Maar ík blijf voortdurend hopen en zal U nog meer loven. Psalm 71:14
Toen de zonde deze wereld in haar greep kreeg, verstomden bijna alle liederen – behalve die van het geslacht van de Hoop. Te midden van menselijk verdriet en schuld, blijft hoop zingen. Voor wie in Jezus gelooft, is er nog altijd een koninklijk geslacht van zangers – want wij bezitten een levendige hoop: een hoop op heerlijkheid, een eeuwige en Goddelijke hoop die nooit sterft. En omdat die hoop blijft bestaan, kan ook ons loflied niet zwijgen. Wij zeggen met de psalmist: “Ik zal voortdurend blijven hopen, en U steeds meer loven.” Deze hoop wordt elke dag helderder en komt steeds dichter bij haar vervulling. En juist daardoor groeit ook de kracht van onze lofprijzing. Hoe meer de hoop oplaait, hoe dieper en voller het lied van dank en aanbidding klinkt. Want stel je een hoop voor die stervende is: die zou slechts zwakke, vervagende klanken voortbrengen. Maar hoop die onsterfelijk en eeuwig is, en die elke dag in nieuwe glans schittert, wekt een loflied dat nooit uitgezongen raakt. Integendeel – het verzamelt steeds weer nieuwe kracht, en het klinkt door tot in eeuwigheid.