Een preek uitgesproken op woensdag 7 oktober 1857, tijdens de Vasten- en Bededag, door C.H. Spurgeon, in The Christal Palace, Londen.
GEBED
O God, de God van hemel en aarde, wij willen U deze dag eer bewijzen en buigen eerbiedig ons hoofd voor Uw machtige troon. Wij zijn schepselen van Uw hand; Wij hebben onszelf niet gemaakt, U hebt ons geschapen. Het is rechtvaardig en juist dat wij U onze aanbidding bewijzen. O God, we zijn in een grote menigte bijeen gekomen vanwege een doel dat alle mogelijke kracht en eerbied van gebed vereist. Zend Uw Geest op Uw dienaar, opdat hij, terwijl hij beeft in zwakheid, sterk mag worden om Uw Woord te verkondigen, om voor dit volk uit te gaan in heilig gebed en om hen te helpen in die vernedering waarvoor deze dag apart is gezet. Kom, o God, smeken wij U; buig onze harten voor U; schenk ons, in plaats van uitwendig zak en as een oprecht berouw en een zachtmoedige eerbied des harten; schenk ons, in plaats van uiterlijke schijn, door welke sommigen hun enige eer bewijzen, die inwendige bezieling; mogen we waarlijk bidden, ons waarlijk verootmoedigen en waarachtige eerbied hebben voor de Allerhoogste God. Heilig deze dienst; maak hem nuttig voor ons en eerbaar voor Uzelf. En aan U, gevreesde Allerhoogste, zal de roem, eer en dank toekomen, tot in alle eeuwigheid. Amen.
Buig voor Jehova’s zetel neer,
Gij, natiën met dank, lof,
Een énig God is onze Heer,
Hij richt omhoog en werpt in ’t stof.
Ons heeft Zijn macht, zo onbepaald,
Tot mens bezield voor de eeuwigheid
Ons, lammeren ver weg afgedwaald,
Een veilge schaapskooi toebereid.
Wij zijn Zijn volk: Hij roept ons met Zijn stem,
Hij hoedt en voedt ons al te saam,
O klimme een lied van dank tot Hem,
Almachtige is Zijn Erenaam.
O dreune ’t huis van lofgezang,
Dat tot de hoge hemel rijs’,
En toeve ’t ogenblik niet lang,
Dat volk aan volk Zijn goedheid prijs’.
Wijd als de zee is Uw gebod,
Uw liefde ruim gelijk ’t heelal,
Uw waarheid, o getrouwe God,
Staat tot aan ’t eind der dagen pal.
SCHRIFTLEZING MET VERKLARING, DANIËL 9:1-19
1 In het eerste jaar van Darius, den zoon van Ahasveros, uit het zaad der Meden, die koning gemaakt was over het koninkrijk der Chaldeeën;
2 In het eerste jaar zijner regering, merkte ik, Daniël, in de boeken, dat het getal der jaren, van dewelke het woord des HEEREN tot den profeet Jeremia geschied was, in het vervullen der verwoestingen van Jeruzalem, zeventig jaren was.
3 En ik stelde mijn aangezicht tot God, den Heere, om Hem te zoeken met het gebed, en smekingen, met vasten, en zak, en as.
4 Ik bad dan tot den HEERE, mijn God, en deed belijdenis, en zeide: Och Heere! Gij grote en verschrikkelijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt dien, die Hem liefhebben en Zijn geboden houden.
5 Wij hebben gezondigd, en hebben onrecht gedaan, en goddelooslijk gehandeld, en gerebelleerd, met af te wijken van Uw geboden, en van Uw rechten.
6 En wij hebben niet gehoord naar Uw dienstknechten, de profeten, die in Uw Naam spraken tot onze koningen, onze vorsten en onze vaders, en tot al het volk des lands.
7 Bij U, o Heere! is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten, gelijk het is te dezen dage; bij de mannen van Juda, en de inwoners van Jeruzalem, en geheel Israël, die nabij en die verre zijn, in al de landen, waar Gij ze henengedreven hebt, om hun overtreding, waarmede zij tegen U overtreden hebben.
8 O Heere! bij ons is de beschaamdheid der aangezichten, bij onze koningen, bij onze vorsten, en bij onze vaders, omdat wij tegen U gezondigd hebben.
9 Bij den Heere, onzen God, zijn de barmhartigheden en vergevingen, alhoewel wij tegen Hem gerebelleerd hebben.
Hier is de eerste heldere ster die schijnt te midden van de duisternis van onze zonden. God is genadig, Hij is rechtvaardig. Ja, Hij is zo volmaakt rechtvaardig alsof Hij niet genadig zou zijn. En Hij is zo volmaakt barmhartig alsof Hij niet rechtvaardig ware. Deze barmhartigheid van God is groter en voortreffelijker dan het zou zijn als Hij te toegeeflijk zou zijn; daarin, precies daarin, bestaat deze voortreffelijke barmhartigheid dat Hij de strenge rechtvaardigheid die Hij uitoefent tempert of in harmonie brengt met genadige vergeving.
