”, ben ik bang dat hij nog niet begonnen is met lopen. Wat mijzelf betreft, ik heb veel groeipijnen en ben veel minder tevreden met mijzelf dan ik vroeger was. Maar ik heb een vaste hoop op iets beters. Als er geen hoop was, zou ik vreselijk ongelukkig zijn, omdat ik mij bewust ben van mijn gebrek en gebukt ga onder verkeerde verlangens. Dit is een grote oorzaak van ons verdriet. Wij zijn verlost, maar wij zijn niet geheel bevrijd van onze zondige neigingen, want wij hebben de volmaakte heiligheid nog niet bereikt. En toch, “er is zeer veel land overgebleven om dat erfelijk te bezitten.”
Een andere oorzaak van deze droefheid is ons lichaam. Paulus noemt het een “vernederd lichaam“, en zo is het inderdaad in vergelijking met wat het zal zijn wanneer het gevormd is naar het beeld van Jezus Christus. Op zichzelf is het lichaam dat door God geschapen is niet verachtelijk, want het is op een wonderbaarlijke wijze gebouwd; en er is iets heel edel aan het lichaam van een mens. Het is gemaakt om rechtop te lopen, en om omhoog te kijken en de blik naar de hemel te richten. Een lichaam dat zo wonderbaarlijk gemaakt is om het onderkomen van de geest te zijn, en de bevelen van de ziel te gehoorzamen, mogen we niet verachten. Een lichaam dat de tempel van de Heilige Geest kan zijn, is geen gering bouwwerk, laten we het daarom niet minachten. Als wij door Jezus Christus opnieuw geboren zijn, dan is onze schepping iets om eeuwig dankbaar voor te zijn. Door de zondeval kwam ons lichaam onder de macht van de dood, en dat zal zo blijven, vroeg of laat zal het sterven, tenzij de Heere plotseling zou verschijnen, en zelfs dan moet het veranderd worden; want vlees en bloed, kunnen het koninkrijk Gods niet beërven.
Totdat wij met een nieuw lichaam opstaan, is het vernederd lichaam niet in overeenstemming met de wedergeboren ziel. Het is voor een in de hemel geboren ziel een saaie en sombere woning! Met haar pijnen en kwalen, vermoeidheid en gebreken, behoefte aan slaap, voedsel en kleding, gevoeligheid voor kou, hitte, ongeluk, bederf, en ook voor buitensporige arbeid en uitputtend zwoegen, is het een droevige dienaar van de geheiligde ziel. Het vertraagt en belemmert de ziel die anders hoog zou opstijgen. Hoe dikwijls dooft een slechte gezondheid de edele vlam van sterke vastberadenheid en heilige begeerte! Hoe vaak bevriezen pijn en zwakte de levendige stroom van de ziel! Wanneer zullen wij bevrijd worden van de ketenen van dit natuurlijke lichaam en het bruiloftskleed van het geestelijke lichaam aantrekken? Ondanks de zonde die in ons woont, en dit kleed van sterfelijke klei, zijn wij verheugd dat onze verlossing dichterbij is dan toen wij voor het eerst geloofden. Wij verlangen ernaar deze ten volle te mogen genieten.
De Schrift geeft ons goede moed. Er komt verlossing van ons huidig weeklagen. Deze verlossing zal zo groot zijn dat het al onze behoeften, ja, al onze begeerten zal vervullen. Er wacht ons een verlossing waarvan de reikwijdte eeuwig en onmetelijk is. Al onze vermogens worden erdoor omsloten. Zoals de tekst zegt zijn wij: “In hope zalig geworden.” Die grootte, allesomvattende verlossing, hebben we in hoop ontvangen. God zij daarvoor geprezen!
Het voorwerp van deze hoop
Laat ons beginnen met een samenvatting van: HET VOORWERP VAN DEZE HOOP. Ik heb de voornaamste punten reeds doorgenomen. Onze hoop omvat in de eerste plaats onze volmaaktheid in de toekomende wereld. Wij hebben ons aangezicht gericht op heiligheid, en door Gods genade zullen wij nooit rusten totdat wij die bereikt hebben. Elke zonde die in ons is, zal niet alleen overwonnen worden, maar ook gedood te worden. De genade van God helpt ons niet om onze zwakheden te bedekken, maar om ze te doden. Wij handelen met de zonde zoals Jozua dat deed met de vijf koningen toen zij de grot van Makkedah binnengingen. Tijdens het gevecht zei Jozua: “Wentelt grote stenen voor den mond der spelonk“. Onze zonden zijn door genade voor een tijd opgesloten, als in een grot, en grote stenen worden voor de mond van de grot gerold. Want als het hen zou lukken zouden zij ontsnappen, en opnieuw aan de teugels willen rukken. Maar door de kracht van de Heilige Geest zullen wij ze van tijd tot tijd doeltreffender kunnen bestrijden. Daarna zei Jozua: “brengt tot mij uit die vijf koningen“, en “Jozua sloeg hen daarna en doodde hen en hing hen aan vijf houten“.
