Een preek, uitgesproken door C.H. Spurgeon op zondagochtend 5 januari 1873 in de Metropolitan Tabernacle te Newington.
Wees niet bevreesd, zeer gewenste man! Vrede zij u. Wees sterk, ja, wees sterk. Daniël 10:19
Ik voorzie dat er bezwaren kunnen rijzen tegen mijn preek op basis van deze tekst en het gebruik ervan met betrekking tot personen binnen deze gemeente. Sommigen zullen wellicht opwerpen: ‘Deze woorden zijn tot Daniël gesproken, en wij zijn geen Daniëls.’ Dat zal vermoedelijk de vorm zijn die het bezwaar in bepaalde hoofden zal aannemen. Mijn antwoord daarop is: als wij geen Daniëls zijn, dan behoort het in ieder geval ons verlangen te zijn om het te worden, en wij moeten beseffen dat het mogelijk is door Gods genade in Daniëls voetsporen te treden. Daniël staat niet zo ver boven ons dat hij niet navolgbaar zou zijn; integendeel, hij is een voorbeeld dat wij met vreugde mogen volgen.
Wellicht zegt iemand: ‘Wij zullen nooit het niveau van genade bereiken dat Daniël bereikte.’ Maar ik bid tot God dat dit wél mogelijk is. In alle tijden zijn er mensen geweest die tot hetzelfde geestelijke kaliber behoorden als Daniël. Voor de zondvloed was daar Henoch, die ‘wandelde met God en niet meer was, want God nam hem weg’, en die, net als Daniël, profeteerde over de komst van de Heere. In de patriarchale tijd was er Abraham, die ‘vriend van God’ werd genoemd en met wie de Heere op bijzondere wijze sprak. Ook in latere tijden, onder de wet, was er David, ‘een man naar Gods hart’. Hoewel zijn karakter meer gebreken vertoonde, plaatste zijn nabijheid tot God, zoals blijkt uit de Psalmen, hem toch in dezelfde categorie. Mocht u tegenwerpen dat al deze mensen tot de oude tijden behoren, tot de dagen van wonderen, dan herinner ik u eraan dat het kind van God onder het Evangelie voorrechten geniet die zelfs de grootste gelovigen van vroeger niet kenden. Want hoewel van Johannes de Doper gezegd werd dat niemand die uit een vrouw geboren was groter was dan hij, wordt er eveneens gezegd dat de minste in het Koninkrijk der hemelen groter is dan hij.
Met het helderdere licht en de rijkere inwoning van de Heilige Geest zouden wij, in plaats van onder te doen voor Henoch, Abraham, David of Daniël, hen zelfs moeten overtreffen. Bovendien wil ik u eraan herinneren dat het Nieuwe Testament een Johannes voortbracht, en is er een treffender parallel met Daniël te vinden dan Johannes? Hoewel zij sterk verschilden in positie en omstandigheden, waren zij in hun gezindheid, hun omgang met God, hun vertrouwdheid met de Allerhoogste en hun buitengewone visioenen van de toekomst zozeer aan elkaar gelijk, dat men zou kunnen zeggen dat Daniël de Johannes van de profeten was en Johannes de Daniël van de evangelisten. Als het evangelie één Johannes heeft voortgebracht, waarom dan niet meer? Als er twee zijn, waarom dan niet tweeduizend of twintigduizend? En waarom zou ik niet een van hen mogen zijn? Dat mag iedere christen zich afvragen. De Geest van God is niet beperkt; de dauw uit de hemel is niet uitgeput omdat deze op Daniëls tak viel en op het blad van Johannes rustte. Ook u mag daarvan deelhebben, broeder, en onder zijn vruchtbare invloed mag u bloeien, zodat u in uw omgeving de geur van gemeenschap met God verspreidt.