Broeders, we mogen blij zijn dat we ons vandaag niet tot de goden van de heidenen hoeven te richten. U hoeft zich vandaag niet te buigen voor de donderende Jupiter; U hoeft niet te komen voor onverbiddelijke godheden, die zich verlustigen in het bloed van hun schepselen, of liever, van de schepselen waarvan wordt beweerd dat ze hen hebben gemaakt. Onze God houdt van barmhartigheid en van de verlossing van Brittannië. God zal net zo verheugd zijn als Brittannië; ja, wanneer Brittannië het vergeten zal zijn en slechts één bladzijde van de geschiedenis zal wijdden aan Zijn barmhartigheden, dan zal God Zich nog steeds herinneren wat Hij voor ons gedaan heeft in deze tijd van onze benauwdheden en moeilijkheden. Onze hoop dat Hij ons zal helpen is zeker. We hoeven niet bang te zijn dat God zal weigeren te luisteren als we ons in het gebed verenigen. Zo zeker als dat er een God is, zo zeker is het dat God ons zal horen; en als we het Hem op de juiste manier vragen, zal de dag komen waarop de wereld zal zien wat de God van Engeland heeft gedaan en hoe Hij haar roep heeft gehoord en de stem van haar smeekbeden heeft beantwoord.
10 En wij hebben der stem des HEEREN, onzes Gods, niet gehoorzaamd, dat wij in Zijn wetten wandelen zouden, die Hij gegeven heeft voor onze aangezichten, door de hand van Zijn knechten, de profeten.
11 Maar geheel Israël heeft Uw wet overtreden, met af te wijken, dat zij Uwer stem niet gehoorzaamden; daarom is over ons uitgestort die vloek, en die eed, die geschreven is in de wet van Mozes, den knecht Gods, dewijl wij tegen Hem gezondigd hebben.
12 En Hij heeft Zijn woorden bevestigd, die Hij gesproken heeft tegen ons, en tegen onze richters, die ons richtten, brengende over ons een groot kwaad, hetwelk niet geschied is onder den gansen hemel, gelijk aan Jeruzalem geschied is.
13 Gelijk als in de wet van Mozes geschreven is, alzo is al dat kwaad over ons gekomen; en wij smeekten het aangezicht des HEEREN, onzes Gods, niet, afkerende van onze ongerechtigheden, en verstandelijk acht gevende op Uw waarheid.
14 Daarom heeft de HEERE over het kwade gewaakt, en Hij heeft het over ons gebracht; want de HEERE, onze God, is rechtvaardig in al Zijn werken, die Hij gedaan heeft, dewijl wij Zijner stem niet gehoorzaamden.
15 En nu, o Heere, onze God! Die Uw volk uit Egypteland gevoerd hebt, met een sterke hand, en hebt U een Naam gemaakt, gelijk hij is te dezen dage; wij hebben gezondigd, wij zijn goddeloos geweest.
In zijn gebed noemt de profeet wat God voor hen heeft gedaan als reden dat Hij Zijn arm zou ontbloten. Hij verhaalt hoe God Israël uit Egypte heeft verlost; en zo bidt hij ook dat God hen wil verlossen van hun huidige moeilijkheden. En, mijn broeders, als we het vergelijken aan de hand van Gods genadegaven, kan Israël zich niet beroemen op een nobelere geschiedenis dan wij. Wij zijn nog niet vergeten dat door de adem van de hemel een enorme vloedgolf over de kwade diepte werd uitgespreid als bewijs van wat God kan doen om Zijn geliefde eiland te beschermen. We zijn de vijfde november nog niet vergeten, waarin God verschillende samenzweringen ontdekte die tegen onze geloofsovertuiging en ons koninkrijk waren gesmeed.
Er zijn nog steeds oudere mensen onder ons die hun verhalen over overwinningen in de oorlog kunnen navertellen. We herinneren ons hoe God voor de ogen van onze legers de man wegvaagde die de wereld onder zijn heerschappij wilde stellen, die van plan was om zijn schoen op Groot-Brittannië te zetten en het tot een ondergeschikt deel van zijn koninkrijk te maken. God heeft voor ons gewerkt; Hij heeft met ons gewerkt; en Hij zal dat steeds blijven doen. Hij heeft Zijn volk niet verlaten; Hij zal ons nooit verlaten; Hij zal tot het einde bij ons zijn. Britannia, wieg van de vrijheid! Toevluchtsoord in nood! Rondom u kunnen de stormen woeden, maar niet op u, de woede en de toorn van mensen zullen u niet vernietigen. Want God, de Heere, heeft de Ark van Zijn Verbond in uw midden geplaatst en Hij zal die niet van u wegnemen.
16 O Heere! naar al Uw gerechtigheden, laat toch Uw toorn en Uw grimmigheid afgekeerd worden van Uw stad Jeruzalem, Uw heiligen berg; want om onzer zonden wil en om onzer vaderen ongerechtigheden, zijn Jeruzalem en Uw volk tot versmaadheid bij allen, die rondom ons zijn.
17 En nu, o onze God! hoor naar het gebed Uws knechts, en naar zijn smekingen; en doe Uw aangezicht lichten over Uw heiligdom, dat verwoest is; om des Heeren wil.
18 Neig Uw oor, mijn God! en hoor, doe Uw ogen op, en zie onze verwoestingen, en de stad, die naar Uw Naam genoemd is; want wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheden, die groot zijn.
19 O Heere, hoor! o Heere, vergeef! o Heere, merk op en doe het, vertraag het niet! Om Uws Zelfs wil, o mijn God! Want Uw stad, en Uw volk is naar Uw Naam genoemd.