Door Gods genade zullen wij nooit tevreden zijn totdat al onze natuurlijke neigingen tot zonde volkomen zijn vernietigd. Wij zien uit naar de dag waarop er in ons geen spoor van zonde uit het verleden of toekomstige neiging tot zonde meer zal zijn. Wij zullen nog steeds kunnen kiezen tussen goed en kwaad, maar wij zullen alleen het goede kiezen. Heiligen in de hemel zijn geen willoze schepsels, die op het pad van gehoorzaamheid gedreven worden door een kracht die zij niet kunnen weerstaan, maar als intelligente wezens kiezen zij uit vrije wil om heilig te zijn voor de Heere. Wij zullen voor altijd met blijdschap genieten van de heerlijke vrijheid van Gods kinderen, die bestaat uit de vrijwillige keuze van datgene wat gekozen moet worden, met als gevolg een ononderbroken geluk. Ook zal er een einde komen aan onwetendheid, want wij zullen allen van de Heere onderwezen worden, “alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben“. In volmaakte dienstbaarheid en bevrijd van alle eigen wil en vleselijke begeerte, zullen wij dicht bij onze God zijn en Hem gelijk zijn. Het zal zijn zoals Watts zegt:
“De zonde, die vroeger mijn grootste tegenstander was, zal mijn ogen en oren niet meer kwellen; mijn innerlijke vijanden zullen alle gedood worden, en satan zal mijn vrede niet meer kunnen verstoren.”
Wat een hemel zal dat zijn! Ik denk, dat als ik er zeker van kon zijn dat ik bevrijd zou worden van elke verleiding tot zonde, het mij niet zou uitmaken waar ik zou moeten verblijven, het zij op aarde of in de hemel, met Jona op de bodem van de zee, of in de kerker met Jeremia. Reinheid is vrede; heiligheid is geluk. Een mens die heilig is zoals God heilig is, zal bijgevolg even gelukkig zijn zoals God gelukkig is. Dit is één van de voornaamste voorwerpen van onze hoop. Het andere voorwerp van ons verlangen is de verlossing van het lichaam. Laten we de verzen lezen waarin Paulus ons die waarheid leert: “En indien Christus in ulieden is, zo is wel het lichaam dood om der zonde wil, maar de geest is leven om der gerechtigheid wil. En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont.”
Wanneer wij sterven, zullen wij ons lichaam voor een tijd moeten achterlaten; daarom zullen wij, wat ons mens-zijn betreft, tot de opstanding, in de hemel niet volledig volmaakt zijn. Wij zullen geestelijk volmaakt zijn, maar aangezien een mens zowel uit lichaam als uit ziel bestaat, zullen wij niet volmaakt zijn, zolang een deel van onze persoon in het graf achter blijft. Wanneer de bazuin van de opstanding zal klinken, zal dit lichaam herrijzen, maar het zal vernieuwd herrijzen. Zoals onze vernieuwde ziel heel anders is dan onze ziel onder de slavernij van de zonde, zo zal het lichaam wanneer het is opgestaan heel anders zijn dan het lichaam zoals het nu is. De zwakheden die door ziekte en ouderdom veroorzaakt werden zullen onbekend zijn onder de verheerlijkten, want zij zijn als de engelen van God. Niemand zal mank of verminkt de heerlijkheid binnengaan. Mijn zuster, daar zult u niet meer blind zijn; broeder, daar zult u niet meer doof zijn; daar zal geen vermoeidheid of verlamming meer zijn. Daar zullen wij de eeuwige jeugd bezitten; het lichaam dat in zwakheid is gezaaid, zal in kracht worden opgewekt, en zal terstond met verlangen zijn Heere dienen.