Zelfs als we de vraag of wij Daniël moeten navolgen buiten beschouwing laten, voel ik mij om een andere reden gerechtigd deze tekst ruimhartig toe te passen. Iedere ware christen is immers, in een diepgaande en wezenlijke zin, een ‘zeer geliefd mens’. Hoewel er verschillen zijn in de openbaring van Gods liefde – zodat we kunnen spreken van uitverkorenen onder de uitverkorenen – zijn toch allen die door God zijn uitverkoren ‘zeer geliefd’. Er zijn uitverkoren zielen onder de uitverkorenen, zoals de zeventig die uit de discipelen werden gekozen, de twaalf uit de zeventig, de drie – Petrus, Jakobus en Johannes – uit de twaalf, en Johannes uit de drie: de uitverkiezing stijgt als een piramide omhoog. Toch zijn zelfs de gewone discipelen, aan de voet van de piramide, ‘zeer geliefd’, bemind met een oneindige liefde. De zwakste kinderen in de genade worden evenzeer liefgehad als zij die tot de volheid van het leven in Christus Jezus zijn gekomen. Er zijn heerlijke plekken waar het zonlicht het helderst lijkt te schijnen, maar de zon van Gods liefde straalt over het gehele veld dat Hij heeft uitverkoren. Het goede land kende de voortreffelijkheid van Karmel en Saron, maar van Dan tot Berseba was elke akker gezegend door de Heere.
Elke erfgenaam van de hemel is met hetzelfde bloed gekocht, in hetzelfde levensboek geschreven, door dezelfde Geest geroepen, door dezelfde Goddelijke kracht bewaard en onder dezelfde geestelijke invloeden tot eeuwige heerlijkheid gebracht. Zeker is dan ook dat iedere gelovige ‘geliefd’ is, ja, ‘zeer geliefd’. Er is grote liefde betoond in de redding van ieder van ons en in onze bewaring tot op de dag van vandaag. Daarom, ook al zou niemand van ons durven hopen dat de uitdrukking van de tekst in de meest bijzondere zin op ons van toepassing is, toch mag ons geloof, zonder aanmatiging, weten dat wij zeer geliefde mensen zijn, aangezien wij door de soevereine genade van God zijn gered en door het bloed van Jezus Christus dicht tot God zijn gebracht. Wij verwachten echter van iedere christen dat hij, wanneer hij de grote liefde erkent die hem ten deel is gevallen, ook de grote verplichtingen erkent die daaruit voortvloeien. Dat is niet meer dan rechtvaardig; als wij het brood der kinderen eten, moeten wij ook de gehoorzaamheid van zonen betonen.
Laten wij nu de woorden zelf nader beschouwen. Daarin zie ik ten eerste een bijzondere aanspreektitel: ‘zeer gewenste man!‘; ten tweede een veelvoorkomende zwakheid die met grote mildheid wordt terechtgewezen: ‘Wees niet bevreesd‘; en ten derde een aantal zeer genadige troostwoorden die worden gegeven om die zwakheid te ondervangen: ‘Vrede zij u. Wees sterk, ja, wees sterk.’
I. Allereerst schittert de tekst door EEN BIJZONDERE ERETITEL. Van Daniël wordt gezegd dat hij een ‘zeer gewenst man’ was—of, zoals sommigen het vertalen, ‘een man geerlijk man’—een man die begeerlijk was voor God, met wie God gemeenschap verlangde te hebben, in wiens omgang de Heere behagen had. Hij was een ‘zeer geliefd man.’
De grote liefde van God voor Daniël blijkt duidelijk uit zijn karakter. Ik beschrijf zijn karakter echter niet als de reden waarom God hem liefhad – integendeel, ik noem zijn karakter als het gevolg van Gods grote liefde voor hem. God had Daniël lief, en daarom maakte Hij hem tot wie hij was.
Het eerste teken van de bijzondere liefde van de Heere voor Daniël dat wij zullen overwegen, is dat God hem reeds op jonge leeftijd vroomheid schonk. Vanaf zijn jeugd vreesde Daniël God. Wanneer hij de Heere volledig heeft leren kennen, weten wij niet, maar het moet in zijn kinderjaren zijn geweest; want zelfs als jongeling gedroeg hij zich reeds als een man voor het aangezicht van de God van zijn vaderen. Het is waar dat hij zijn vroege jaren in ballingschap doorbracht. Hij stamde uit het koninklijk huis van Juda en werd samen met anderen naar Babylon gevoerd. Veelzeggend is dat hij werd weggevoerd op hetzelfde moment als de heilige vaten uit de tempel van Jeruzalem. Zou men niet kunnen zeggen dat hij zelf een van die heilige vaten was? Want werkelijk, hij was een vat dat geschikt was voor het gebruik van de Meester. Samen met de gouden vaten van het huis van de Heere was hij in gevangenschap, maar bleef toch onder Goddelijke bescherming, opdat hij niet ontwijd zou worden voor onheilige doeleinden.