Laten ons nu trachten enkele ogenblikken in gebed door te brengen:
GEBED
Onze Vader die in de hemelen zijt, we willen U kort maar krachtig vragen of U ons wilt helpen. We hebben op deze dag een zaak aan U voor te leggen. We zullen ons verhaal vertellen en we bidden dat U de zwakheid van de woorden waarin het gebracht wordt wilt vergeven en ons wilt horen om Jezus’ wil. O Vader, U hebt ons land getroffen, niet ons land zelf, maar een van onze streken. U hebt toegestaan dat er muiterij uitbrak in onze legers en U hebt toegestaan dat mannen die U niet kennen, die God noch de mens vrezen, daden verrichten waarvoor wij als mensen ons gezicht voor U zouden willen bedekken. O Heere God, U kon de zonde van Sodom niet verdragen; we weten zeker dat U de zonde die in India wordt begaan ook niet kunt verdragen. U liet de hel vanuit de hemel neerdalen op de vlakke steden. De steden van India zijn niet minder verachtelijk dan zij, want zij hebben lust en wreedheid bedreven en zwaar gezondigd tegen de Heere. Gedenk dit, o God van de hemel.
Maar, Heere onze God, we zijn hier niet om onze medemensen te veroordelen; we zijn hier om te bidden dat U de gesel wegneemt die deze grote slechtheid over ons heeft gebracht. O God, Kijk neer vanuit de hemel, en zie op deze dag de duizenden landgenoten die zijn afgeslacht. Zie de vrouwen, de dochters van Brittannië, geschonden, onteerd! Zie haar zonen, uiteengereten en gekweld op een manier die de aarde nog nooit heeft gezien. O God, verlos ons, zo smeken wij U, van deze vreselijke plaag! Geef kracht aan onze soldaten om op de misdadigers het vonnis uit te voeren dat door de gerechtigheid is bepaald; en voorkom dan, door Uw sterke arm en door Uw verschrikkelijke macht, een herhaling van zo’n angstaanjagende wandaad.
Wij bidden U, gedenk deze dag de weduwe en de kinderen die geen ouders meer hebben; gedenk deze dag hen die tot het uiterste bedroefd zijn. Leid de harten van deze grote menigte, opdat zij gul geven en deze dag van hun bezittingen aan hun arme, behoeftige broeders en zusters geven. Denk vooral aan onze soldaten die nu in dat land vechten. God bescherm hen! Wees Gij een schuilplaats tegen de hitte! Wilt U alstublieft alle ontberingen van het klimaat voor hen verlichten! Leid hen naar de strijd; bemoedig hun harten; laat hen zich herinneren dat zij niet slechts strijders zijn, maar ook terechtstellers. Laat hen met vaste tred ten strijde trekken, gelovend dat het Gods wil is dat zij de vijand, die niet alleen Brittannië heeft getart, maar zichzelf zo onder de mensen heeft verontreinigd, volledig vernietigen.
Maar, o Heere, deze dag is het aan ons om ons voor U te verootmoedigen. Wij zijn een zondig volk; wij belijden de zonden van onze bestuurders alsook onze eigen ongerechtigheden. O God, ontferm U over ons vanwege al onze opstandigheid en overtredingen! Wij pleiten op het bloed van Jezus. Help ieder van ons om zich te bekeren van de zonde, om toevlucht te zoeken tot Christus, en geef dat ieder van ons zich zo mag verbergen in de Rots totdat het onheil voorbij is, wetende dat God degenen die hun vertrouwen op Jezus stellen niet in de steek zal laten. Uw dienaar is vandaag overweldigd; zijn hart is gesmolten als was in zijn binnenste; hij weet niet hoe hij moet bidden.
Maar Heere, als U een zuchtend hart kunt horen dat zich niet in woorden kan uitdrukken, hoor dan zijn sterke hartstochtelijke geroep, waarin de menigte zich aansluit. Heere red ons! Heere sta op en zegen ons; laat nu de macht van Uw arm en de majesteit van Uw kracht geopenbaard worden in het midden van dit land en in alle landen die onder onze heerschappij zijn, God zegene de koningin! Laat duizend zegeningen neerdalen op haar geliefde hoofd! God behoede ons land!
Moge de vooruitgang en vrijheid die wij voorstaan ware vooruitgang en ware vrijheid zijn, vooruitgang in deugd en godsvrucht, de vrijheid van de verlosten door Christus. Bewaar ons voor de geest van ontevredenheid en opstandigheid onder de menigte, bewaar ook de menigte voor de onderdrukking van enkele. O God, zegen Groot-Brittannië. Schijn, machtige God, Uw licht over Brittannië; laat haar nog steeds dat glorieuze Brittannië zijn, tot vreugde van de gehele aarde. Heere, neem onze gebeden aan en verhoor ons door Uw Heilige Geest! Help Uw dienaar in de prediking; laat alle eer aan U toebehoren, o Vader, aan U, o Zoon, en aan U, o Heilige Geest; voor eeuwig en altijd. Amen
Laten we nu een lofzang zingen. Het bestaat uit verzen uit verschillende psalmen, waarvan ik dacht dat ze geschikt waren voor deze gelegenheid:
God, onze hulpe van weleer;
God, onze hoop voortaan;
Onze onverwrikbare tegenweer,
Bij ‘t loeien van de orkaan.
In schaduw van uw Koningstroon,
Voelt zich geen hart onthutst;
‘t Betrouwen op uw krachtsbetoon,
Geeft veiligheid en rust.
De vijand woedt, maar onze hoop
Is enkel op gena;
Hopende op bijstand en hulp van Gods Heilige Geest, zal ik u nu toespreken uit een gedeelte van het 9e vers van het 6e hoofdstuk van Micha.
