EEN HOOFDSTUK UIT HET BOEK DER NATUUR
Geschreven in Lugano door C. H. Spurgeon
Uit de Sword and Trowel van juni 1865.
E
en paar dagen geleden verlieten we ons eiland met de witte kliffen, staken het Kanaal over, reisden door Frankrijk, bereikten het hart van Zwitserland, passeerden de Alpen en kwamen aan in het zonnige Italië. We hebben duizend dingen gezien en aan tienduizenden andere gedacht. Onze gedachten zijn net zo talrijk en rusteloos als vissen in het heldere meer dat aan onze voeten schittert, maar we hebben geen net om ze te vangen.
Zojuist zweefde een roofvogel boven de glooiende oever, waar een kabbelend beekje de voet van de groene bergen raakt. Met trillende vleugels hing hij in de lucht, speurde naar zijn prooi, zag hem, dook naar beneden en greep hem vast met zijn scherpe klauwen. Zo moeten ook wij onze vluchtige gedachten snel en vastberaden grijpen, zodat we niet verhongeren in een land vol overvloed. Zonder lang te aarzelen, gaan we direct op ons doel af.
De Grote Meester heeft verschillende Boeken geschreven, waaronder ‘Het Boek der Openbaringen’ en ‘Het Boek van de Schepping’. Jarenlang hebben we het Woordboek gelezen en uitgelegd, maar nu bestuderen we het Werkboek en zijn mooiste pagina’s. Onze liefde voor het heilige Boek met letters en woorden is niet verminderd, maar heeft juist onze bewondering voor de schoonheid van natuur en landschap vergroot. Wie een prachtig gedicht van een beroemde auteur onderschat om zijn waardering voor een ander meesterwerk van dezelfde hand te tonen, is niet wijs maar dwaas.
Het is een zwakte om de wonderen van de natuur te minachten omdat we de schatten van de verlossing zo waarderen. God, die de hemelen heeft gebouwd, is net zo goed onze Vader als Degene die tot ons heeft gesproken door Zijn Zoon. Daarom moeten we Hem eren, zowel om Zijn majesteit in de schepping als om Zijn heerlijkheid in de openbaring.
Moderne fanatici, die zeggen dat ze zo verdiept zijn in hemelse zaken dat ze blind zijn voor het wonderbaarlijke werk van God, zouden een voorbeeld moeten nemen aan David. Ze zouden moeten leren om ‘naar de hemel te kijken’ en samen met Job op de mesthoop van hun trots te gaan zitten, terwijl de Heer de machtige verzen over de grootsheid van de schepping laat klinken. Zo kunnen ze, net als de aartsvader, uiteindelijk zeggen: ‘Alleen door het horen met het oor had ik U gehoord, maar nu heeft mijn oog U gezien. Daarom veracht ik mijzelf en ik heb berouw, in stof en as.’
Wat ons betreft verdient alles wat de Heere waardig vond om te scheppen, de aandacht van zelfs het meest ontwikkelde en zuivere verstand. Het is godslasterlijk om minachtend te spreken over Zijn universum, alsof wij, als arme, onbeduidende mensen, te geestelijk zouden zijn om geïnteresseerd te zijn in die unieke schoonheid die de morgensterren deed zingen en de zonen van God deed juichen van vreugde.
Door slechts één kort hoofdstuk uit het boek van de natuur te lezen, zijn we ervan overtuigd geraakt dat de Auteur ervan ongetwijfeld ook de Heilige Schrift heeft geschreven. Schrijvers hebben hun eigen manier van uitdrukken en denken; grote schrijvers drukken hun stempel op hun werk.
Daarom kun je een literaire vervalsing net zo makkelijk herkennen als een vals biljet. Oude meesters kunnen goed worden gekopieerd, maar iemand met gevoel voor stijl merkt meteen dat het om een namaak gaat als een kopie als origineel wordt gepresenteerd. Er zal altijd iets ontbreken: een toon of uitdrukking die kenmerkend is voor de echte meester.
Dit geldt ook voor de werken van de Grote Kunstenaar. God heeft een eigen manier van doen die onmogelijk succesvol kan worden nagebootst. In de goedkope vervalsing van het boek Mormon kan zelfs een kind dat net uit de zondagsschool komt, kenmerken en regels ontdekken die duidelijk niet goddelijk zijn. En in de meer indrukwekkende vervalsing van de Koran wijzen de vlekken van het kwaad erop dat deze niet uit de hand van de volmaakt zuivere God is voortgekomen. We kunnen het geduldige onderzoek van de Heilige Schrift door alle oprechte mensen gerust tegemoetzien, en we geloven dat zij de aanspraak op authenticiteit als werk van Degene die de grote lofzang van de wereld heeft geschreven, zullen bevestigen.