Paulus zegt: “Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid,” dat geschikt is voor de ziel; maar “een geestelijk lichaam wordt er opgewekt.” dat geschikt is voor de geest, de hoogste natuur van de mens. Ik veronderstel dat wij een lichaam zullen hebben zoals cherubijnen dragen wanneer zij vliegen op de vleugels van de wind; of zoals een seraf die op het bevel van Jehova een vlam van vuur toont. Wat het ook zal zijn, arm lichaam, u zult zeer veranderd worden van wat u nu bent. U bent de verdorde bloembol, die in de aarde zal worden gestopt, maar u zult oprijzen als een heerlijke bloem, een gouden beker om het zonlicht van Jehova’s aangezicht in te bewaren. De grootheid van uw heerlijkheid kent u nog niet, behalve dat u gelijkvormig zult worden aan het heerlijke lichaam van de Heere Jezus. Dit is het tweede voorwerp van onze hoop, een verheerlijkt lichaam dat samen zal gaan met onze gezuiverde geest.
In een ander licht bezien, is het doel van onze hoop: dat wij onze erfenis zullen ontvangen. Paulus zegt: “Indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus.” Of wij nu veel of weinig hebben in dit leven, ons bezit is niets vergeleken met datgene wat ons is verzekerd voor de dag waarop wij zullen verrijzen. De volheid van God is de erfenis van de heiligen: alles wat een mens gelukkig, edel en volmaakt maakt, is voor ons in bewaring gelegd.
Bereken, als u kunt, de erfenis van Christus, Die erfgenaam is van alle dingen! Wat moet het deel zijn van de welbeminde Zoon van de Allerhoogste? Wat dat ook moge zijn, het is van ons, want wij zijn mede-erfgenamen met Christus. Wij zullen met Hem zijn en Zijn heerlijkheid aanschouwen; wij zullen Zijn beeld dragen, wij zullen op Zijn troon zitten. Meer kan ik u niet zeggen, want mijn woorden schieten te kort. Ik zou willen dat wij allen mediteerden wat de Schrift over dit onderwerp openbaart, totdat wij weten wat er geweten kan worden. Onze hoop ziet uit naar vele dingen, ja naar alle dingen. Er zullen voor ons, aan Gods rechterhand, eeuwige rivieren stromen van een onuitsprekelijke blijdschap en heerlijkheid. Paulus spreekt over: “De heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden“. En op een andere plaats spreekt hij over “Een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid” Wat een woord is dat, – Heerlijkheid!
De heerlijkheid zal de onze zijn. Zelfs van ons, arme zondaars als we zijn. Genade is zoet, maar wat zal de heerlijkheid zijn? En het zal in ons geopenbaard worden, over ons, en door ons tot in alle eeuwigheid. Paulus spreekt ook over “de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods” O, het bekoorlijke woord, vrijheid! We houden ervan, zelfs als we het horen klinken uit de zilveren trompetten van hen die strijden met tirannen; maar wat zal het zijn wanneer de trompetten van de hemel eeuwig jubel zullen verkondigen aan iedere geestelijke slaaf! Vrijheid voor de kinderen van God! Vrijheid om het heilige binnen te gaan, om in Gods tegenwoordigheid te vertoeven, en Zijn aangezicht te aanschouwen voor eeuwig en altijd. De apostel spreekt ook van “De openbaring der kinderen Gods“. Wij zijn in Christus verborgen als juwelen in een kistje, maar zullen eens geopenbaard worden als juwelen in een kroon. Zoals Christus, nadat Hij een tijdlang verborgen was geweest voor de heidenen, Zich aan hen openbaarde, zo zullen wij, die nu verborgen zijn, geopenbaard worden voor mensen en engelen. “Dan zullen de rechtvaardigen blinken gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders“. Wat onze openbaring zal zijn, mijn broeders en zusters, kan ik u niet zeggen; het oog heeft ze niet gezien, het oor heeft ze niet gehoord, noch is ze in het hart van de mens binnengedrongen; en hoewel God ze ons door Zijn Geest heeft geopenbaard, hebben onze geesten toch maar een klein deel van die openbaring kunnen ontvangen.
Alleen hij die het koninkrijk van de volmaakten heeft gezien, kan ons vertellen hoe het is, en ik denk dat zelfs hij dat niet zou kunnen, omdat woorden het niet zouden kunnen omschrijven. Toen Paulus in het Paradijs werd opgetrokken, hoorde hij onuitsprekelijke woorden, maar hij vertelt ons niet wat ze waren, want hij zegt dat ze voor een mens niet geoorloofd zijn uit te spreken: ze waren te goddelijk voor een sterveling. Nu is het ons nog niet geoorloofd, maar eens zal het voorwerp van onze hoop zichtbaar zijn.
Denk er niet gering over, als ik het woord: “eens” gebruik, want de tijdspanne is slechts een peulenschil. Het zal spoedig voorbij zijn. Wat zijn nu een paar maanden of jaren? Wat als het een paar honderd jaar zou duren tot de opstanding? Ze zullen spoedig voorbijvliegen als de vleugels van een vogel, en dan! Oh, dan! Dan zal het onzichtbare gezien worden, het onzegbare zal gehoord worden, het eeuwige zal altoos en altijd ons deel zijn. Dit is onze hoop.