PREEK
Hoor de roede en Wie hem voor u bestemd heeft. Micha 6:9
Deze wereld is niet de plaats waar de zonde gestraft wordt; het gebeurt soms, maar meestal niet. Het is onder godsdienstige mensen heel gebruikelijk dat wanneer iemand een ongeluk overkomt terwijl hij een bepaalde zonde begaat, men zegt dat dit een oordeel is. Ongetwijfeld wordt het kapseizen van een boot op een rivier op een zondag gezien als een oordeel voor de zonde van het schenden van de zondagsrust. Als er een huis instort waarin mensen zich met onwettige bezigheden bezighielden, dan wordt daar onmiddellijk uit afgeleid dat het huis instortte omdat zij goddeloos handelden. Welnu, hoewel sommige godsdienstfanaten proberen de mensen met zulke kinderachtige verhalen te imponeren, verwerp ik ze allen. Ik geloof dat het waar is wat mijn Meester zei toen Hij over de mannen verklaarde op wie de toren van Siloam viel, dat zij geen grotere zondaars waren dan alle andere zondaars op de aarde. Zij waren zondaars; daar is geen twijfel over mogelijk; maar het instorten van het gebouw werd niet veroorzaakt door hun zonde, noch was hun vroegtijdige dood het resultaat van hun buitensporige goddeloosheid.
Laat ik echter voorzichtig zijn met deze uitspraak, want er zijn velen die deze leer tot het uiterste doorvoeren. Omdat God gewoonlijk niet de overtreder voor elke overtreding in dit leven straft, hebben mensen de neiging om deze oordeelleer volledig te ontkennen. Maar hier vergissen zij zich. Want ik ben ervan overtuigd dat er dingen bestaan als landelijke oordelen, landelijke kastijdingen voor landelijke zonden – grote slagen van de roede van God, waarvan ieder weldenkend mens moet erkennen dat ze ofwel een straf zijn voor begane zonde, ofwel een waarschuwing om ons bewust te maken van de gevolgen van zonde, waardoor we ons door Gods genade verootmoedigen en berouw tonen over onze zonde.
O, mijn vrienden, wat een roede is er zojuist over ons land gekomen! Mijn schamele woorden schieten oneindig veel te kort in het angstaanjagende verhaal van ellende en leed dat verteld moet worden voordat u kunt weten hoe hard God ons geslagen en streng berispt heeft. We moeten vandaag rouwen over opstandige onderdanen, want vandaag is een deel van onze landgenoten in opstand gekomen tegen onze regering. Dat was op zich al een zware slag. Gelukkig is de regering van dit land zo samengesteld dat we weinig revoluties kennen, behalve bij naam; maar de verschrikkingen van anarchie, de verschrikkingen van een regering die op haar grondvesten geschud wordt, zijn zo groot dat als ik alleen over dat onderwerp zou preken, u de roede zou kunnen horen en luid zou kunnen wenen onder haar slagen. Maar dit is slechts het uitgieten van water. Een vloed volgt.
Zij waren rechtmatig onze onderdanen. Hoe het volk van India ook moge zijn, (en het valt niet te ontkennen dat ze reden hebben om over ons te klagen); de Sepoys hadden zich vrijwillig aan onze scepter onderworpen, ze hadden vrijwillig de eed van trouw aan Hare Majesteit afgelegd. Noch het volk, noch hun ambtenaren hebben het recht om te klagen, omdat ze zich nu zullen moeten onderwerpen aan het oordeel dat tegen hen wordt uitgesproken door de regering aan wie ze zich uit eigen beweging hadden onderworpen. Ze hebben altijd een aai over hun bol gekregen, zijn altijd op de knie van favoritisme gezet. Hun opstand is niet de opstand van een natie. Als India in opstand was gekomen, had de geschiedenis ons misschien geleerd dat er patriotten in haar midden waren, die haar bevrijdden van een tirannieke natie; maar de mannen die tegen ons in opstand zijn gekomen, zijn mannen die gedreven worden door lust en ambitie voor het rijk.
Oh vrienden, wat een misdaden hebben zij begaan! Ik zal vandaag hun daden van losbandigheid, bloedvergieten en nog ergere dan beestachtige daden niet aan het licht brengen, deze tong durft niet uit te spreken wat zij hebben aangedurfd. U zou van uw stoelen opstaan en mij op de preekstoel waarop ik nu sta toeroepen dat ik moet zwijgen over de misdaden die zij hebben begaan, en dat niet in het verborgene, maar te midden van hun steden. We hebben nu echter een zeer trieste plicht te vervullen, de opstandelingen moeten gestraft worden. Ik beschouw elk strafmiddel, elke galg die in een land wordt opgericht, als een bezoeking; en ik denk dat wanneer de arm der gerechtigheid wordt uitgestrekt naar de bestraffing van de misdadiger, bovenal de doodstraf, dit een oorzaak tot rouw en droefheid voor het gehele land is. Net zoals een vader het als een zware beproeving beschouwt om zijn kind te kastijden, zo moet een land het altijd als een beproeving beschouwen als ze moeten straffen, vooral met de doodstraf. Welnu, deze mannen moeten gestraft worden; zowel de hemel als de aarde eisen dat.
Ik ben geen soldaat, ik hou niet van oorlog; ik geloof niet dat dit überhaupt een oorlog is, in de eigenlijke zin van het woord. We vechten niet met vijanden; onze troepen trekken op tegen opstandige onderdanen – tegen mannen die door hun misdaden, moorden en andere onnoemelijke zonden de straf van de dood hebben gekregen; en zoals de arrestatie van een moordenaar op gezag van de wet geen oorlog is, zo is de arrestatie van Indiase Sepoys en hun totale vernietiging geen oorlog – het is wat de aarde eist en wat God naar mijn mening goedkeurt. Het is een verschrikkelijk noodzaak iets. Het is een afschuwelijke gedachte om het leven van onze medeburgers weg te nemen; het is een kwelling voor ons: en vandaag moeten we, naast de andere kwaden die we betreuren, dit betreuren – dat het zwaard uit zijn schede getrokken moet worden om onze medeburgers met duizenden tegelijk neer te slaan. Ja, de roede, de roede, DE ROEDE valt zwaar op ons; geen menselijke taal kan het verdriet uitdrukken dat het heeft veroorzaakt, en wie, wie kan zich het leed voorstellen dat hieruit voort zal komen?