Beste vrienden, niemand kan het grote voorrecht overschatten om reeds in de kindertijd of jeugd tot God te worden gebracht. Al was het slechts om gered te worden van de schade die een zondig leven aan de ziel toebrengt; al was het alleen om te ontsnappen aan het berouw over het verleden, dat zelfs opkomt wanneer het geweten later door genade is gereinigd; al was het enkel om die kostbare uren van de vroege levensmorgen te besteden aan de zaak van de Meester – alleen al om deze redenen, die slechts een deel van het geheel vormen, is het iets waarvoor wij de bijzondere liefde van God eeuwig mogen prijzen. Ik doe een beroep op hen die pas op latere leeftijd tot de liefde van de Heere zijn gekomen, en in het bijzonder op hen die Hem pas op gevorderde leeftijd hebben leren kennen. Geliefde broeders, u hebt de Heere ldie u tot Zich heeft geroepen lief, maar hebt u niet vaak in uw hart verzucht: ‘Had ik Hem maar gekend zoals Timotheüs, aan de schoot van mijn moeder!’ Is het niet uw diepste wens dat uw kinderen niet zo lang zullen wachten met hun keuze voor God als u hebt gedaan, maar dat zij zich reeds in hun jeugd aan het volk van God verbinden? Ik weet dat ik uw hart verwoord. U bent dan ook getuigen van het feit dat vroege vroomheid een bijzondere zegen is, en wie haar ontvangt, mag zich aangesproken weten door de woorden van de engel: ‘O, zeer geliefde mens, reeds als kind had de Heere welbehagen in u.’
Ten tweede blijkt de grote liefde van God voor Daniël uit zijn vroege en volledige non-conformisme ten opzichte van de wereld. Daniël werd in bijzonder gevaarlijke omstandigheden geplaatst: verwijderd van alle godvruchtige omgang, onttrokken aan de heilige invloed van een vroom gezin of genadige opvoeding, overgebracht naar een afgodisch land en opgeleid aan een heidens hof, bestemd voor een bijgelovige taak. Alles werd in het werk gesteld om deze jonge Hebreeër de God van zijn vaderen te doen vergeten. Zijn naam werd veranderd, evenals die van zijn drie trouwe metgezellen in ballingschap. Zij droegen prachtige Hebreeuwse namen, elk met een diepgaande betekenis, maar deze werden vervangen door Babylonische titels, opdat zij hun afkomst en zelfs de naam van God zouden vergeten. Overal om hen heen werden zij geconfronteerd met afgoderij, losbandigheid en misdaad. Of zij nu binnen of buiten waren, alles herinnerde hen aan de gruwelen van het heidendom.
Juist in deze omstandigheden besloot Daniël, nog slechts een jongen, in zijn hart dat hij zich niet zou verontreinigen met het voedsel van de koning, noch met de wijn die hij dronk; daarom verzocht hij de hoofdman van de kamerlingen dat hij zich niet zou verontreinigen. Het vlees en de wijn die Daniël werden aangeboden, waren niet toegestaan voor een Israëliet: het vlees kon met bloed besmet zijn of op onwettige wijze geslacht, en vaak was het afkomstig van onreine dieren. De wijn was waarschijnlijk aan afgoden gewijd, en het vlees eveneens aan afgoden geofferd. Daniël verkoos daarom liever te ver te gaan dan niet ver genoeg, en wilde zich niet verontreinigen met het voedsel van de koning. In de strijd tegen een dodelijke vijand is het immers altijd het veiligst om een zo hoog mogelijke muur tussen u en hem te plaatsen; zo ook geldt dat elke scheiding die wij aanbrengen tussen onszelf en de zonde nooit te breed of te diep kan zijn.