De aard van deze hoop
Laten we nu eens nadenken over de aard van deze hoop. Wij zijn in hope zalig geworden. Wat voor hoop is het waarin wij zalig geworden zijn? Ten eerste, onze hoop bestaat uit drie dingen: geloof, verlangen en verwachting. Onze hoop om verlost te worden van de zonde wat betreft onze ziel, en bevrijd te worden van alle zwakheid van ons lichaam, vloeit voort uit de plechtige verzekering dat het zo zal zijn. De openbaring van Hem die leven en onsterfelijkheid heeft voortgebracht, getuigt ons ervan dat wij deze heerlijkheid en onsterfelijkheid zullen verkrijgen. Wij zullen worden opgewekt naar het beeld van Christus, en deel krijgen aan Zijn heerlijkheid. Dit geloven wij omdat Christus is opgestaan en verheerlijkt, en wij één zijn met Hem. Wat verlangen wij hier vurig naar! Wij verlangen er zo naar dat wij soms wensen te sterven om het binnen te gaan. Te allen tijde, maar vooral wanneer wij een glimp van Christus opvangen, verlangt onze ziel ernaar bij Hem te zijn. Dit verlangen gaat gepaard met een zekere verwachting. Wij verwachten evenzeer de heerlijkheid van Christus te zien, en er deel aan te hebben, als dat wij morgen het aanbreken van de dag zullen zien: nee, misschien zullen wij de zon morgen niet zien, maar wij zullen voorzeker de Koning in Zijn schoonheid zien in het land ver van hier. Wij geloven het, wij verlangen het, en wij verwachten het.
Wij geloven dat onze Verlosser leeft, en dat wanneer Hij op de jongste dag op aarde zal verschijnen, hoewel dit lichaam door wormen wordt vernietigd, wij Hem toch in het vlees zullen zien. Vele en kostbare woorden van God zijn van dezelfde strekking, en daar houden wij aan vast, omdat wij er zeker van zijn dat wat Hij beloofd heeft, ook zal uitvoeren. Wij zullen sterven zonder te twijfelen aan onze opstanding, zoals wij reeds velen van onze geliefden aan de aarde hebben toevertrouwd in de stellige en zekere hoop dat zij zullen opstaan om eeuwig te leven. Zoals de landman zijn graan in de grond laat vallen en er niet aan twijfelt het te zien herrijzen, zo begraven wij de lichamen van de gelovigen, en zo zullen wij onze eigen lichamen neerleggen, in de zekere verwachting dat zij even zeker zullen herleven als zij geleefd hebben. Deze hoop is de moeite waard, want zij is gegrond op het Woord van God, de trouw van God, en Zijn macht om Zijn Eigen belofte uit te voeren, en daarom is het een uiterst zekere en vaste hoop, die niemand beschaamd doet staan, die haar bezit.
Deze hoop is ons door Gods Geest gegeven. Wij zouden deze hoop nooit gekend hebben als de Heilige Geest haar niet in onze harten had opgewekt. Goddeloze mensen hebben deze hoop niet, en zullen die ook nooit hebben. Alleen wanneer mensen vernieuwd worden, komt deze hoop in hen, doordat de Heilige Geest in hen woont. En hierin verheug ik mij met een onuitsprekelijke vreugde. Want als mijn hoop op volmaaktheid en onsterfelijkheid door God in mij is opgewekt, dan moet zij vervuld worden, want de Heere zou Zijn volk geen hoop geven die hen te schande zou maken. De waarachtige God zou de mens nooit een valse hoop gegeven, dat is onmogelijk. De God van hoop, die u, mijn broeder en zuster, heeft geleerd dat u verlost zal worden van de zonde en al haar gevolgen, zal u doen overeenkomstig de verwachting die Hij in u heeft opgewekt.