Onder de vele argumenten die we hiervoor aanvoeren, zijn deze:
De Bijbel valt op door haar grote verscheidenheid, maar tegelijkertijd vormt zij een harmonieus geheel: zij is één en toch veelzijdig.
De vormen zijn talloos, maar de boodschap is één. Jeremia huilt, Jesaja juicht, Ezechiël spreekt met welsprekendheid, Amos klinkt ruw en vertrouwd, Johannes is zachtmoedig, Petrus praat vrijmoedig, Paulus redeneert helder en Jakobus gebiedt krachtig. Toch kun je, als een zijden draad die een parelsnoer bij elkaar houdt, de gedachte van de Heer terugvinden in de woorden van elke profeet, apostel en evangelist.
Geen enkel boek van het Oude of Nieuwe Testament kan worden weggelaten zonder het geheel te schaden. Alle geïnspireerde schrijvers zouden samen kunnen zeggen:
‘Want zoals het lichaam één is en veel leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, hoewel het er veel zijn, één lichaam zijn, zo is het ook met Christus‘ (1 Korinthe 12:12). ‘Zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden van elkaar‘ (Romeinen 12:5).
Ook in de natuur zien we deze eenheid.
Denk maar aan het verschil tussen een granieten berg en de wolk die eroverheen zweeft, tussen een woeste wind en een heldere ster die rustig schittert tijdens een storm, of tussen een waterval die van rots naar rots springt en de eenzaamheid waarin hij stort. En wat te zeggen van het verschil tussen de uitgestrekte oceaan en een zandkorrel op het strand?
In een paar uur tijd klommen we van korenvelden naar besneeuwde berghellingen, waar het pad diep was uitgesleten. Nog voor de zon onderging, waren we op zwoele vlaktes waar vijgen en druiven in overvloed groeiden, en hagedissen en slangen zich warmden in de zon. Er was veel afwisseling, want geen enkel landschap leek op het andere. Toch was de eenheid tussen alles even opvallend. Wie ziet niet dat de zwevende wolken de schuimende watervallen voeden met hun regen, dat rivieren als zilveren draden de bergen verbinden met de oceaan, en dat wind, golven, mist, sterren en bergen allemaal deel uitmaken van hetzelfde grote raderwerk?
Van de vijgentuin, door het kastanjebos, naar het dennenbos, en nog hoger naar de blauwe gentiaan, het kleine mos en het zwartgeblakerde korstmos, tot aan de eeuwige sneeuw: het lijkt een lange klim vol oneindige verscheidenheid. Maar net als de treden van een trap die op elkaar rusten, steunen ook alle lagen van het plantenleven op elkaar. De blauwe klokjes en rode rododendrons, die hoog in een zonnige spleet bijna onzichtbaar bloeien, zijn net zo noodzakelijk voor het geheel als de gouden korenaren en de uitbundige wijnstokken.
De levende en levenloze natuur zijn als verschillende boeken uit één grote Bijbel van de Schepping. Hun boodschap is eenduidig en harmonieus. Psalm 19 zegt het zo: ‘De hemel vertelt van Gods majesteit, het uitspansel maakt het werk van zijn handen bekend. De ene dag geeft zijn kennis door aan de volgende, de ene nacht leert het aan de andere. Ze spreken niet met woorden, je hoort hun stem niet. Toch klinkt hun boodschap over heel de aarde, hun woorden reiken tot aan het einde van de wereld.’ (Psalm 19:2-5)
In de Bijbel zie je hoe de Grote Auteur zich steeds weer laat verheerlijken door middel van instrumenten. God toont zich in grote daden, en is daarom niet minder groot of glorieus omdat Hij ervoor kiest om via middelen te werken. Noach wordt gered, maar niet zonder de ark; de Rode Zee wordt gescheiden, maar niet zonder Mozes’ staf. David moet een steen gebruiken, en Samgar een ossenstok. Paulus plant, Apollos begiet, maar God geeft de wasdom. Om ons heen heeft de Heer het land vruchtbaar gemaakt, maar door bewerking komt de rijkdom naar boven; Hij heeft de meren tot aan de rand gevuld, maar de stromen dragen hun vloeibare rijkdom aan.
Zelfs de granieten bergen zijn niet zonder geweld omhooggestuwd, en de dalen tussen de bergen zijn niet zonder aardbevingen ontstaan. Bliksem en vorst, wind en zon, water en ijs—al deze krachten zijn dienaren van Hem die tegen de een zegt: ‘Kom!’ en hij komt, en tegen de ander: ‘Ga!’ en hij gaat. Wij getuigen dat de Heere niet minder zichtbaar is door deze wonderwerkers. Hij troont hoog boven de vloed, de storm en het vuur, en maakt ze tot Zijn strijdwagen waarmee Hij voortraast.