Daniël nam met bewonderenswaardige vastberadenheid het besluit zich niet te verontreinigen met het voedsel van de koning. Dit was een krachtige houding voor iemand van zijn leeftijd – ik noem hem een schooljongen, want hij werd onderwezen aan de school van de waarzeggers, in de wijsheid van de Chaldeeën – hij was slechts een student, maar toonde grote standvastigheid. Hij was vastberaden, maar niet roekeloos: hij zocht geen vervolging, maar handelde met de zachte hoffelijkheid die altijd past bij wie standvastig is. Het ‘suaviter in modo’ dient altijd gepaard te gaan met het ‘fortiter in re’’ Zachte manieren zijn een passend omhulsel voor vaste principes. Daarom lezen we dat Daniël de hoofdman van de kamerlingen verzocht dat hij zich niet zou verontreinigen. Nu had God Daniël in de gunst en tedere liefde van de hoofdman van de kamerlingen gebracht. Nadat Daniël zijn bezorgdheid had geuit over zijn gezondheid, stond de hoofdman hem toe het dieet te proberen. Het experiment met groenten en water bleek zeer succesvol: Daniël en zijn vrienden waren gezonder en sterker van geest dan de andere studenten. Is het niet bewonderenswaardig dat deze jonge held zo’n standpunt innam?
Wij mogen hopen dat wie goed begint, ook goed zal voortgaan. Maar, jonge christen, wees op uw hoede voor elke aarzeling aan het begin, voor elk compromis met de wereld, voor het zoeken naar de grens van wat nog toelaatbaar is. Als u niet vanaf het begin geheel voor God kiest, vrees ik dat u dat nooit zult doen. Christenen behoren te groeien in genade, maar helaas moet ik constateren dat velen van hen van zwakheid tot zwakheid vervallen, wellicht omdat zij geen goede start hebben gemaakt. Iedere bouwer zal u vertellen hoe belangrijk het is om een goed fundament te leggen. Laat het fundament van uw geloof bestaan uit vastberadenheid, oprechtheid en grondigheid. De halfslachtige christen doet alsof hij godvruchtig is, bouwt snel, en smeert zijn ongemengde mortel slechts op om een val te voorkomen. Maar moge God ons maken tot diepgewortelde christenen, die weten wat zij geloven, menen wat zij zeggen, en met Gods hulp vastbesloten zijn te doen wat God en Zijn waarheid van hen vragen. Daniël was een zeer geliefd man, juist omdat hij zich reeds op jonge leeftijd onderscheidde door zijn non-conformisme ten opzichte van de wereld.
In Daniëls latere leven zien we opnieuw een prachtig gevolg van Gods liefde; zijn moedige vertrouwen op God. Tweemaal in zijn leven werd hij geroepen om het uiterste aan moed te tonen. Nebukadnezar had een droom gehad. Eerder had Daniël al eens een droom voor hem uitgelegd, en daarom kreeg hij ook nu toegang tot de koning. Toen hij de droom hoorde, besefte hij dat de uitleg ervan het ergste voor de tiran voorspelde. Hoe zou hij de koning deze onheilstijding kunnen brengen? Slechts een enkel gebaar van de monarch zou Daniëls leven kunnen beëindigen. Het gehele Babylonische rijk stond immers onder de absolute heerschappij van Nebukadnezar. Toch aarzelde Daniël niet om hem te vertellen dat hij krankzinnig zou worden, dat zijn haar als arendsveren zou groeien en zijn nagels als klauwen van vogels, en dat hij uit de samenleving van mensen verdreven zou worden. Ik zie hem voor me, met een onbevreesde houding en stem, de vorst oproepend zijn zonden te breken door gerechtigheid en zijn ongerechtigheden door barmhartigheid te tonen aan de armen, opdat zijn rust verlengd zou worden.
In onze tijd is er niet veel moed voor nodig om de waarheid te spreken, want de stoutmoedigste boodschapper van Christus hoeft niet te vrezen voor een plotselinge dood. Wij leven in een tijd van vrijheid, waarin men mag geloven wat men wil en bijna alles kan zeggen. In Daniëls tijd was echter heldenmoed vereist om, als een Nathan, te zeggen: ‘U bent die man’—niet tegen een David met genade in zijn hart, maar tegen een Nebukadnezar die zichzelf als god beschouwde en geen vrees voor God kende. Evenzeer getuigde het van grote moed toen Daniël, op die angstige nacht, voor Belsazar en zijn hele hof stond, omringd door prinsen en edelen uit alle provincies, en daar de handschrift op de muur uitlegde. Bedenk dat hij omringd was door soldaten die hem op elk moment konden doden, en dat hij tegenover een jonge, trotse, losbandige en autoritaire vorst stond, die geen waarde hechtte aan mensenlevens. Toch moest hij hem zeggen: ‘U bent gewogen en te licht bevonden; uw koninkrijk is aan de Meden en Perzen gegeven.’ Het vergde grote geestkracht om zo onverschrokken het oordeel van een vorst te verkondigen; als jonge man trotseerde hij Nebukadnezar, en op gevorderde leeftijd stond hij met dezelfde kalme moed tegenover Belsazar en wees hem op zijn zonden en zijn trotse verzet tegen de Heere, de God van Israël. Daniël was werkelijk een zeer geliefd man, een ware leeuw te midden van zijn vijanden.