Wees daarom vol vertrouwen en wacht geduldig op de vreugdevolle dag dat de Heere zal verschijnen. Deze hoop werkt in ons op een heilige manier, zoals elke genadige en heilige zaak die van God komt, moet doen. Het reinigt ons, zoals Johannes zegt. “En een iegelijk die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is.” Wij zijn zo zeker van deze erfenis dat wij ons erop voorbereiden door alles af te leggen wat ermee in strijd is, en alles aan te trekken wat erbij past. Wij proberen te leven met het vooruitzicht op de heerlijkheid. Broeders en zusters, hoe vaak is de vraag niet bij u opgekomen: “Hoe zal de dag des oordeels er uit zien?” Wij zijn vrijgevig en toegewijd geweest, niet omdat het ons ook maar iets kon schelen wat de mensen ervan zouden denken, maar omdat wij het zagen in het licht van de komende heerlijkheid. Wij werden hiertoe aangespoord omdat er een kroon des levens voor ons is weggelegd die niet vergaat. Deze gezegende hoop doet ons voelen dat het een schande voor ons is om te zondigen. Het zou een schande zijn dat prinsen van het bloed, vorsten van de hemelse gewesten, zich als straatkinderen in het slijk zouden storten. Wij zouden graag willen leven als degenen die voorbestemd zijn om te wonen in de gloed van het onuitsprekelijke licht. Wij kunnen niet in duisternis wandelen. Wij zullen wonen in een luister, waartegenover de zon verbleekt; wij zullen ons door gemeenschap dopen in de Godheid zelf. Zullen wij dan dienaren van satan zijn, of slaven van de zonde? God verhoede het! Deze zalige hoop zal ons uit de kuil der zonde tot God brengen.
De vooruitziende kracht van deze hoop
Na het voorwerp en de aard van deze gezegende hoop besproken te hebben, kom ik nog nader tot de tekst om de VOORUITZIENDE KRACHT VAN DEZE HOOP op te merken, want de apostel zegt in onze tekst: “wij zijn in hope zalig geworden“; dat wil zeggen, wij hebben de grotere zaligheid, waarover wij nu spreken, verkregen toen wij deze hoop leerden kennen. Wij hebben het eerste deel van de verlossing, de vergeving der zonden en de rechtvaardiging van onze persoon, door het geloof verkregen, en wij hebben gemeenschap met God en toegang tot ontelbare zegeningen door het geloof: sommige van ons zijn zich hiervan even bewust als dat we eten en drinken. Maar naast dit alles hebben wij in hoop een omvangrijkere verlossing, namelijk, de volkomen verlossing van de zonde in de ziel, en de volledige verlossing van het lichaam dat is gebonden aan pijn en dood. Deze verlossing doet ons in hoop verheugen op de heerlijkheid Gods. Hoe komt dit? Welnu, ten eerste zag de hoop dit alles verzekerd door de belofte van genade. Vanaf het ogenblik dat wij in Christus geloofden, verzekerde ons geloof ons van vergeving, en wij konden zeggen: “Ik ben nog niet vrij van neigingen tot zonde, maar omdat ik in Christus geloofd heb, zal ik zeker volmaakt worden, want Christus is niet gekomen om mij een gedeeltelijke en onvolmaakte verlossing te schenken: Wat Hij in mijn begonnen is zal Hij ook voleinden.” De hoop zag dus in de belofte van de zaligheid veel dat nog niet daadwerkelijk werd ervaren. In de wetenschap dat de algehele belofte zeker is, verwacht de hoop de toekomstige genieting even zeker als het geloof de tegenwoordige zegen genoot.
Bovendien zag de hoop de volle oogst van de eerste korenvrucht. Toen de zonde door genade werd onderworpen, verwachtte de hoop dat zij volkomen uitgeroeid zal worden. Toen de Heilige Geest in het lichaam kwam wonen, besefte de hoop dat het lichaam even zeker zou worden verlost als de ziel. Op het moment dat het geloof de hoop in het hart bracht, zong zij: “Ik heb de volkomen zaligheid ontvangen – nog niet in de huidige beleving, maar door het geloof in Christus.” De hoop bond de eerste korenschoof en nam zo de oogst in ontvangst. Vraag een boer die een handjevol rijpe tarwe-oren omhooghoudt of hij rijpe tarwe heeft, en hij zegt je dat het zo is. “Maar u hebt het nog niet geoogst.” “Nee, nog niet, maar het is van mij, en te zijner tijd zal ik het oogsten; deze volle aren zijn een verzekering dat de tarwe bestaat, en dat zij rijp is.” Toen God u en mij liefde tot Jezus gaf en ons verloste van de heerschappij der zonde, toonden deze eerste vruchten een volmaakte verlossing die nog in ons geopenbaard moest worden. Onze eerste vreugde was het stemmen van onze harpen voor een eeuwig lied. Onze eerste vrede was het morgenlicht van een nooit eindigende dag. Toen wij voor het eerst op Christus zagen, en Hem aanbaden, was onze aanbidding de eerste buiging voor de troon van God en van het Lam. Zo werden wij in hoop gered: het bracht ons het beginsel van volmaaktheid, het onderpand van onsterfelijkheid, het begin van verheerlijking.