Maar, geliefden, denk aan de woorden van mijn tekst. Het is een roede, maar hij is ons opgelegd. Alles wat tegen ons gedaan is, heeft God op ons gelegd. God is niet de oorzaak van de begane zonden, maar Hij heeft ze toegelaten en bestierd. Zo is het altijd en overal, en voor iedereen. Wat mij betreft, ik zie God overal en in alles. Ik ben ervan overtuigd dat de loop van een rivier niet meer en niet minder door God wordt bepaald dan de positie van een koning, en dat het kaf in de hand van de wanner evenzeer door Hem wordt beheerst als de loop van de sterren. Ik zie God in de strijd in India. De raderen van Zijn voorzienigheid lijken misschien mysterieus, maar wijsheid is de spil waar zij omheen draaien, zodat uiteindelijk zal blijken dat Hij de roede heeft opgelegd om grote verlossing tot stand te brengen, zodat Zijn Naam verheerlijkt zal worden. De zonde is een zaak van de mens zelf, maar het lijden dat ons overkomt vanwege de zonde is door Hem verordend. Laten we dus de roede kussen en het oordeel vrijmoedig dragen; – we luisteren verder naar de vermaning van onze tekst: ‘Hoor de roede en Wie hem voor u bestemd heeft.’
Ten eerste merk ik op dat het beter zou zijn geweest als we de roede hadden gehoord voordat hij op ons viel. Een wijs mens hoort de roede als die nog niet gevallen is. Hij heeft de morele regering van God leren begrijpen en weet dat zonde bestraffing met zich meebrengt. Een wijze, verstandige, gematigde christen had kunnen voorzien dat God ons zou bezoeken. De zonden van de regering in India zijn erg zwaar geweest, en het was te verwachten dat God de onderdrukten zou wreken. Ik ben geen verdediger van onze manier van doen in India. Maar wat de Sepoys betreft, zij hebben zich zonder dwang aan ons onderworpen en verdienen daarom de strikte toepassing van de wet. Als de Indiase volkeren massaal tegen ons in opstand waren gekomen, zou ik God gebeden hebben om hen weer aan ons te onderwerpen voor de vooruitgang van de beschaving waar ik zo vurig naar verlang. Maar het zou verre van mij zijn geweest om een kruistocht te prediken om dat doel te bereiken. Broeders, ik zeg, het zou beter zijn geweest als we de roede hadden gehoord voordat hij viel.
Het zou beter voor hen zijn geweest als de Indiase regering deze zonde een halt had toegeroepen en had geprobeerd het kwaad ongedaan te maken. Als zij in plaats van het godsdienstige beleid het beleid van de wet hadden gevolgd, dan zouden zij misschien Goddelijke steun hebben gezocht. Ze hadden de religie van de Hindoes nooit mogen tolereren. Ik geloof (want het is op geen enkele manier in strijd met het recht) dat ik het recht heb om mijn godsdienst te belijden; maar als mijn godsdienst zou bestaan uit bestialiteit, kindermoord en doodslag, dan zou ik geen recht hebben om mijn godsdienst uit te oefenen, tenzij ik bereid zou zijn om ervoor opgehangen te worden. Welnu, de godsdienst van de Hindoes is niets meer of minder dan een massa van de smerigste vuiligheid die de verbeelding ooit kan bedenken. De goden die zij aanbidden hebben geen recht op ook maar een greintje respect. Als zij hun demonen een fatsoenlijk karakter hadden gegeven, hadden we hun afgoderij wellicht getolereerd; maar wanneer hun godsdienst alle goddeloosheid eist, moet niet godsdienst, maar moraliteit het neerslaan. Ik geloof niet dat er in dit land ooit enige tolerantie zou moeten zijn geweest voor de Agapemone, een plaats van lust en gruwel, waar zonde wordt begaan waardoor Gods zon nog zou blozen, dit zou nooit getolereerd mogen worden.
Een religie die de moraliteit niet schendt valt buiten het bereik van de wet. Maar wanneer godsdienstige leraars onzedelijkheid onderwijzen, en wanneer een godsdienst mensen tot zonde dwingt, dan is het afgelopen; geen tolerantie! Het is onmogelijk dat er ook maar één plaats voor ondeugd zou zijn, ook al wordt die opgesmukt met de naam van godsdienst. Als het iemands godsdienst is om mij overhoop te schieten, dan zal ik dat niet tolereren. Als het iemands godsdienst is om mij te bestrijden zoals misdadigers dat doen, en mij te besluipen en te vermoorden, dan zal ik zijn misdadigheid niet tolereren. Als het iemands godsdienst is om in het openbaar beestachtige daden te verrichten, dan zou ik zijn geweten willen aanspreken, maar omdat ik geloof dat hij er geen heeft, zou ik hem ergens anders aanraken. Zo’n godsdienst als de godsdienst van de Hindoe was de Indiase regering verplicht, als in de ogen van God, om met al hun kracht neer te slaan. Maar ze hebben het toegestaan, in sommige gevallen hebben ze hun smerige daden zelfs geholpen en aangemoedigd; en nu bezoekt God hen; en, ik herhaal, het zou goed zijn geweest als ze de roede hadden gehoord voordat die viel; dan hadden ze misschien al dit kwaad kunnen voorkomen, en dan hadden ze zeker de wroeging kunnen voorkomen die sommigen van hen moeten voelen omdat ze het zo over zichzelf hebben afgeroepen.