Een ander bewijs van Gods liefde voor Daniël was zijn opmerkelijke standvastigheid te midden van voorspoed. Eerder heb ik gesteld dat vroege vroomheid een groot bewijs is van Gods bijzondere genegenheid voor een mens; ik durf daaraan toe te voegen dat het vermogen om aanzien, succes, rijkdom en rang te verdragen, eveneens een zeldzaam en bijzonder teken van Goddelijke gunst is. Daniël was nog jong, vermoedelijk zeventien jaar, toen hij in de poort van de koning zat en het hoofd was van alle wijzen van Babylon. Nauwelijks waren die jaren verstreken, of Ezechiël sprak reeds over hem als de beroemdste en wijste man van zijn tijd. Tegen de koning van Tyrus zei Ezechiël: ‘Bent u wijzer dan Daniël?’ Dat een jonge man tot zo’n positie wordt verheven, brengt grote gevaren met zich mee—zelfs ervaren mannen vinden het niet altijd eenvoudig om zich staande te houden op hoge posities. Voor een jonge en onervaren man is dat des te moeilijker. Toch bleef Daniël, gedurende meer dan drieënveertig jaar onder Nebukadnezar, een van de voornaamste mannen van het koninkrijk; ook tijdens het bewind van Belsazar en tot in de tijd van Darius de Meder bleef hij een van de leiders van het rijk. Belsazar had hem zelfs tot derde man in het koninkrijk aangesteld—vermoedelijk omdat er toen twee koningen waren, waardoor hij niet de tweede kon worden, maar wel de hoogste na de koningen zelf.
Toch toonde hij nooit enige trots of zelfverheffing. Zijn boek is opmerkelijk vrij van elke poging zichzelf op de voorgrond te plaatsen. Hebt u zich nooit afgevraagd waar hij was toen de drie vrienden in de vurige oven werden geworpen? Als ik het boek Daniël had geschreven, zou ik wellicht een verklaring hebben toegevoegd. Maar Daniël is geheel onbaatzuchtig; hij zoekt geen verontschuldiging, probeert geen verdenking af te wenden, en laat het aan ons over te denken wat wij willen. Wij mogen er zeker van zijn dat hij zich nobel heeft gedragen, maar hij zelf tracht ons daarvan niet te overtuigen. Voor hemzelf was hij niets—de dienst aan zijn volk en aan zijn God vulde al zijn gedachten. Hoe bewonderenswaardig is het om een man te zien die tot grote rijkdom en hoge positie is verheven, die een kroon en een purperen mantel draagt, en toch nederig met zijn God wandelt en zijn plicht zonder tekortkomingen vervult, net als zij die niet met zulke hoge dingen worden beproefd. Ik las onlangs over een schip dat op zee door een storm werd overvallen en door een reusachtige golf werd overspoeld, waardoor de motoren uitdoofden en het roer en de stuurhut werden weggeslagen, zodat het schip als een stuk drijfhout op de golven dreef. Velen zijn zo: een overvloed aan rijkdom en voorspoed overspoelt hen, dooft het vuur van hun vroegere ijver, neemt hun innerlijk stuurvermogen weg, en zij worden als wrakhout heen en weer geslingerd op de golven van wereldsheid en trots, tot zij geheel ten onder gaan. Maar Daniël was een zeer geliefd man, want God had hem op een hoge plaats gesteld en zijn voeten gemaakt als de hoeven van een hinde.