Wanneer je door diepe, verlaten kloven wandelt, waar steile rotswanden bijna het zonlicht buitensluiten, waar overhangende rotsen dreigen met lawines en de stroom wild beneden bruist, sta je oog in oog met krachten die als leeuwen klaar lijken voor hun sprong. Dan roep je uit: ‘Wat is deze plaats indrukwekkend! Dit is niets minder dan de woonplaats van God.’
In de Bijbel wordt de Heere altijd als groot beschreven, maar tegelijk als nederig en betrokken bij de geringen. ‘Want zo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoge hemel en in het heilige, en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om levend te maken de geest van de nederigen, en om levend te maken het hart van de verbrijzelden.’
Wie heeft niet die prachtige combinatie opgemerkt in Jesaja 40:11-12? ‘Als een herder zal Hij Zijn kudde weiden: Hij zal de lammetjes in Zijn armen bijeenbrengen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden. Wie heeft de wateren met de holte van zijn hand opgemeten, of van de hemel met een span de maat genomen, of het stof van de aarde met een maatbeker gevat, of de bergen gewogen in een waag, of de heuvels op een weegschaal?’
Deze hele week hebben we een wonderlijke combinatie van grootsheid en tederheid gezien. Toen we bij het oversteken van het Kanaal in dichte mist terechtkwamen, die alles in mysterie hulde en ons langzaam onze weg liet zoeken, hoorden we het geschreeuw van zeevogels. Zij waren tenminste niet verdwaald; mist of regen, de God van de wateren kent elk van hun veren en geeft hen vreugde, zelfs ver weg op de diepte waarover de profeet zegt: ‘Bij de zee is bezorgdheid (Jeremia 49:23).
Toen we aan de Italiaanse kant van de Alpen de narcis, de hyacint, de anemoon en nog veel meer van onze tuinbloemen in het wild zagen groeien, het onophoudelijke getjilp hoorden van de ontelbare insecten die de lucht vulden met hun gezang, en omhoog keken naar de besneeuwde toppen die door de wolken prikten, konden we niet anders dan de schoonheid en volmaaktheid van het kleine vergelijken met de overweldigende ontzagwekkendheid van het grote. Hij die de bliksemschicht werpt, leidt ook de vuurvlieg; Hij die de vallende massa van de huiveringwekkende bergtop laat vallen, bestuurt ook de val van een dauwdruppel; en Hij die hemel en aarde bedekt met de zwarte vleugels van de storm, buigt zich neer om het viooltje te koesteren dat bloeit te midden van het fluweelzachte gras.
De God van de Bijbel is streng, maar tegelijkertijd is Zijn Naam Liefde. Onze God is als een vuur dat alles verteert, maar Hij is goed voor iedereen. Zijn liefdevolle zorg strekt zich uit over alles wat Hij heeft gemaakt. Hij liet Zijn krachtige wet zien op de berg Sinaï, toonde Zijn toorn aan Sodom, bewees Zijn macht in Egypte, liet Zijn woede zien op Korach en Zijn rechtvaardigheid aan de bewoners van Kanaän. Toch was dezezelfde God, die zo krachtig en streng kan zijn, voor Israël als een zorgzame vader. En het grootste wonder: Hij spaarde Zijn eigen Zoon niet, maar gaf Hem vrijwillig voor ons allemaal!
Tijdens onze reis van een week zagen we de zoom van Zijn kleding. Kruisen langs de weg op de St. Gotthardpas markeerden de plekken waar arme reizigers hun einde hadden gevonden door vallende stenen, lawines of sneeuwstormen. Dit zijn niet de enige herinneringen aan de ontzagwekkende kracht van God; op sommige plekken langs onze route zijn de resten te zien van ingestorte bergen die hele dorpen bedolven, en sporen van verwoestende overstromingen zijn geen uitzondering.
Toen we aan het meer van Luzern zaten, werd de ruige oude Pilatus plotseling in duisternis gehuld. Een vorkvormige bliksemflits scheurde de lucht, gevolgd door scherpe donderslagen die lang nagalmden. Dit herinnerde ons eraan dat het ‘kanonvuur’ van de hemel nog niet uitgeput was en dat de wapenarsenalen van de storm nog even goed bevoorraad waren als altijd. Maar toen we om ons heen keken, zag de zon weer glimlachen boven de prachtige heuvels. Haar stralen schitterden helder op de talloze golfjes van het meer. De pas gevallen regen had de natuur verfrist, zodat alles glinsterde als fonkelende diamanten. Mens en dier genoten van de heldere schittering en de koele lucht. Zo ervoeren we dat de strenge Heer der Stormen der stormen oneindig goed is.
