Nadat Gods volk geroepen wordt uit genade, worden zij bewaard in Christus Jezus. Zij worden ’’bewaard in de kracht Gods door het geloof tot de zaligheid.” Hun wordt niet toegestaan, het eeuwig erfdeel in de zonde door te brengen, maar waar de verzoekingen oprijzen, wordt hun de kracht gegeven, die te weerstaan en waar de zonde hen bezoedelt, worden zij opnieuw gewassen en weer gereinigd. Vergeet echter de reden niet, waarom God Zijn volk bewaart. Zij is dezelfde als die, waarom Hij hen tot Zijn volk maakte – Zijn eigen vrije, soevereine genade. Als u verlost werd in het uur van de verzoeking, bedenk dan dat u niet werd verlost ter wille van u zelf. Er was in u niets, dat aanspraak kon maken op de verlossing. Als u gevoed werd en in uw behoefte is voorzien in het uur van de nood, is het niet, omdat u een trouwe dienstknecht van God bent geweest, of omdat u een biddend christen was, maar enkel en alleen ter wille van de genade van God. Hij wordt niet bewogen om iets voor u te doen, door hetgeen u voor Hem doet. Zijn drijfveer om u te zegenen ligt helemaal en uitsluitend in de diepten van Zijn eigen boezem. Geloofd zij God, Zijn volk zal worden bewaard.
’’Zalig, zalig ’s Heeren kind,
Dood noch hel zal ’t ooit gelukken
Om de ziel, door Hem bemind,
Aan Zijn liefdehart te ontrukken.”
Maar waarom? Omdat zij heilig zijn? Omdat zij geheiligd zijn? Omdat zij God dienen met goede werken? Nee, maar omdat Hij, in Zijn souvereine genade, hen liefgehad heeft, hen liefheeft en liefhebben zal tot het einde toe. Zo is de zaligheid, van het eerste tot het laatste, enkel uit genade.
Hoe nederig behoort een christen dan niet te zijn! Wij hebben niets te doen voor onze zaligheid; God heeft alles bewerkt. Het is onverdiende genade, die wij hebben ontvangen. Het is Zijn onbegrensde, onpeilbare liefde, die Hem er toe geleid heeft om ons te behouden en het is dezelfde liefde en genade, die ons nu nog staande houden. Hem zij de eer!