Een volgend bewijs van Gods grote liefde voor Daniël blijkt uit zijn standvastigheid onder beproeving. De meeste mensen worden op een zeker moment zwaar op de proef gesteld, en zo gebeurde het ook met Daniël op hoge leeftijd. Er waren mensen die het niet konden verdragen dat hij steeds een leidende rol speelde in het bestuur, en zij beraamden een complot tegen hem. Zij konden echter niets tegen hem vinden, behalve op het gebied van zijn geloof. Daarom lieten zij een decreet uitvaardigen dat niemand veertig dagen tot een andere god of mens mocht bidden dan tot de koning. Maar Daniël trok zich niets aan van dit decreet; zoals hij gewend was, knielde hij drie keer per dag voor zijn God, met het venster open naar het geliefde vaderland, waaraan hij ondanks zijn lange ballingschap bleef denken. Met diezelfde eenvoudige standvastigheid bad hij op de gebruikelijke tijd, alsof er geen decreet was uitgevaardigd. De leeuwenkuil deerde hem niet—zijn plicht was alles, en als de weg van de plicht door de muil van de leeuw voerde, volgde Daniël die weg. U kent de afloop; God beschermde Zijn dienaar, en toen hij levend uit de kuil werd gehaald, erkende iedereen dat hij een zeer geliefd man was.
Ten slotte mogen we niet vergeten dat Gods genade en liefde bijzonder zichtbaar werden in Daniëls voortdurende toewijding. Dag na dag bleef hij trouw in gebed. Niet als een farizeeër, die de ene tijd boven de andere stelt, maar omdat hij wist—zoals velen van ons—dat zonder vaste tijden het gebed gemakkelijk wordt verwaarloosd. Drie keer per dag, ongeacht de drukte van zijn staatszaken, riep hij tot zijn God. Daarnaast kende hij nog bijzondere perioden van gebed en vasten, zoals de drie weken die hij doorbracht in afzondering en gebed. Zijn huis was getuige van zijn dagelijkse gebeden, maar zijn diepste smeekbeden bracht hij bij de eenzame wilgen aan de beek. Dankzij deze volhardende toewijding ontving hij bijzondere openbaringen van boven, die hij anders nooit zou hebben gekregen. Het is een groot teken van Gods liefde wanneer iemand leeft in de geest van het gebed, zich daarin verheugt en er nooit op uitgekeken raakt, maar er steeds meer naar verlangt. Wie door God wordt bevoorrecht om krachtig te zijn in gebed, is werkelijk een zeer geliefd mens. Kracht in het gebed is een van de meest Goddelijke gaven van de Heere.
Samenvattend: het meest kenmerkende bewijs van Gods liefde voor Daniël is de volmaakte consistentie van zijn leven. Zijn karakter benadert de volmaaktheid: in hem komen alle deugden samen en geen enkele tekortkoming is zichtbaar. Hoewel hij ongetwijfeld voor God een zondaar was, was hij tegenover mensen onberispelijk. Zijn leven werd gekenmerkt door een evenwicht tussen de verschillende genadegaven. In tegenstelling tot velen, bij wie de zwakheden soms de overhand krijgen, bleef Daniël van begin tot eind standvastig door Gods genade. Het is een zeldzaam teken van ware genade wanneer iemand van het begin tot het einde consistent blijft in zijn wandel met God.
II. Mijn tijd is beperkt, dus ik ga snel over naar het tweede punt: Daniël werd, ondanks zijn bijzondere positie, ook getroffen door een ALGEMENE ZWAKHEID. Op een bepaald moment werd hij overmand door angst, waarop een engel hem toesprak met de woorden: ‘Vrees niet.’ Dit stemt mij gerust, omdat het ons leert dat zelfs de meest rechtvaardige mensen vatbaar zijn voor grote angsten. Het is bemoedigend om te lezen hoe Daniël op zijn gezicht viel en sprakeloos werd, want het bevestigt dat hij onze zwakheden deelde. Hoe groot hij ook was door Gods genade, in zichzelf was hij niets; al zijn grootheid was te danken aan Gods goedheid.