Maar het is gebeurd. De roede is gevallen; de gesel heeft diepe voren geploegd op de rug van India. Maar hoort u de roede die gevallen is? Het is een opinie die door de autoriteiten openbaar is gemaakt – (en wie ben ik, dat ik de grote autoriteiten van Engeland zou betwisten), dat een deel van de reden voor deze verschrikkelijke bezoeking de zonde van het volk van Engeland zelf is. We worden deze dag vermaand om onszelf te verootmoedigen voor onze zonden. Ik geef toe dat dit waar is – en bedenk wel dat ik het niet verzonnen heb; het staat in de Proclamatie, zij zeggen het, en wie ben ik dat ik zo’n hoge autoriteit als deze zou betwistendat het onze zonde is die dit over ons gebracht heeft. maar wat zijn dan onze zonden? Ik zal eerlijk tegen u zijn – zo eerlijk als ik maar kan – en ik zal het u proberen duidelijk te maken. Wat zijn de meest prominente zonden waarvoor, als het waar is dat God ons nu straft, deze bezoeking hoogstwaarschijnlijk over ons gebracht is?
Ten eerste zijn er zonden in de samenleving die nooit toegestaan hadden mogen worden. O Groot-Brittannië, ween om de misdaden die uw bestuurders nog niet hebben tegengehouden. We hebben de beruchte overlast van Holywell-street lang getolereerd; ze zijn ermee weggekomen! Maar wat zie ik nu elke avond? Als ik terugkom van preken op het platteland, in Haymarket en Regent Street, wat zie ik dan voor me? Als er één misdaad is waarvoor God Engeland zal bezoeken, dan is het wel de zonde om schande zo openlijk voor onze ogen te laten gebeuren. Ik weet niet wiens schuld het is – sommigen zeggen dat het de schuld van de politie is, het is de schuld van iemand, dat weet ik, en tegen die iemand protesteer ik nu heel plechtig. Het is heel beangstigend dat mensen die eerlijk en fatsoenlijk zijn, niet over straat kunnen lopen zonder beledigd te worden door de zonde in de gewaden van de hoer.
Misschien zal mijn stem vandaag sommigen bereiken die de macht hebben om met kracht en succes dit protest te herhalen. Ik zie hier heren die de pers vertegenwoordigen. Ik denk dat zij hun plicht zullen doen in deze zaak; en als zij zullen uithalen wat sommigen van hen kunnen, behoorlijk fel, kunnen zij misschien wat deugdzaamheid inboezemen bij sommige van onze gouverneurs, wat een goede zaak zou zijn. Maar als onze zonden dit kwaad over ons hebben gebracht, zoals ik zeker geloof, dan zeg ik dat dit één van de oorzaken zou zijn waarom God ons heeft bezocht.
Mannen broeders, ziet ook toe op sommige van uw vermaken, waarin u zich verlustigt. God verhoede dat ik u uw onschuldig vermaak zou ontzeggen, maar ik moet erop aandringen dat het altijd moreel verantwoord moet zijn; als we zien dat in dit land heren en dames in theaters hebben gezeten en naar toneelstukken hebben geluisterd die verre van fatsoenlijk zijn, dan is het tijd om daartegen te protesteren. Dit zijn schandelijke zonden. Het is niet zo dat ik nu privézonden aan het oprakelen ben; we hebben deze dingen al heel lang voor ogen, en er zijn al heel lang mensen die hiertegen durfden te protesteren. Ik zeg u, deze maatschappelijke zonden hebben voor een deel de roede over ons gebracht.
Maar, mijn vrienden, ik ben geneigd te denken dat de zonden van onze klasse het ergst zijn. Zie de zonden van de rijken in deze dagen. Hoe de armen onderdrukt worden! Hoe de behoeftigen vertrapt worden! Op veel plaatsen ligt het gemiddeld uurloon van de arbeiders ver onder wat ze waard zijn voor hun meesters. In deze tijd zijn er veel grote mannen die hun medemensen slechts als opstapjes naar rijkdom zien. Zie die rijke man, hij bouwt een fabriek zoals hij een ketel zou bouwen. Hij gaat een brouwsel maken voor zijn eigen rijkdom. ‘Zet hem erin.’ Hij is maar een arme arbeider; hij kan rondkomen met een minimaal inkomen. Zet hem erin! Er is een arme loonarbeider, hij heeft een groot gezin, maar dat maakt niet uit; u kunt er immers één voor minder krijgen: zet hem erin! Hier zijn de tientallen, de honderden en de duizenden die het werk moeten doen. Zet ze erin; stook het vuur op, laat de ketel koken, roer ze door elkaar, en let vooral niet op hun geschreeuw.
De ingehouden lonen van de arbeiders rijzen tot de hemel, het maakt niet uit, de miljoenen in goud zijn veilig. De wet van vraag en aanbod is in ons voordeel, wie bent u om zich daarmee te bemoeien? Wie durft het vermalen van de armen te beletten? De katoenhandelaren en grote werkgevers zouden toch de macht moeten hebben om met de mensen te doen wat ze willen?Ach, grote mannen van deze aarde, er is een God, en deze God heeft gezegd dat Hij rechtvaardigheid en oordeel uitvoert voor allen die onderdrukt worden.