Bovendien is de hoop zo zeker van deze komende gunst dat zij deze als verkregen beschouwt. U krijgt raad van een koopman met wie u over zee handeldrijft: “Ik heb de goederen die u bestelt aangeschaft en zal ze met het eerstvolgende schip verzenden, dat waarschijnlijk zo laat zal aankomen. Een andere koopman komt bij u en vraagt u of u die goederen wilt kopen; en u antwoordt: “Nee, ik heb ze al.” Heb je de waarheid gesproken? Zeker, want al hebt u ze niet in uw magazijn, ze zijn u beloofd; u weet dat ze onderweg zijn, en u bent zo gewend om uw buitenlandse correspondent te vertrouwen, dat u de goederen als de uwe beschouwt. De daad die ze de uwe maakt is gedaan. Zo is het ook met de hemel, met de volmaaktheid, met de onsterfelijkheid: de daad is verricht die deze tot het erfdeel der heiligen maakt. Ik heb beloften van Iemand aan wie ik niet kan twijfelen. Hij heeft mij gezegd dat Hij naar de hemel is gegaan om een plaats voor mij te bereiden, en dat Hij zal terugkomen om mij tot Zich te nemen. De hoop is zo zeker van dit feit, dat zij er rekening mee houdt, en hieruit praktische gevolgtrekkingen maakt.
Een goed oud spreekwoord zegt ons: “Tel nooit uw kippen vóór zij uitgebroed zijn”, maar in dit geval kunt u net zo nauwkeurig tellen wanneer de vogel nog in het ei zit als wanneer hij uitgevlogen is, want de apostel zegt: “Want ik houd het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden.” Hij is er zo zeker van dat hij als het ware een debiteuren en crediteurenrekening bijhoudt. Het lijden van deze tegenwoordige tijd zet hij bij zijn lasten en de heerlijkheid die geopenbaard zal worden bij zijn bezittingen, hij verklaart dat het ene zo groot is, en het andere zo volkomen onbetekenend, dat het de moeite van het opmerken niet waard is.
Nee, hij is er niet alleen zo zeker van dat hij erop rekent, maar hij zucht er zelfs naar. Wij die in dit lichaam zijn, zuchten naar de volmaking. Ons zuchten komt niet voort uit twijfel, maar uit begeerte: wij worden door onze zekere verwachting aangezet tot vurig verlangen. Het is dwaas als een kind huilt omdat hij de maan vast wil grijpen. Maar te zuchten om wat ik zeker zal krijgen is juist en gepast, en toont de kracht van mijn geloof. De apostel is er zo zeker van dat hij er zelfs in triomfeert. Hij zegt dat wij meer dan overwinnaars zijn door Hem die ons heeft liefgehad. Dat wil zeggen, hoewel wij nog niet volmaakt zijn, en hoewel ons lichaam nog niet verlost is van pijn, wij toch zeker zijn van volmaaktheid en volkomen verlossing zodat wij blijmoedig alle moeite triomferend kunnen verdragen. Vriend, nog even, dan zult u niet langer arm zijn, want u zult wonen waar de straten met goud geplaveid zijn. Uw hoofd zal niet lang meer pijn doen, want het zal omgeven zijn met een krans van heerlijkheid en gelukzaligheid. Laat schaamte maar achterwege, ze zullen u niet langer kunnen uitlachen: u zult aan de rechterhand van God zijn, ja, van de Vader, en de heerlijkheid van Christus zal u tot in eeuwigheid omvangen. O, het is een oneindige zegen om zo’n hoop te hebben, en om er zo zeker van te zijn dat we naar deze vreugden kunnen uitzien voordat ze werkelijkheid worden. “Wij zijn in hope zalig geworden.”
Wat hoop inhoud
Laten we even kijken naar de juiste betekenis van hoop. Hoop houdt in dat men uitziet naar “dingen die niet gezien worden”. Hoop die gezien wordt is geen hoop, want waarom zou een mens hopen op wat hij ziet? Daarom, broeders en zusters, is het echte bezit van een christen iets wat hij niet ziet. Veronderstel dat God hem voorspoed brengt in deze wereld en hij rijkdommen heeft: laat hem dankbaar zijn, maar laat hem belijden dat deze niet zijn schat zijn. Een uur met de Heere Jezus Christus zal de gelovige meer voldoening schenken dan de grootste maat van rijkdom. Ondanks zijn voorspoed in deze wereld, zal de gelovige het idee om de wereld tot zijn deel te maken, verachten. Duizend werelden met alle vreugde die zij zouden kunnen geven, zijn niets vergeleken met onze vastgestelde erfenis. Onze hoop houdt zich niet bezig met kleinigheden; zij laat de muizen in de schuur over aan de uilen, en vliegt op arendsvleugels naar heerlijkere vreugden die haar wachten.
“Voorbij de hemelbaan,
waar de eeuwige eeuwentijden
mijn vreugde niet doet vergaan,
want Hij zal mijn ziel verblijden.”
Maar het is duidelijk dat we op dit ogenblik deze heerlijke dingen waarop we hopen, nog niet genieten. De wereld roept: “Waar is uw hoop?” en wij moeten bekennen dat wij de voorwerpen van onze hoop niet zien. Wij kunnen bijvoorbeeld niet beweren dat wij reeds volmaakt zijn, en wij verwachten dat ook niet zolang wij in dit lichaam zijn. Wij geloven dat wij volmaakt zullen worden naar het beeld van Christus, op de vastgestelde tijd van de Vader. Op dit ogenblik is ons lichaam geenszins vrij van gebreken, pijnen en vermoeidheid herinneren ons eraan dat het lichaam onder de dood is vanwege de zonde; toch is het onze vaste overtuiging dat wij het hemelse lichaam zullen dragen, zoals wij nu het aardse lichaam dragen. Dit zijn onderwerpen van hoop, en daarom buiten de huidige ervaring. Laten wij niet terneergeslagen zijn omdat het zo is: wij moeten in de hoop iets overhouden waarmee wij ons kunnen voeden. We kunnen niet de hemelse genietingen bezitten en toch op aarde blijven. Geliefden, als u zich gekweld voelt door inwonende zonde, en uw heiligheid gehavend en bezoedeld lijkt, wees er dan ten volle van overtuigd dat Hij die het beloofd heeft, bij machte is het te voleinden. Dus stop met oordelen over wat je doet, of ziet, of voelt, of bent. Ga voorwaarts en denk aan de dingen die zullen komen. Kun je dat niet doen? Als er geen vreugde is in het heden, is er een oneindige vreugde in de toekomst. Zeg niet: “O, maar dat is nog ver weg.” Dat is niet zo. Velen onder u zijn zestig, zeventig of zelfs tachtig jaar oud; uw tijd voor het zien van Christus in uw onbelichaamde staat kan niet ver weg zijn, want de draad van het leven knapt. Sommigen van ons zijn op middelbare leeftijd, maar omdat wij het gemiddelde van het leven al hebben bereikt, moeten wij er rekening mee houden dat onze pacht al ver gevorderd is; en omdat zovelen in hun bloei worden weggerukt, kunnen wij elk ogenblik worden opgenomen in het land waarop wij hopen. Wij moeten ons geen zorgen maken over wat wij over tien jaar zullen doen, want het is zeer waarschijnlijk dat wij tegen die tijd de beloofde rust zullen zijn binnengegaan, en de Heere dag en nacht in Zijn tempel zullen dienen, en Zijn aangezicht met onuitsprekelijke vreugde zullen aanschouwen. Zelfs al zou iemand van ons gedoemd zijn om nog vijftig jaar uit de hemel te verbannen, dan nog zal de tijd van ons verblijf spoedig voorbij zijn. Laten we ons zolang wij hier zijn tot het uiterste inspannen tot eer van God, want de tijd vliegt voorbij. Herinnert u zich de herfsttijd van vorig jaar nog? Het lijkt pas de dag van gisteren. Jullie, jongens en meisjes denken dat een jaar lang duurt, maar de ouderen denken er anders over.
Voor mij reist de tijd zo snel dat de assen van de wagen heet zijn geworden van de snelheid. Angst roept uit: O, alsjeblieft, geef me nog wat tijd! Maar hoop antwoordt: Nee, laat de jaren voorbijvliegen, des te eerder zullen we thuis zijn. Laten we ons geen zorgen maken over de dingen hier beneden. Als er ongemak optreedt in de wagon, omdat u in een derde-klasse coupé bent geplaatst terwijl u een eerste-klasse kaartje had, maakt u zich daar dan geen zorgen over, want het is maar een korte reis. “Zie je wel”, zegt iemand, “we zijn het laatste station gepasseerd, en zullen zo bij het eindstation zijn: laat maar, het geeft niet.” Laten we ons dus op de toekomst richten. Wij hebben niet veel denkvermogen nodig om ons opwaarts te zien: wij zullen hoopvol die kleine afstand overbruggen om hierboven tussen de tronen neer te zitten. Weet dan, broeders en zusters, dat u, althans voor het heden, niet zult vertoeven in deze bewolkte, aards gebonden tijd, maar zult opstijgen naar de heldere, wolkeloze eeuwigheid. Besef, dat u deze troebele stromen zult verlaten om te baden in de rivier van hoop, waarvan de kristallen stromen vloeien uit de zuivere fontein van goddelijke vreugde.