De angsten van Daniël waren niet het gevolg van persoonlijke beproevingen, maar ontstonden juist toen hij door God werd geëerd met bijzondere openbaringen. Zijn vrees kwam voort uit het aanschouwen van de Heere en het besef van zijn eigen onwaardigheid. Dit is een belangrijk gegeven; zelfs wie door God zeer geliefd is en een dieper inzicht in Christus ontvangt dan anderen, kan daardoor juist een groter gevoel van schaamte en verwarring over zichzelf ervaren. Daniël zegt zelf: ‘Er bleef in mij geen kracht over; en mijn sierlijkheid werd aan mij veranderd in een verderving, zodat ik geen kracht behield.’ Geliefden, wanneer de Heere u met Zijn liefde nabij komt, zult u ook de andere kant ervaren: een diep besef van uw eigen nietigheid en onwaardigheid. Het is niet verwonderlijk dat u zich dan afvraagt of het leven nog zin heeft, of dat u zich ongeschikt voelt om iets voor God te betekenen. Toch kunt u in die toestand een zeer geliefd mens zijn, rijk gezegend door God.
Denk aan Job: zolang hij leed, rechtvaardigde hij zichzelf tot op zekere hoogte. Maar zodra hij God werkelijk ontmoette, sprak hij: ‘Alleen door het horen met het oor had ik U gehoord, maar nu heeft mijn oog U gezien. Daarom veracht ik mijzelf en ik heb berouw, in stof en as.’ Grote liefde van God leidt tot diepe nederigheid en doet ons in het stof neerknielen. Misschien spreekt deze boodschap vandaag iemand aan die recent de gebrokenheid van zijn eigen hart heeft ontdekt en zich zelf beklaagt: ‘Wee mij!’ Weet dan: niet ‘wee u’, maar ‘O, zeer geliefde’, want deze ontdekking is een zegen, geen vloek.
Mogelijk werd Daniëls angst ook gevoed door de openbaringen over de toekomst van de volken, en in het bijzonder over zijn eigen volk. Zijn grote zorg voor zijn volk bracht hem in diepe beroering. Herkent u dat gevoel, wanneer u naar de wereld, het land of de kerk kijkt en vervuld raakt van zorg en beven? Het is niet moeilijk om u te identificeren met Jeremia, de wenende profeet, als u het kwaad ziet toenemen en de waarheid lijkt te verdwijnen. Daniël had een blik gekregen op de loop van de wereldgeschiedenis en dat vervulde hem met vrees. Ook u kunt deze last ervaren: het is het lot van mensen die door God zeer geliefd zijn, dat zij de moeilijkheden van hun tijd moeten dragen, zoals Christus dat deed, en de zonden van hun tijd op hun hart moeten voelen en daarmee voor God moeten pleiten.
Daarnaast werd Daniëls verdriet waarschijnlijk versterkt door de herhaalde boodschap: ‘Het visioen is waar, maar de tijd is nog lang (vgl. Daniël 10:1).
Steeds opnieuw werd hem dit te verstaan gegeven. Er is geen zwaardere last dan het besef dat het zo lang duurt voordat God ingrijpt. Het lijkt een eeuwigheid sinds God een wonder heeft verricht of de kerk iets groots heeft gedaan. Het christendom vormt slechts een kleine minderheid ten opzichte van de massa’s ongelovigen, heidenen en andersdenkenden. De ware kerk lijkt nauwelijks te groeien, terwijl het ongeloof toeneemt en de moed ontbreekt om het krachtig tegemoet te treden. Meer dan achttienhonderd jaar zijn verstreken en er lijkt nauwelijks vooruitgang te zijn. ‘Hoe lang nog, Heere?’ is de roep van het hart. Toch blijft de Heere de enige God; Hij kan in een oogwenk het duister verlichten en mensen opwekken als vlammen van vuur. Waarom wacht Hij? Dit is de vraag die de kerk, wanneer zij dicht bij God leeft, voortdurend tot de hemel richt. Wie door God wordt bemind, zal deze last kennen: ‘Hoe lang nog, Heere, hoe lang nog?’
III. Tot slot wil ik stilstaan bij de TROOST die de engel Daniël bracht, en die, naar de mate waarin wij door God geliefd zijn en dezelfde angsten kennen, ook voor ons geldt.