En toch zal de lerares in haar krot, en de kleermaker in zijn schamele huis, en de ambachtsman in zijn overvolle fabriek, de dienaren die uw rijkdom verwerven, zij die zuchten onder uw onderdrukking, het oor van God bereiken, en Hij zal u bezoeken. ‘Hoor de roede.’ Dit de reden dat de roede op u neerkomt.
Let opnieuw op de zonden van de kooplieden. Is er ooit een tijdperk geweest waarin de kooplieden van Engeland zoveel van hun integriteit hebben verloren? Ik geloof dat de meesten van hen eerlijk zijn tot op het bot; maar ik weet niet wie van hen dat zijn. In deze tijden kunnen we niemand meer vertrouwen. U stapelt uw bezittingen op, u bedriegt vele mensen; u verzamelt geld; u smijt het rond in de hemelwinden, en als de armen een beroep op u doen, dan beweert u dat het op is, maar waaraan? O Engeland, eens was u eerlijk, oprecht, integer; men kon u toen met recht geen ‘bedrieglijk Albion’ noemen; maar nu, o Brittannië, wee u! Wie kan u nog vertrouwen zolang u uzelf niet betert? God zal de natie hiervoor bezoeken, en men zal zien dat dit één van de dingen is die God wil dat wij verstaan, wanneer wij de roede horen.
Velen van u, mijn toehoorders, zijn arm; ik zag u glimlachen toen ik de rijken vermaande; dat deed u goed, nietwaar? O, maar bedrieg uzelf niet; ook u hebt reden om diep verootmoedigd te zijn voor God. Hoevelen zijn er onder u die uw meesters niet dienen in eenvoudigheid van hart, als voor het aangezicht des Heeren, maar als oogdienaren, die tijd van de werknemers stelen en hun werk verwaarlozen. Hoevelen zijn er onder degenen die wij de lage klassen van de samenleving noemen – en God vergeve de man die dat woord heeft uitgevonden, want voor God is de één niet lager dan de ander – hoevelen zijn er, zeg ik, die niet weten wat het is om naar God op te zien, en met het oog op Hem te zeggen: ‘U, o Vader, hebt mij in deze positie geplaatst; U wilt van mij een dienaar maken, oh, geef dan dat ik mijn plichten als zodanig kan vervullen en U, o God, met mijn hele hart mag dienen.’ Ja, de zonden van de armen zijn vele; verootmoedigt u samen met de rijken; buigt uw hoofden en beklaagt uw overtredingen, want de roede is ook voor deze op ons. Ik kan onmogelijk alle zonden van onmatigheid, huichelarij, onverdraagzaamheid, hoogmoed, hebzucht en immoraliteit opnoemen. Ik heb geprobeerd om enkele van de belangrijkste te noemen, en ik bid God om ons te verootmoedigen met betrekking tot deze en alle andere overtredingen.
En nu: ‘Hoor de roede.’ O Gemeente van God, de roede is gevallen, en de kerk moet het horen. Ik ben bang dat het de kerk is die de grootste zondaar is geweest. Bedoel ik met de Gemeente de kerk die door de wet ingesteld is? Nee, ik bedoel de christelijke Gemeente als lichaam. Ik geloof dat wij nalatig zijn geweest in onze plicht; zij beheersten de rede en de welsprekendheid, maar voor het volk waren zij blinde leidslieden; het volk begreep niet wat zij zeiden, en zij hadden geen achting voor hen. De geestelijkheid kleedde zich in het gewaad van de orthodoxie en zat werkeloos toe te kijken, terwijl satan rondging als een brullende leeuw om de wereld te verslinden; toch heb ik reden om te geloven dat we een beginsel van opwekking ervaren. Het afgelopen jaar is er meer gepreekt dan enig ander jaar sinds de dagen van de apostelen. We zijn druk in de weer op scholen, en doen verschillende pogingen om goed te doen; maar nog steeds is de Gemeente maar half wakker; ik vrees dat ze nog steeds sluimert. O Kerk van God, wordt wakker, wordt wakker, want voorwaar, de roede is om uwentwil gevallen. ‘Hoor de roede en Wie hem voor u bestemd heeft.’Vrienden, we hebben vele roeden doorstaan; we hebben vele grote beproevingen doorstaan, en we hebben ze een tijdlang verdragen; en nu sluit ik mijn preek af met te zeggen: ‘Hoor de roede wanneer zij opnieuw opgegeven zal zijn.’
We vertrouwen erop dat over niet al te lange tijd onze soldaten met hun triomfantelijke zwaarden ons vrede en overwinning zullen brengen; we hopen dat misschien juist vandaag een grote strijd gestreden zal worden en een grote overwinning behaald. Vandaag schijn ik de schreeuw van de triomferende krijger te horen; zelfs nu meen ik de trompet van de overwinning te horen.? Het is vaak gebeurd dat de dag van het gebed de dag van de overwinning was. Maar we hopen dat de zwarte wolk, die nu aan onze horizon hangt, snel zal verdwijnen; en dan, vrees ik, zult u al uw lijden snel vergeten. Vandaag bidt u, maar zult u ook bidden als de triomf daar is? Dan zult u vuurwerk kopen, nietwaar? Zo zult u God danken! U hebt een overwinning behaald op een machtige vijand, en er is vrede gekomen: uw offergaven bestonden uit vuurpijlen en verlichtingen – grote offergaven aan de Gevreesde Allerhoogste! Als hier een ongelovige was, zou hij zeggen: ‘Hun God is de God van vernedering, niet de God van overwinning; hun God is een God van moeite, zeker niet de God van zegeningen, want zij vergeten Hem wanneer zij bevrijd worden.’
