Door C.H. Spurgeon. Uit Sword and Trowel van augustus 1865.
De scherpe, schrille kreet ‘Acqua! Acqua!’ weerklinkt onophoudelijk in de oren van de wandelaar in Venetië en andere steden in het zwoele Italië. Daar bevindt zich de man die op deze wijze uw aandacht tracht te trekken. Moet u hem zien: op zijn rug draagt hij een zware last water, terwijl hij in zijn hand een rek met flessen essences houdt om het drankje desgewenst op smaak te brengen, evenals glazen om de verfrissende vloeistof in te schenken. In de straten van Londen zou hij weinig klandizie vinden, maar op plaatsen waar fonteinen schaars zijn en de dagen heet als een oven, verdient hij zijn brood en voorziet hij in een publieke behoefte.
De huidige vertegenwoordiger van de waterhandelaren is een arme, oude man, die door het gewicht van zijn dagelijkse last zijwaarts gebogen loopt. Hij is volledig uitgeput, met uitzondering van zijn stem, die opmerkelijk scherp en helder blijft. Wanneer wij hem roepen, stopt hij onmiddellijk, verheugd dat hij zijn last even kan neerzetten, en begroet ons met een glimlach bij het vooruitzicht op een klant. Hij reinigt een glas voor ons, vult het met bruisend water, biedt ons de tinctuur aan die wij beleefd weigeren, plaatst deze vervolgens terug in het rek, ontvangt met dankbaarheid de vergoeding voor een half dozijn glazen en vervolgt zijn weg over het plein, nog steeds roepend: ‘Acqua, Acqua.’
Deze kreet, hoe schril ook, heeft menig dorstige ziel als muziek in de oren geklonken en zal dat blijven doen zolang keel en dorst bestaan. Het beeld doet onwillekeurig denken aan de geliefde metafoor van de Heiland, die de genade die Hij schenkt aan allen die er ijverig naar zoeken, vergelijkt met ‘levend water’. Hoezeer lijkt deze oude man op de trouwe prediker van het Woord, die, nadat hij zijn vat bij de bron heeft gevuld, zich uitput door voortdurend de last van de Heere te dragen en ‘Water, water!’ roept te midden van menigten zondaars, die moeten drinken of sterven.
In plaats van de arme Italiaanse waterdrager zien wij dan de man Gods voor ons, wiens stem op de belangrijkste plaatsen wordt gehoord, terwijl hij de Goddelijke uitnodiging verkondigt: ‘Ieder die dorst heeft, kom tot het water!’ (Jesaja 55:1) totdat hij grijs wordt in de dienst en de mensen zeggen: ‘Zeker, die oude ledematen hebben rust nodig.’ Maar hij zoekt geen rust, doch zet zijn taak van barmhartigheid voort; hij legt zijn werk nooit neer totdat hij zijn lichaam neerlegt, en hij houdt niet op te arbeiden totdat zijn leven eindigt.
Bij de ingang van de Sint-Marcuskathedraal kochten wij een glas van wat het zuivere element had moeten zijn, maar toen wij begonnen te drinken, deed een scherpe smaak van iets dat eerder in het glas had gezeten ons de rest van onze aankoop laten staan, hoe dorstig wij ook waren. Het water zelf was goed, maar het vat waarin het zich bevond, gaf het een onaangename smaak. Hetzelfde doet zich vaak voor in de prediking: het verkondigde Evangelie is waar en Goddelijk, maar de onheilige nasmaak van een inconsequent leven of een bittere gezindheid kan de zoetheid van het Woord aantasten.
Mogen wij allen, door wie de Heere het water des levens uitdeelt, ervoor waken dat wij rein en zuiver zijn in ons gedrag, vaten die geschikt zijn voor het gebruik van de Meester. Mensen die zeer dorstig zijn, zullen uit elke beker drinken, hoe vuil ook, maar onreinheid kan geen enkel voordeel opleveren, en velen zullen zich daardoor van het water afkeren. Zo kan een gebrekkige bediening soms nuttig zijn vanwege de waarheid die zij bevat, maar haar onzuiverheid kan geen goed doen en kan de goddelozen zelfs als excuus dienen om het Evangelie van Christus te verwerpen.
Op het plein voor het Dogenpaleis bevinden zich twee waterputten, waaruit de waterverkopers hun handelswaar betrekken. Toch kunnen deze putten in geen enkel opzicht vergeleken worden met de overvloedige bron waaruit de prediker van gerechtigheid zijn voorraad put. De eerste put wordt kunstmatig gevuld en wordt zelden gebruikt om te drinken, aangezien het water niet zo koel en verfrissend is als het water dat van nature opwelt uit de diepe bronnen van de aarde. Het is te vrezen dat veel predikers voor hun boodschap afhankelijk zijn van theologische systemen, boeken en louter geleerdheid, waardoor hun onderwijs verstoken blijft van de levende kracht en verkwikkende invloed die slechts gevonden wordt in de gemeenschap met ‘de bron van al onze vreugde’.