De uitwerking van deze hoop
Onze tijd is voorbij, en we moeten afsluiten met een korte beschouwing over UITWERKING VAN DIT HOPEN, dat zo wordt beschreven: “zo verwachten wij het met lijdzaamheid.” Wij wachten, ja, wij moeten wachten, maar niet als misdadigers op de terechtstelling; ons wachten is veeleer dat van de bruid op de bruiloft. Wij wachten geduldig, standvastig, verlangend en in onderwerping. De vreugde zal zeker komen, wij twijfelen er niet aan; daarom klagen en murmureren wij niet, alsof God Zijn beloften is vergeten, en ons onnodig ophoudt. Nee, de tijd die God heeft vastgesteld is de beste, en wij zijn er tevreden mee. We willen hier niet blijven of weggaan op een andere tijd dan de Heere wil. Van Rowland Hill wordt gezegd dat hij een oude vriend opzocht die op sterven lag, zodat hij een boodschap naar de hemel kon sturen, aan John Berridge en andere dierbare die hem waren voorgegaan. Hij voegde er op ludieke wijze een woord van hoop aan toe dat de Meester de oude Rowland niet vergeten was, en hem te zijner tijd naar huis zou laten komen. Toch heeft hij er nooit aan getwijfeld dat hij zou worden overgeslagen. Een van de laatste uitdrukkingen van de beroemde John Donne was: “Ik zou me ellendig voelen als ik niet zou sterven.” En inderdaad, het is een afschuwelijke gedachte, als wij gedoemd waren om voor eeuwig in deze wereld te leven.
Enige tijd geleden zag ik een man die mij vertelde dat hij nooit zou sterven, maar met tussenpozen de gevolgen van de ouderdom van zich af zou schudden en aan een nieuw leven zou beginnen. Hij was zo vriendelijk mij te vertellen hoe ik van hetzelfde kon genieten. Maar omdat ik niet naar een aardse onsterfelijkheid verlang, kon een dergelijk aanbod mij niet bekoren. Hij vertelde mij dat ik mijn jeugd kon vernieuwen en voor honderden jaren weer jong kon worden, maar ik weigerde zijn voorwaarden en geschenk tegen elke prijs. Ik heb geen verlangen naar iets dergelijks; mijn meest aangename vooruitzicht in dit leven is dat het zal overgaan in het eeuwige leven. Voor mij is het een heerlijke gedachte dat deze wereld naar een andere en betere wereld leidt. Ik ben niet ongelukkig of ontevreden, maar aangezien ik een goede hoop heb dat mijn ziel en lichaam eens volmaakt zullen zijn in een persoonlijke gemeenschap met God, kan ik toch niet goed spreken over iets dat mij van die vreugde scheidt?
Ja, het komt, en het komt spoedig; laten we er dus geduldig op wachten. Wanneer satan ons wil kwellen, wanneer verleiding ons wil overweldigen, wanneer beproeving ons wil uitputten, wanneer twijfels ons martelen, laten we dan de tijdelijke beproeving met standvastigheid dragen, want we zullen spoedig buiten bereik zijn van zijn vurige pijlen. De voleinding zal komen, en wanneer zij komt zullen wij niet meer denken aan ons zwoegen vanwege de vreugde dat ons de hemel is geschonken en wij aan haar.
Nu dan, u die niet in God gelooft, zeg ons wat uw hoop is. Maak het bekend in de wereld, en laat alle mensen het beoordelen. Wat is uw hoop? Om lang te leven? Ja, en wat dan? Een gezin stichten? Ja, en dan? Om ze een comfortabel leven te zien leiden? Ja, en dan? Grootvader zijn van een groot nageslacht? Ja, en wat dan? Een hoge leeftijd bereiken om rustig van uw pensioen te kunnen genieten? En dan? Het gordijn valt. Laat me het optillen. De begraafplaats. De troon van God. Veroordeling van je ziel. De trompet der wederopstanding. Definitieve verdoemenis. Lichaam en ziel voor eeuwig in de hel. U hebt echt geen beter vooruitzicht. Kijk uit het raam, en aanschouw het uitzicht. De Heere zij u genadig, en geeft u een betere hoop. Gelovigen in Christus, ik verzoek u om reeds nu de sonnetten van het hiernamaals te zingen. Bezing uw pelgrimsleven met de minnezang van de hoop.
Amen.