Ik herinner me dat de laatste keer dat cholera door uw straten raasde, u naar uw kerken snelde en bad; de schrik stond op uw gelaat en velen van u riepen met luide stem om bevrijding. Die kwam. Maar wat deed u? Weg is uw vroomheid! Zij was als het morgenrood, dat spoedig verdwenen is, en als de dauwdruppel die door de zonneschijn is opgedroogd. Zo zal het nu ook zijn. Ja, zo is het in ons innerlijk geworden; zo is het, vrees ik, in meer of mindere mate met ons allemaal. Hoe vaak hebben u en ik niet op ons bed gelegen met cholera, koorts of met een andere ziekte die ons dreigde weg te nemen! Wij hebben gebeden; wij hebben de dominee laten komen; wij hebben onszelf aan God toegewijd; wij hebben gezworen dat wij beter zouden leven als Hij ons zou sparen. Hier bent u, mijn toehoorder, precies zoals u was vóór uw ziekte. U hebt uw beloften vergeten, maar God heeft ze niet vergeten. Uw voornemens werden in de hemel opgeslagen, en in de dag des oordeels zal God ze tevoorschijn halen en zeggen: ‘Hier is een plechtig verbond verbroken; hier is nog een gelofte vergeten, nog een voornemen gemaakt in ziekte, verbroken na herstel!’
Hoevelen van u zijn wakker geworden, overtuigd van zonde, gerechtigheid en oordeel! Hoe vaak hebt u gezworen u te bekeren! Hoe vaak hebt u verklaard dat u de roede hebt gehoord en dat u zich tot God zou bekeren! En toch hebt u tegen de Almachtige gelogen; u hebt de Allerhoogste bedrogen; de rekening staat nog steeds open, u moet hem nog steeds betalen. Beef dan! God kan u nog steeds slaan; als u Christus vandaag veracht, bedenk dan dat u geen garantie hebt dat u nog een uur in deze wereld zult zijn. Het kan zijn dat u, voordat deze zon ondergaat, voor de rechterstoel van uw Schepper staat. Wat dan? Wat dan? Wat dan? Voor eeuwig verloren gaan is geen kleinigheid; in de vlammen van de hel geworpen worden is geen gering iets. ‘Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?’ Bekeert u!
Bekeert u! ‘God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden van de onwetendheid, nu overal aan alle mensen dat zij zich moeten bekeren.’ En vergeet niet dat wanneer Hij berouw en geloof geeft, Hij er zegen aan verbonden heeft. Jezus, ‘Die wat het vlees betreft geboren is uit het geslacht van David‘, werd aan een kruis genageld; Hij stierf opdat wij niet zouden hoeven sterven, en voor elke gelovige staat de hemelpoort open, voor elke boeteling is de weg naar het paradijs vrij. Zondaar, gelooft u? Zo ja, dan heeft Christus uw zonde weggedaan. Wees blij! Ziel, hebt u berouw? U bent veilig. God heeft u geholpen om u te bekeren, en omdat Hij dat gedaan heeft, heeft Hij bewezen dat Hij van u houdt
O, als ik vandaag maar een paar zielen voor Christus kon winnen, wat zou ik ervoor geven? Wat is het voor mij, om voor deze grote menigte te spreken? Niets; ik zoek geen lof, ik zoek geeneer bij mensen, God is mijn getuige. Ik heb nooit iets gezegd om iemand te vermaken.
Toen God mij voor het eerst tot de bediening riep, beval Hij mij niemand te vrezen, en ik heb nog nooit iemand ontmoet aan wie ik Gods waarheid niet durfde te vertellen. Ik heb ook niet geprobeerd om u te behagen, noch heb ik geprobeerd om u hier bijeen te brengen. Ik wil het Evangelie prediken; moge God mij als beloning enkele zielen schenken! Als er maar één arme zondaar naar Jezus zal kijken, klap dan met uw vleugels, gij engelen, want dan is er genoeg gedaan, want God wordt geëerd.
Ik ben aan het einde van mijn preek gekomen, maar ik wil u oproepen om gul te geven. Is er iemand in het oude Engeland die het hart zou hebben om vandaag zijn hulp te onthouden? Ik denk het niet. Is er een ellendige vrek aan wie God genoeg heeft gegeven, die zijn hart zou sluiten voor degenen wiens zonen en dochters op gruwelijke wijze werden vermoord, en die zelf ternauwernood aan het vreselijkste lot ontsnapten? Neen, ik wil u niet belasteren door u hiervan te verdenken. Ik kan niet geloven dat zulke monsters hier zijn. Geef, geef wat u geven kunt, de arbeider kan slechts één penning geven, laat hem die penning geven; maar laat de rijke niet slechts een penning geven! Hij heeft gul ontvangen, laat hem dus royaal schenken, overvloedig. Geef aan allen zoveel als u kunt; God geve aan allen de bereidheid om dit te doen.
Vervolgens werd het volgende Refrein gezongen:
Eer, roem prijs en macht,
Jezus Christus, onze Heer,
Wordt aan ‘t Godslam toegebracht,
Halleluja, aan Hem zij alle eer,
Amen.
Daarna werd de zegen uitgesproken en kwam de dienst ten einde.
Er waren meer dan 24.000 mensen aanwezig bij deze dienst. Het bedrag dat werd opgehaald voor het Indian Relief Fund was bijna £500, waarvan £25 was gegeven door Miss Nightingale. De Crystal Palace Company droeg bovendien £200 bij, waardoor het totaal uitkwam op ongeveer £700.