De tweede put levert weliswaar heerlijk water, maar de stroom is schaars. In de ochtend is de put vol, maar een menigte dorstige mensen drinkt hem snel leeg. Gedurende de dag vult de put zich slechts druppelsgewijs, waardoor om elke druppel gestreden wordt en het water wordt weggenomen lang voordat er voldoende is om een emmer te vullen. In zijn voortreffelijkheid, continuïteit en natuurlijkheid zou deze bron een treffend beeld kunnen zijn van de genade van onze Heere Jezus, ware het niet dat de schaarste van zijn voorraad hem ongeschikt maakt om Hem werkelijk te typeren. Christus immers bezit een overvloed, een overvloeiing, een oneindige volheid. Het is onmogelijk dat Hij ooit uitgeput raakt door de menigte die van Hem drinkt, zelfs al zouden ‘tienduizend maal tienduizend’ mensen komen met een dorst zo diep als de afgrond.
Wij konden niet anders dan uitroepen: ‘Spring op, o bron’, toen wij over de met koper beslagen rand keken, waarin de touwen en koorden – door het voortdurende gebruik van de wachtende menigte – diepe groeven hadden gesleten. Telkens werd er slechts een kleine hoeveelheid van de begeerde vloeistof opgehaald, maar de mensen waren geduldig, en hun tinnen vaten gingen op en neer zo snel als er een kopje gevuld kon worden. O, dat de mensen maar half zo ijverig waren in het verkrijgen van de kostbare gaven van de Geest, die van onschatbare waarde zijn! Helaas, hoe weinigen bezitten de dorst van David naar de bron van Bethlehem.
De vaten die in de put werden neergelaten, hadden zeer brede zijkanten, zodat zij plat op de bodem vielen en minder dan halfvol werden opgehaald. Grote vaten zouden nutteloos zijn geweest, en kleine eveneens, tenzij zij zo waren vervaardigd dat zij plat op hun zijkant konden liggen, langs wat men de bodem van de put moet noemen. Hadden zij rechtop gestaan, dan zouden zij geen druppel hebben opgevangen. Nederigheid is altijd een nuttige deugd; trots is daarentegen altijd even nutteloos als dwaas. Alleen door ons hart diep voor de Heere te buigen, kunnen wij Zijn genade verwachten, want: ‘God keert Zich tegen de hoogmoedigen, maar aan de nederigen geeft Hij genade’ (Jakobus 4:6).
Waar genade te vinden is, zullen berouwvolle harten die ontvangen. Hoe dieper wij ons vernederen, des te sneller zal het bronwater van de genade ons bereiken en des te vollediger zullen wij ermee vervuld worden.
Het zou een groot ongeluk zijn voor hen die hun water op straat kopen, indien de rondtrekkende verkopers hun vaten en flessen zouden vullen met water uit modderige beekjes. In Botzen, in Tirol, zagen wij vele fonteinen waaruit een zeer bruine vloeistof stroomde; een verkoper van dergelijk water zou bijzonder lang en luid ‘Acqua‘ moeten roepen voordat wij geneigd zouden zijn van zijn waar te proeven.
Heden ten dage zijn er diverse godgeleerden die de oude bronnen, waaruit onze voorvaderen dronken, moe zijn geworden en ons liever zouden willen leiden naar hun eigen Abana en Pharpar. Toch blijven wij vast overtuigd dat het water uit de rots geen gelijke kent, en wij hopen dit nooit voor iets anders te zullen inruilen. Zoals geschreven staat: ‘Want zij hebben Mij, de bron van levend water, verlaten om zich bakken uit te houwen, bakken die geen water houden.’ (Jeremia 2:13)
Moge de Heere ons gezegende land schenken: meer eenvoudig Evangelie, meer Christusverheerlijkende leer, meer vrije genade, meer helder getuigenis van het verzoenend bloed en van de eeuwige liefde. In de meeste Zwitserse dorpen zijn er tientallen stromende fonteinen en is zuiver water op elke straathoek verkrijgbaar; zo wensen wij dat het Woord van God opnieuw zo overvloedig verspreid mag worden in elke stad, elk dorp en elk gehucht van Engeland.
Intussen, na dit gebed te hebben opgeschreven, zijn wij vastbesloten om, met Goddelijke genade, luider dan ooit te roepen: ‘Acqua! Acqua!‘