Allereerst sprak de engel: ‘Vrede zij met u.’ Zo spreekt hij tot allen die door God geliefd zijn: ‘Vrede zij met u. Waarom bent u onrustig, bezorgd, heen en weer geslingerd in uw gedachten? Vrede zij met u.’ Laat vrede uw deel zijn, want u bent ‘zeer geliefd’. Wat er ook gebeurt, u bent geliefd door de Heer, die u heeft liefgehad vóór de grondlegging van de wereld, u heeft verlost door het bloed van Zijn Zoon en u heeft geroepen tot gemeenschap met Jezus. Vrede! Is dat geen reden tot rust? Zoals een moeder haar kind tot kalmte maant door haar liefde te noemen, zo mag u gerust zijn: u bent geliefd door de hemel.
Bovendien, wees niet bang. God regeert nog steeds – Hij regeerde de wereld vóór uw geboorte en zal dat blijven doen nadat u bent heengegaan. Waarom zou u zich zorgen maken? Uw zorgen veranderen niets aan zijn heerschappij. U bent als een passagier op een schip dat u niet kunt besturen, zelfs niet als u het roer in handen zou krijgen. Laat uw onrust varen; God is de Meester. Al lijkt het soms alsof het rumoer van de wereld betekent dat God zijn troon heeft verlaten, niets is minder waar. Hij houdt de teugels stevig in handen en leidt alles volgens zijn wil. ‘Vrede zij met u – wees niet bang!’
Wat betreft uw onrust over de lengte van de tijd: meet u die met uw eigen beperkte levensjaren? God leeft buiten de tijd; voor Hem zijn duizend jaar als één dag. Hij kan wachten, en als Hij tienduizend generaties laat voorbijgaan, zal Hij uiteindelijk toch overwinnen, en des te glorieuzer vanwege de lange strijd. Menselijke oorlogen duren jaren, waarom zouden Gods veldslagen dan korter zijn? U hebt misschien slechts een begin gezien; de grote overwinning kan nog komen. Maar voor Hem is alles kort; Hij overziet het geheel. Laat het meten en wegen aan God over en wees stil aan zijn voeten. Alles zal goed komen, want God is en blijft de Meester.
De engel voegt eraan toe: ‘Wees sterk’, alsof Daniëls angsten hem verzwakten en hij kracht nodig had. Ook wij moeten sterk zijn in het geloof, want God verdient ons vertrouwen. Hij heeft beloften gedaan over onze veiligheid en zijn uiteindelijke overwinning, en Hij heeft nooit gelogen. Waarom zouden wij dan twijfelen? Wie op Hem vertrouwt, wordt nooit beschaamd. Zelfs als de omstandigheden somberder worden en de ware godsdienst lijkt te verdwijnen, moeten wij blijven geloven dat God zal overwinnen. Vertrouw op de Vader van onze Heer Jezus Christus, de onfeilbare, onveranderlijke en trouwe God.
Bedenk dat uw werk al uw kracht vereist. Twijfel verzwakt uw gebed, uw onderwijs en uw dienst. Laat uw leven gekenmerkt worden door lofzang, niet door zuchten. Wees sterk. Val voor de Heer neer in gebed en vraag Hem uw onrust weg te nemen en u, als zeer geliefde, te versterken. Vooral wie een leidende positie bekleedt, moet beseffen dat anderen hun voorbeeld volgen; als u zwak bent, worden ook anderen zwak. Wees daarom niet bevreesd, maar sterk.
Tot slot: is er werkelijk reden tot onrust? Hebt u niet ervaren dat juist wanneer de situatie het hopeloosst leek, het keerpunt nabij was? Vaak is het donkerst vóór de dageraad. Wanneer de ware godsdienst lijkt te verdwijnen, maakt zij plotseling een sprong voorwaarts. De stroom van Gods werk is als een machtige rivier; ook al lijkt u in een draaikolk te zitten, de stroom voert alles vooruit. De Heer regeert, Jezus zit aan zijn zijde, en de waarheid volgt Hem als een machtige engel. De ijver van de Heer der heerscharen zal zijn woord vervullen, en de Geest zal opstaan om zijn kracht te tonen. De dag zal komen dat de waarheid van de Heer met kracht wordt verkondigd en de wereld zal buigen. Houd daarom uw geweten zuiver, wees trouw aan de waarheid, want u bent zeer geliefd. Laat uw moed niet verslappen. Vrees niet, vrede zij met u, wees sterk, ja, wees sterk! De Heere zal u kracht geven. Amen.