Het Boek van God laat, in zijn diepe en verheven leringen, de mens zijn eigen nietigheid zien. Ook de schepping zelf maakt ons duidelijk hoe klein wij zijn.
‘Wat is de mens, dat Gij hem gedenkt?’ was een geïnspireerde vraag, maar de sterren suggereerden deze vraag als eerste. Toen Johannes op Patmos de Heere zag, viel hij als dood aan Zijn voeten, overweldigd door de heerlijkheid van zijn Heere; dat is in zekere zin ook onze ervaring geweest bij het overdenken van de Schrift en bij het dwalen door de donkere kloven van de Alpen. Laat een mens eens staan op de zogeheten Duivelsbrug, op de weg naar de Sint-Gotthardpas, waar de woeste Reuss tot razernij lijkt te zijn gebracht. Laat hem omhoog kijken, omlaag en om zich heen, en terwijl hij huivert tot hij zichzelf niets meer voelt, laat hem zeggen: ‘Wat is de mens, dat Gij hem gedenkt?’ (Psalm 8:5).
Maar dezelfde Bijbel die de trots van de mens tenietdoet, leert hem zijn ware adel als heerser over de schepping en priester van de natuur; en onze weeklange omzwervingen hebben ons hetzelfde geleerd. Zing de verzen van een mooie oude psalm in een dennenbos, in een boot op de blauwe golven, op de top van een alp, in een donkere kloof of in een holte van een grote rots, en zie of ze niet alles om je heen een stem geven en bewijzen dat de mens de ziel van alle dingen is.
Let op hoe de ijver van de mens elke centimeter grond waarop een grassprietje kan groeien, terugwint. Zie hoe hij zijn chalets hoog op rotsen bouwt waar de wilde gemzen nauwelijks kunnen klimmen, en lees hoe de eens maagdelijke sneeuw van schijnbaar ontoegankelijke toppen door zijn voeten is betreden. Zo zie je hoe de mens werkelijk heerst over het werk van Gods handen. Misschien zal niets dit duidelijker voor ons maken dan een reis over die grote snelwegen, die de meest verbazingwekkende monumenten zijn van menselijke vaardigheid en ondernemingszin.
Valleien worden doorkruist, rivierbeddingen worden overbrugd, de randen van afgronden worden omzeild en rotswanden worden doorboord. Waar de harde en steile oppervlakte van de klif geen centimeter ruimte overliet voor een geit om te klimmen, loopt de weg over een hoog terras van massief metselwerk of langs een richel die met buskruit uit de rotswand is geblazen. Noch kloven, noch lawines, noch granieten muren kunnen de weg versperren van de vastberaden, volhardende mens.
De valk, die op zijn prooi dook, is al lang geleden weggevlogen, en ik ben nog maar net begonnen met mijn onderwerp; vergeef me, beste lezers, als ik, als een man die rust zoekt, de pen neerleg en mijn kamer verlaat om nog eens naar al dit moois te kijken. Wilt u weten waar ik vandaag en gisteren naar heb gekeken? Deze regels, die ik in Murray’s Handbook heb gevonden (en ik citeer ze omdat de bibliotheek van een reiziger zeer beperkt is), zullen u wellicht meer inspiratie geven dan ik kan schrijven over de Italiaanse heuvels en landschappen.
“Sublime, but neither bleak nor bare,
Nor misty are the mountains there,
Softly sublime—profusely fair,
Up to their summits clothed in green,
And fruitful as the vales between,
They lightly rise, And scale the skies,
And groves and gardens still abound;
For where no shoot Could else take root,
The peaks are shelved, and terraced round.
Earthward appear in mingled growth
The mulberry and maize; above,
the tralliv’d vine extends to both
The leafy shade they love.
Looks out the white-walled cottage here,
The lowly chapel rises near;
Far down the foot must roam to reach
The lovely lake and bending beach;
While chestnut green and olive grey
Chequer the steep and winding way.”
Lugano, 15 mei 1865.
AAN ONZE LEZERS EN LUISTERAARS
BESTE VRIENDEN,
Ik hoop dat de kwestie van de kapellen niet over het hoofd wordt gezien. Dit onderwerp ligt mij na aan het hart. Het zou voor mij een groot voorrecht zijn om bij mijn terugkeer van een langverwachte rust te horen dat het goede werk tijdens mijn afwezigheid snel is voortgezet. God dienen is een eer. Laten we die kans niet missen. De tijd is kort en Jezus verdient alles wat we te geven hebben. Laten we daarom met alle kracht voor Hem blijven werken.
Met vriendelijke groet: